ECLI:NL:RBARN:2003:AL4326

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 03/88 WRB
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.A.W. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoeging gefinancierde rechtsbijstand voor zelfstandig beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 september 2003 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om gefinancierde rechtsbijstand. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.T.E. Snelders, had een aanvraag ingediend voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voor een geschil over de afwikkeling van een samenwerkingsovereenkomst. De Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de voortzetting van het zelfstandig beroep van eiser niet afhankelijk was van het resultaat van de verzochte bijstand. Eiser stelde dat zijn bedrijfsvoering afhankelijk was van de uitbetaling van achterstallig loon, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat de voortzetting van zijn bedrijf afhankelijk was van de toekenning van de vordering.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, tenzij de voortzetting daarvan afhankelijk is van het resultaat van de verzochte bijstand. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn bedrijf afhankelijk was van de toekenning van de vordering en dat de afwijzing van de toevoeging terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de afhankelijkheid van de voortzetting van een zelfstandig beroep van de verzochte rechtsbijstand, en bevestigt de toepassing van de relevante wetgeving door de Raad voor Rechtsbijstand. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 03/88 WRB
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
eiser,
en
de Raad voor Rechtsbijstand,
te Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding van het bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 6 december 2002.
2. Procesverloop
Op 7 augustus 2002 heeft mr. M.T.E. Snelders, advocaat te Eerbeek, namens eiser bij verweerder verzocht een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) te verlenen voor rechtsbijstand ter zake van een geschil over de afwikkeling van een samenwerkingsovereenkomst.
Het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem (hierna: het bureau) heeft dit verzoek bij besluit van 11 september 2002 afgewezen.
Hiertegen heeft eiser op 20 september 2002 administratief beroep ingesteld.
Bij het bestreden besluit heeft de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem het beroep, onder verwijzing naar het door de Commissie van bezwaar en beroep uitgebrachte advies, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser op 9 januari 2003 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep op 11 februari 2003 zijn ingediend.
Verweerder heeft op 27 februari 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 augustus 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.A.W. Slaats.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of verweerder bij het bestreden besluit het door eiser ingestelde beroep op goede gronden ongegrond heeft verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand terecht is afgewezen omdat voor rechtsbelangen die betrekking hebben op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf geen toevoeging wordt verstrekt, tenzij de voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte bijstand.
Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de voortzetting van de zakelijke activiteiten van eiser afhankelijk is van het resultaat van de verzochte bijstand.
Eiser kan zich met het standpunt van verweerder niet verenigen en voert daartegen aan dat hij zijn bedrijfsvoering heeft moeten staken en dat de voortzetting daarvan afhankelijk is van het resultaat van de verzochte bijstand.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang, waarop het verzoek betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij de voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte bijstand.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat ervan uit, dat de verzochte toevoeging de zelfstandige bedrijfsuitoefening door eiser betreft. Gebleken is dat eiser deze activiteiten heeft gestaakt. Nu blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer: RvS 29 augustus 2000, 200000765/1 WRB, JSV 2000/246) artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb tevens ziet op het geval dat rechtsbijstand wordt verzocht ter zake van een rechtsbelang dat voortvloeit uit een niet langer uitgeoefend zelfstandig beroep of bedrijf, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan dit artikellid toepassing heeft gegeven.
Dit betekent dat in beginsel geen toevoeging wordt verstrekt, tenzij eiser aantoont dat in het onderhavige geval de voortzetting van zijn bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte bijstand. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de stukken betreft het door eiser gewenste resultaat van de rechtsbijstand met name de uitlevering van zijn zakelijke adressenbestanden, documenten en documentatie (hierna: de bedrijfsgegevens) en de uitbetaling van achterstallig loon. Ter zitting heeft eiser desgevraagd expliciet verklaard dat - waar het adressenbestand e.d. door hem (deels) te reproduceren is - uitsluitend het ontbreken van voldoende financiële middelen in de weg staat aan de uitoefening van zijn bedrijfsvoering en dat de voortzetting van zijn zakelijke activiteiten afhankelijk zou zijn van de uitbetaling van het achterstallige loon, ter hoogte van in totaal € 4.500,= (6 x € 750,=). Eiser heeft daarbij met name aangevoerd dat hij de telefoonkosten, die verbonden zijn aan het onderhouden van contacten met zijn buitenlandse zakelijke contacten, niet te kunnen voldoen.
Eiser heeft evenwel noch inzichtelijk gemaakt op welke wijze de loonvordering fundamenteel ten bate zal worden gebracht van zijn bedrijf, noch aangetoond of aannemelijk gemaakt dat objectief financieel-economisch bezien de voortzetting van zijn bedrijf louter afhankelijk is van de toekenning van die vordering.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van eiser om gefinancierde rechtsbijstand heeft afgewezen. Het beroep is derhalve ongegrond.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.J.E. Heutink als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Verzonden op: