ECLI:NL:RBARN:2003:AI1623

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99675/ HA ZA 03-768
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L. Drabbe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over arbitraal beding in keuringsovereenkomst

In deze zaak vorderden eisers X en Y, wonende te Eibergen en Leur, respectievelijk, dat gedaagde S, een veterinair arts te Bemmel, hen zou veroordelen tot betaling van een bedrag van € 244.058,20, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De vordering was gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tot opdracht, waarbij S hen niet had geïnformeerd over afwijkingen bij het paard N, dat zij op advies van S hadden aangeschaft. S voerde aan dat er een arbitraal beding was overeengekomen, waardoor de rechtbank onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat het arbitraal beding, dat was opgenomen in eerdere keuringsrapporten, ook van toepassing was op de laatste overeenkomst tussen partijen. De rechtbank concludeerde dat X en Y stilzwijgend akkoord waren gegaan met het arbitraal beding, en verklaarde zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen. X en Y werden veroordeeld in de kosten van het incident.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 99675 / HA ZA 03-768
Datum vonnis: 20 augustus 2003
Vonnis
in de zaak van
1. X,
wonende te Eibergen,
2. Y,
wonende te Leur,
eisers,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem,
tegen
S,
wonende te Bemmel,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. C.H.B. Winters te Arnhem.
Partijen worden hierna X, Y en S genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Na het uitbrengen van de dagvaarding met 12 producties zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid met 5 producties;
* een conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident;
Ten slotte is bepaald dat in het incident vonnis wordt gewezen.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1 X en Y vorderen in de hoofdzaak, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, S te veroordelen:
- tegen kwijting aan hen te voldoen een bedrag van € 244.058,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
- in de kosten van stalling en verzorging vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- in de kosten van de procedure.
2.2 Aan deze vorderingen leggen zij het volgende ten grondslag.
S is veterinair arts te Bemmel. Op 2 december 1999 heeft S, in opdracht van de vennootschap onder firma Stal S.P.I.L. v.o.f. te Leur, vertegenwoordigd door haar vennoot Y, de ruin N (toen nog genaamd: M) klinisch gekeurd. Daarbij heeft S veertien röntgenfoto’s van het paard gemaakt en beoordeeld. Op 14 december 1999 heeft een tweede, of aanvullende, keuring plaatsgehad. Daarbij zijn tien röntgenfoto’s gemaakt.
De keuring van 14 december 1999 geschiedde in opdracht en ten behoeve van X en Y, zo stellen zij. Hun doel was het paard te kopen, te trainen voor de dressuur en het uiteindelijk met winst door te verkopen. X en Y stellen dat zij het paard na positief verkoopadvies van S, hebben gekocht voor fl. 150.000,--. Eind april 2000 is N kreupel geworden.
X en Y betogen dat S heeft nagelaten hen te informeren over de afwijkingen bij het paard, die volgens hen al zichtbaar waren op de röntgenfoto’s van 14 december 1999.
Zij zijn primair van mening dat S tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot opdracht. Subsidiair stellen zij dat zijn handelen onzorgvuldig en dus onrechtmatig is jegens hen. Zij stellen dat S aansprakelijk is voor de schade die - zoals zij het formuleren - voor hen uit de aankoop van N voortvloeit.
3 Het geschil in het incident
3.2 Voor alle weren heeft S in het incident de exceptie van onbevoegdheid van de rechtbank opgeworpen en gesteld dat tussen partijen is overeengekomen dat elk geschil met betrekking tot de keuring dient te worden beslecht door middel van arbitrage overeenkomstig het reglement van de Stichting voor Veearbitrage (arbitragecommissie voor paarden en pony’s). S is van mening dat de rechtbank zich op grond van art. 1022 Rv. onbevoegd dient te verklaren om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
3.3 Het paard N is gekeurd op 2 december 1999. S voert aan dat op 14 december 1999, in aanvulling en als vervolg op deze keuring, nog 10 röntgenfoto’s zijn gemaakt.
Van het onderzoek is, vóór de aanvullende keuring, een keuringsrapport opgemaakt. In dit keuringsrapport is een arbitraal beding opgenomen. Hoewel het rapport niet door Y is ondertekend, is het arbitraal beding van toepassing omdat dit het karakter heeft van een algemene voorwaarde, aldus S. Hij wijst er in dit verband onder meer op dat het gaat om een standaard beding, dat bedoeld is om in meerdere overeenkomsten te worden opgenomen en dat in tal van overeenkomsten daadwerkelijk is opgenomen. Het gebruik van het beding wordt bovendien bevorderd door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). Bovendien is Stal S.P.I.L. v.o.f. een professionele partij. S heeft in het verleden vaker keuringen uitgevoerd in opdracht van Y.
Ook indien het arbitraal beding niet het karakter van een algemene voorwaarde zou hebben, hebben X en Y redelijkerwijze moeten begrijpen dat het beding deel uitmaakte van de keuringsovereenkomst, leidende tot de keuring op 2 december 1999 met het vervolgonderzoek op 14 december 1999, aldus S.
3.4 X en Y hebben gemotiveerd verweer gevoerd in het incident.
4. De beoordeling in het incident
4.1 De vraag is of de gelding van het arbitraal beding tussen partijen is overeengekomen.
Ingevolge het bepaalde in art. 1021 Rv. dient het bewijs van een dergelijk beding te worden geleverd door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift - bijvoorbeeld een brief, fax of orderbevestiging - van één der partijen dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden die in arbitrage voorzien, en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. Deze eis van geschrift sluit de mogelijkheid van een overeenkomst tot arbitrage krachtens bestendig gebruikelijk beding uit.
4.2 X en Y betwisten primair dat op de overeenkomst tot opdracht tussen partijen het arbitraal beding van toepassing is, omdat zij het beding niet hebben aanvaard.
Zij stellen hiertoe dat zij S twee verschillende opdrachten hebben verstrekt tot keuring van het paard N. Het resultaat van de eerste keuring, op 2 december 1999, is vastgelegd in een keuringsrapport, waarin de arbitrageclausule staat vermeld.
De resultaten van de tweede, hier in het geding zijnde, keuring van 14 december 1999 zijn niet schriftelijk vastgelegd. X en Y zijn van mening dat reeds om die reden het arbitraal beding tussen partijen niet is overeengekomen.
4.3 De rechtbank verwerpt deze redenering. Naar het oordeel van de rechtbank lagen aan de keuringen van 2 en 14 december 1999 weliswaar twee inhoudelijk verschillende overeenkomsten van opdracht ten grondslag maar daaruit kan niet worden afgeleid dat partijen het arbitraal beding ten aanzien van de tweede overeenkomst niet zijn overeengekomen.
4.4 Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Het arbitraal beding draagt het karakter van een algemene voorwaarde. Dit is af te leiden uit het feit dat het beding is voorgedrukt op een formulier van de KNMvD voor keuringsrapporten, en dus klaarblijkelijk is bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden opgenomen.
Ten aanzien van algemene voorwaarden geldt dat deze op straffe van vernietigbaarheid ex art. 6:233 sub b BW voor of bij de contractsluiting aan de wederpartij ter hand moeten worden gesteld, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is (art. 6:234 lid 1 sub a en b BW) dan wel de wederpartij op het moment van de contractsluiting met het arbitraal beding bekend was of geacht kon worden ermee bekend te zijn.
4.5 Hoewel S met betrekking tot de opdracht die leidde tot de aanvullende keuring op 14 december 1999 geen formulier houdende het arbitraal beding aan Y en/of X heeft overhandigd, is de rechtbank van oordeel dat X en Y geacht moeten worden bekend te zijn geweest met het arbitraal beding.
In zijn incidentele conclusie betoogt S dat hij vóór 2 december 1999 in opdracht van Y meerdere keuringen heeft verricht. Hij heeft bij conclusie vier in opdracht van Y opgemaakte keuringsrapporten overgelegd. Hoewel Y aangeeft zich niet te kunnen herinneren een keuringsrapport te hebben ondertekend, bevinden zich twee door hem ondertekende rapporten bij de overgelegde producties, gedagtekend op 1 en 18 december 1998. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de inhoud van deze rapporten bij Y bekend was bij de opdracht voor de keuring die op 14 december 1999 is uitgevoerd. Twee rapporten zijn niet ondertekend door Y, zodat de rechtbank deze niet in haar beoordeling zal betrekken.
Vast staat voorts dat het keuringsrapport van 2 december 1999 door Y werd ontvangen, voordat X en Y opnieuw opdracht gaven tot keuring van N.
4.6 Uit het bovenstaande volgt dat S in een tijdsbestek van ongeveer één jaar in ieder geval drie maal met Y heeft gecontracteerd. In het kader van deze drie eerdere overeenkomsten heeft Y keuringsrapporten van S ontvangen. Al deze overeenkomsten bevatten het arbitraal beding, dat letterlijk was afgedrukt op de voorzijde van het keuringsrapport (en niet verwees naar elders gedeponeerde algemene voorwaarden). Y heeft niet geprotesteerd tegen toepasselijk verklaring van het arbitraal beding op de eerdere overeenkomsten maar na ontvangst van het rapport van 2 december 1999 weer een nieuwe opdracht tot keuring aan S verstrekt.
Gelet op het feit dat alle voorafgaande overeenkomsten een arbitraal beding bevatten, moet geoordeeld worden dat het arbitraal beding ook deel uitmaakt van de laatste overeenkomst van partijen. X en Y hebben het beding stilzwijgend aanvaard in de zin van art. 1021 Rv. Bij haar beoordeling heeft de rechtbank het feit betrokken dat Stal S.P.I.L. v.o.f. een professionele wederpartij is.
4.7 Subsidiair voeren X en S aan dat het arbitraal beding vernietigbaar is overeenkomstig art. 6:233 sub b jo. art. 6:234 BW, aangezien zij niet een redelijke mogelijkheid gehad hebben om van het beding kennis te nemen.
4.8 De rechtbank verwerpt deze redenering. Art. 6:234 BW dient aldus te worden uitgelegd dat een wederpartij zich niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen indien zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Zoals onder 4.6 van dit vonnis is betoogd, is dat het geval. Het arbitraal beding was immers letterlijk opgenomen in drie door Y ontvangen keuringsrapporten.
Dat het arbitraal beding verwijst naar regels die zijn neergelegd in het reglement van de Stichting voor Veearbitrage, acht de rechtbank niet relevant. Van belang is dat X en Y geacht konden worden bekend te zijn met de inhoud van het beding zelf.
4.9 Meer subsidiair menen X en Y dat de arbitrageclausule gelet op de inhoud van de bepalingen van het reglement van de Stichting voor Veearbitrage onredelijk bezwarend en dus vernietigbaar is.
Zij stellen dat dierenartsen veelal niet bereid zijn een keuring te verrichten zonder de algemene voorwaarden, inclusief arbitraal beding, van toepassing te verklaren. Daardoor zou een gang naar de burgerlijke rechter voor de koper nagenoeg worden uitgesloten. Daarnaast zijn X en Y van mening dat de geschillenbeslechting op grond van het reglement van de Stichting voor Veearbitrage niet kan worden aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM.
4.10 Het volgende wordt overwogen. Dat een beding in een bepaalde branche veel gebruikt wordt, maakt niet op voorhand dat het beding of het gebruik ervan onredelijk bezwarend is. Dit geldt temeer nu X en Y, als professionele wederpartij, in onderhandeling hadden kunnen treden met S over de wenselijkheid van geschillenbeslechting door middel van arbitrage.
De arbitrale procedure is bovendien een met wettelijke regels omklede procedure. De artikelen 1020 tot en met 1076 Rv. voorzien in de procedure tot arbitrage in Nederland. In deze artikelen zijn waarborgen neergelegd met betrekking tot fundamentele (rechts)beginselen, betreffende onder meer de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de arbiters en het beginsel van hoor en wederhoor. Art. 1064 Rv. biedt uiteindelijk de mogelijkheid om van een arbitraal vonnis eventueel vernietiging te vorderen bij de burgerlijke rechter.
4.11 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat partijen zijn overeengekomen het onderhavige geschil te laten beslechten door arbitrage. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank op grond van art. 1022 lid 1 Rv. onbevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.12 Als de in het ongelijk gestelde partij zullen X en Y in de kosten van het incident worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
1. verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen;
2. veroordeelt X en Y in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van S bepaald op € 1.724,-- voor salaris;
3. verklaart de kostenveroordeling, genoemd onder 2 van deze beslissing, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Drabbe en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2003.
De griffier de rechter
Coll.: EdB