ECLI:NL:RBARN:2003:AI0823

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/095075-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting en veroordeling voor brand door schuld na aansteken van stoel

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 juli 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De tenlastelegging betrof het opzettelijk in brand steken van een stoel in een leegstaand pand te Arnhem op 7 februari 2003, wat leidde tot een brand die aanzienlijke schade veroorzaakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de stoel in brand heeft gestoken met een aansteker, maar dat zij niet adequaat hebben geprobeerd de brand te blussen. De verdachte heeft verklaard dat hij met een mes een gat in de stoel heeft gemaakt en deze vervolgens heeft aangestoken. Na het aansteken van de stoel hebben de verdachte en zijn medeverdachte geprobeerd het vuur te doven door er tegen te trappen, maar zij hebben geen water gebruikt om de brand effectief te blussen. Ongeveer 20 minuten na hun vertrek uit het pand werd de brand gemeld bij de brandweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het primair tenlastegelegde feit had begaan, namelijk opzettelijke brandstichting. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, brand door schuld, wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen, het aansteken van de stoel en het niet adequaat blussen van de brand, aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, waardoor de brand kon ontstaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was en mogelijk via de burgerlijke rechter kon worden verhaald.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/095075-03
Datum zitting : 16 juli 2003
Datum uitspraak : 29 juli 2003
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
Raadsman: mr. J.C.C.M. Brand, advocaat te Westervoort
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 februari 2003 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een perceel aan de
[adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een stoel (met een aansteker) in
brand gestoken en/of een of meer brandende/smeulende sigaretten(peuken) naar binnen gegooid/geschoten en/of in voornoemd perceel achtergelaten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd perceel geheel of gedeeltelijk is
verbrand, althans brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de
inboedel van) voornoemd perceel en/of voor (de inboedel van) de belendende
panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de
bewoners van de belendende panden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 februari 2003 te Arnhem, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een perceel aan de [adres] een stoel (met een aansteker) in brand heeft gestoken en/of een
of meer brandende/smeulende sigaretten(peuken) naar binnen heeft
gegooid/geschoten en/of heeft achtergelaten in genoemd perceel, ten gevolge
waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat
genoemd perceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er
brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor (de inboedel van)
voornoemd perceel en/of (de inboedel van) belendende percelen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van de
belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen,
ontstond;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 16 juli 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.C.C.M. Brand, advocaat te Westervoort.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij], wonende te [adres], die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 25.020,38 aan schadever-goe-ding.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Zij vordert daarom dat de benadeelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in zijn vorde-ring.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij hiervan wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Deze bewezenverklaring is gebaseerd op de navolgende feiten en omstandigheden:
- Er heeft een brand gewoed in het pand aan de [adres] op 7 februari 2003;
- Op de avond van de brand bevond verdachte zich tezamen met [medeverdachte] omstreeks 19.00 uur in het leegstaande pand;
- Zij bevonden zich in de kamer die blijkens de zich in de stukkende bevindende situatieschets wordt aangeduid als ruimte B;
- In die kamer stond onder meer een stoel;
- Verdachte heeft verklaard met een mes een gat in deze stoel te hebben gemaakt en vervolgens met een wegwerpaansteker de stoel te hebben aangestoken;
- De stoel brandde meteen en er ontstond een steekvlam;
- Verdachte en [medeverdachte] hebben om het vuur te doven met hun voet tegen de brandende stoel getrapt;
- Er werd geen water gebruikt om de brand te blussen;
- [medeverdachte] en verdachte hebben het pand ongeveer 5 minuten nadat zij de steekvlam in de stoel hebben uitgetrapt verlaten;
- Om 19.25.33 uur, dus ongeveer 20 minuten nadat verdachte en [medeverdachte] de woning hebben verlaten, kwam de brandmelding bij de brandweer binnen;
- Blijkens technisch onderzoek is de brand ontstaan in ruimte B, welke ruimte geheel is uitgebrand;
- Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand is niet aangetoond.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de brand in het pand aan de [adres] is ontstaan ten gevolge van het aansteken door verdachte van de stoel in ruimte B.
Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie en ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] het vuur in de stoel heeft gedoofd door er tegen te trappen. De rechtbank acht het aannemelijk dat beiden op die wijze hebben geprobeerd het vuur te doven en ook dachten dat zij het vuur daadwerkelijk hadden gedoofd. Door de stoel niet met water te blussen en het pand zeer korte tijd na het uittrappen van het vuur te verlaten heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld, waardoor alsnog brand heeft kunnen ontstaan.
De door de verdediging aangevoerde alternatieve verklaring voor het ontstaan van de brand, te weten dat Woldhuis een brandende peuk in ruimte B heeft geschoten, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat door minstens een van de verdachten een brandende peuk het pand in is geschoten, maar de verklaringen omtrent de plaats waar de peuk zou zijn afgeschoten en terecht zou zijn gekomen zijn niet eensluidend.
Ook indien zou worden uitgegaan van de juistheid van de door verdachte afgelegde verklaring dat er een door [medeverdachte] weggeschoten brandende sigarettenpeuk in ruimte B op de vloer terecht is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat hierdoor de brand is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat het feit door verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] is gepleegd, nu niet gezegd kan worden dat er sprake is van bewuste en nauwe samenwerking bij het aansteken van de stoel en de handelingen van [medeverdachte] enkel gericht waren op het doven van het vuur.
Bewezenverklaard is dat:
hij op of omstreeks 07 februari 2003 te Arnhem, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een perceel aan de [adres] een stoel (met een aansteker) in brand heeft gestoken en/of een
of meer brandende/smeulende sigaretten(peuken) naar binnen heeft
gegooid/geschoten en/of heeft achtergelaten in genoemd perceel, ten gevolge
waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat
genoemd perceel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er
brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor (de inboedel van)
voornoemd perceel en/of (de inboedel van) belendende percelen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van de
belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen,
ontstond;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten brand, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar-heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf-baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 10 april 2003;
- een voorlichtingsrapportage van de (stichting) Reclassering, gedateerd 10 juli 2003, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt.
Verdachte heeft een stoel in een woning aangestoken en vervolgens getracht deze met een ander - zonder gebruik te maken van degelijk blusmateriaal - te blussen. Enkele minuten daarna heeft verdachte met zijn metgezel de woning verlaten zonder goed na te gaan of de stoel daadwerkelijk niet meer brandde c.q. smeulde. Vervolgens is er brand ontstaan. Deze brand heeft aanzienlijke materiële schade toegebracht. De rechtbank acht dit een ernstig feit, te meer omdat verdachte zelf eerst de stoel opzettelijk heeft aangestoken. Bovendien is verdachte op 31 december 2002 door de kinderrechter te Arnhem nog veroordeeld voor medeplegen van opzettelijke brandstichting. De rechtbank acht daarom de maximale gevangenisstraf die voor dit feit staat op zijn plaats.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank acht de vordering van [benadeelde partij] niet van eenvoudige aard, nu onder meer onvoldoende duidelijk is geworden welke schade door de verzekering wordt vergoed, zodat de vordering zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeel-de partij is niet-ontvankelijk in de vordering. Mogelijk kan de benadeelde partij haar schade verhalen via de burgerlijke rechter.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 158 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het straf-bare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. R.H. Koning, als voorzitter,
mr. A. van Waarden, rechter,
mr. W.J. Vierveijzer, rechter,
in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2003.