Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 103163 / KG ZA 03-557
Datum vonnis: 14 oktober 2003
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAR RETAIL FINANCE "CRF" B.V.,
gevestigd te Beesd, gemeente Geldermalsen,
eiseres,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. J.C. Meijroos te 's-Gravenhage,
1. X,
wonende te Z,
advocaat mr. R. Kiewitt,
2. Y,
wonende te Z,
advocaat en procureur mr. M.E. Bosman te Velp,
gedaagden,
Het verloop van de procedure
Eiseres, nader te noemen “Volvo Finance”, heeft gedaagden, verder te noemen respectievelijk “X” en “Y” ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. X en Y hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De advocaat van Volvo Finance en de advocaat van Y hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. X heeft de zaak persoonlijk toegelicht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de producties – alles voor zover niet dan wel onvoldoende weersproken – staat voorshands het volgende vast:
1.1 Op of omstreeks 30 mei 2001 heeft Volvo Finance een financieringsovereenkomst met X gesloten met betrekking tot een auto van het merk Mazda type 323 D met kenteken X, verder te noemen “de auto”. Deze auto is op naam van X gezet, maar tussen hem en Volvo Finance was een eigendomsvoorbehoud ten behoeve van laatstgenoemde gemaakt.
1.2 Op deze overeenkomst zijn de Voorwaarden Financieringsovereenkomst Volvo Finance van toepassing, verder te noemen “de Voorwaarden”.
1.3 Op 5 april 2003 is de auto, buiten medeweten van Volvo Finance, op naam van Y gezet.
1.4 X heeft de verzekering van de auto na 5 april 2003 opgezegd en de teveel door hem betaalde wegenbelasting verrekend met Y.
1.5 Vanwege drie achterstallige termijnen ter grootte van € 787,59 heeft Volvo Finance op 25 juni 2003 de financieringsovereenkomst met X conform de Voorwaarden opgezegd en hem gesommeerd de auto in te leveren. Nadat Volvo Finance was gebleken dat de auto in het bezit is van Y, de ex-vriendin van X, is ook zij gesommeerd de auto af te geven.
1.6 Tussen Volvo Finance en Y is, voor zover in deze procedure van belang, op 14 maart 2003, 27 juni 2003 en 18 juli 2003 telefonisch contact geweest.
1.7 X en Y hebben niet aan de sommaties tot afgifte van de auto voldaan.
2. Volvo Finance vordert, kort weergegeven, X en Y te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de auto aan Volvo Finance terug te geven op straffe van een dwangsom met veroordeling van hen ieder voor het geheel in de kosten van deze procedure.
3. Volvo Finance legt aan haar vordering ten aanzien van X ten grondslag dat zij na opzegging van de met hem gesloten financieringsovereenkomst vanwege betalingsachterstanden conform de Voorwaarden recht heeft op teruggave van de haar nog steeds in eigendom toebehorende auto. X voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig zal worden besproken.
4. Ten aanzien van haar vordering jegens Y stelt Volvo Finance zich op het standpunt dat Y de auto zonder recht of titel in haar bezit heeft en Volvo Finance om die reden recht heeft haar eigendom op te eisen. Y voert gemotiveerd verweer, welk verweer eveneens hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
De beoordeling van de vordering op X
5. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Volvo Finance.
6. Nu vast staat dat X de auto al sedert enige maanden niet meer onder zich heeft, maar dat de auto in het bezit is van Y, zal de vordering van Volvo Finance tot teruggave ervan worden afgewezen, omdat een veroordeling tot afgifte geacht moet worden niet uitvoerbaar te zijn.
De beoordeling van de vordering op Y
7. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van Volvo Finance.
8. Y verweert zich met een beroep op art. 3:86 lid 1 BW tegen de vordering van Volvo Finance en stelt daartoe het volgende. Medio februari 2003 heeft zij de auto van X gekocht voor een marktconform bedrag gelijk aan door haar aan X geleende bedragen van circa € 6.400,-. De op 1 maart 2003 tussen hen afgesproken levering kon niet doorgaan omdat X zijn autopapieren was verloren. Uiteindelijk hebben ze, na ontvangst van de door X bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer opgevraagde kopieën van de autopapieren, op 5 april 2003 bij het postkantoor te Schagen de auto op Ys naam gezet, waardoor zij eigenaar van de auto is geworden omdat zij te goeder trouw was toen X het bezit van de auto aan haar overdroeg en zij de auto anders dan om niet verkreeg.
9. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het voorshands aannemelijk dat X aan Y de auto heeft overgedragen. Dit wordt afgeleid uit het onder 1.3 en 1.4 weergegeven feitencomplex. Het feit dat X na verbreking van hun relatie op 11 juli 2003 op 18 juli 2003 aangifte van verduistering van de auto door Y heeft gedaan doet hier niet aan af.
10. Of Y terecht een beroep op de bescherming van art. 3:86 lid 1 BW doet, hangt af van de vragen of de overdracht a)anders dan om niet is geweest en b) Y te goeder trouw heeft gehandeld.
Voorshands is aannemelijk dat Y rekeningen op naam van X voor een bedrag van circa € 6.400,- heeft betaald en hem deze bedragen heeft geleend. Nu daarmee door Y in elk geval enig bedrag is betaald voor de auto, is de overdracht anders dan om niet geschied. Niet noodzakelijk voor dit vereiste is immers dat de contraprestatie van de verkrijger correspondeert met de werkelijke waarde van het overgedragen goed.
Anders dan Volvo Finance stelt, is niet aannemelijk geworden dat Y niet te goeder trouw was bij de transactie. Daartoe wordt, ervan uitgaande dat de goede trouw verondersteld wordt, het volgende overwogen. Voorshands is aannemelijk dat Y ten tijde van de verkrijging van de auto niet wist dat X geen eigenaar was. Onvoldoende gesteld en gebleken is dat X dan wel Volvo Finance haar vóór de overdracht expliciet op het eigendomsvoorbehoud heeft gewezen. Evenmin kan worden aangenomen dat Y behoorde te weten dat Volvo Finance een eigendomsvoorbehoud had gemaakt. Het enkele feit dat Y de rekeningen voor X heeft betaald en daardoor op de hoogte was van een financieringsovereenkomst tussen X en Volvo Finance is onvoldoende voor een ander oordeel. Een eigendomsvoorbehoud is immers geen noodzakelijk onderdeel van elke financieringsregeling. Niet gesteld of gebleken is dat Y de financieringsovereenkomst onder ogen heeft gehad. Ten slotte kan ook niet worden aangenomen dat de koopsom bij Y tot twijfel had moeten leiden. Niet aannemelijk is geworden dat de koopsom zó laag was dat Y daaruit behoorde af te leiden dat er iets mis was met de overdracht van de auto.
11. Alles overziend wordt vooralsnog aannemelijk geacht dat Y te goeder trouw en anders dan om niet van de beschikkingsonbevoegde X heeft verkregen. Daarom mag zij zich tegenover de vordering van Volvo Finance op haar bezit beroepen en moet de vordering worden afgewezen.
De beoordeling van de vordering op X en Y
12. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Volvo Finance in de kosten van X en Y van dit kort geding worden verwezen.
ten aanzien van de vorderingen jegens partij X:
1. weigert de gevorderde voorzieningen jegens X,
2. veroordeelt Volvo Finance in de kosten van deze procedure aan de zijde van X bepaald op € 659,- , waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op rekeningnr. 1923.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem)
€ 454,- voor salaris,
€ 153,75 voor in debet gesteld griffierecht,
en het restant ad € 51,25 aan de procureur van X wegens het eigen aandeel in het griffierecht,
Ten aanzien van de vorderingen jegens partij Y:
3. weigert de gevorderde voorzieningen jegens Y,
4. veroordeelt Volvo Finance in de kosten van deze procedure aan de zijde van Y bepaald op € 908,- , waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op rekeningnr. 1923.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem)
€ 703,- voor salaris,
€ 153,75 voor in debet gesteld griffierecht,
en het restant ad € 51,25 aan de procureur van Y wegens het eigen aandeel in het griffierecht,
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. Goldhoorn op 14 oktober 2003.
De griffier de voorzieningenrechter