ECLI:NL:RBARN:2003:AI0093

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/096051-02
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.T.M. Vrijhoeven
  • J.H.M. Westenbroek
  • A.B.A.P.M. Varenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vuurwapen en terbeschikkingstelling van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 juli 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die op 25 mei 2002 in Nijkerk opzettelijk R. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar met een vuurwapen door het hoofd te schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan doodslag en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank overwoog dat de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer veel leed had aangedaan en dat de rechtsorde was geschokt. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.M. Smits. De officier van justitie had gevorderd dat de vordering van de benadeelde partijen volledig zou worden toegewezen, wat de rechtbank deels heeft gedaan. De rechtbank heeft de civiele vordering van de benadeelde partijen tot een bedrag van € 3.000,00 aan materiële schade toegewezen, en daarnaast de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 4.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, maar dat dit niet leidde tot een lagere straf. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen vuurwapen en munitie bevolen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 36f en 37a.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/096051-02
Data zittingen : 3 september 2002, 19 november 2002, 11 februari 2003, 6 mei 2003 en 1 juli 2003
Datum uitspraak : 15 juli 2003
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
thans gedetineerd in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle, Huub van Doornestraat 15 Zwolle.
Raadsman: mr. A.M. Smits, advocaat te Bennekom
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 mei 2002 te Nijkerk, opzettelijk en met voorbedachten rade R. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] voornoemd (met een vuurwapen) door het hoofd heeft geschoten, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 25 mei 2002 te Nijkerk, opzettelijk R. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] voornoemd (met een vuurwapen) door het hoofd heeft geschoten, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 3 september 2002, 19 november 2002, 11 februari 2003,
6 mei 2003 en 1 juli 2003 ter terechtzitting onderzocht. Ter terecht-zittingen van 3 september 2002, 19 november 2002 en 1 juli 2003 is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.M. Smits, advocaat te Bennekom.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij] en K. [slachtoffer] is ter terechtzitting verschenen mr. M. van Strien, kantoorhoudend aan
’t Hoenstraat 5, 2596 HX te Den Haag, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan de benadeelde partijen te beta-len een bedrag van
€ 25.546,77 aan materiële schadever-goe-ding en € 13.997,59 aan kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte - met vrijspraak van het primair tenlastegelegde - ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis door-gebracht en dat voorts de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en
K. [slachtoffer] volledig kan worden toegewezen en dat er een schade-vergoedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opge-legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 262 dagen hechte-nis.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging ge-voerd.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastege-legd en zal haar daarvan vrij-spreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij op of omstreeks 25 mei 2002 te Nijkerk, opzettelijk R. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] voornoemd (met een vuurwapen) door het hoofd heeft geschoten, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
De rechtbank volstaat in dit verband thans met de volgende overwegingen.
De raadsman heeft zich wat betreft de vraag of er sprake is geweest van opzet gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, na te hebben betoogd dat verdachte zich van het schieten op [slachtoffer] niet bewust
is geweest en dat uit de gedragingen van verdachte direct na het schieten kan worden afgeleid dat zij de dood van [slachtoffer] niet heeft gewild.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het opzet reeds besloten in de aard van de gedraging van verdachte, nu [slachtoffer] is getroffen door een (gericht) schot in het hoofd dat vanaf korte afstand is afgevuurd. Voorts impliceert de bewering van verdachte dat zij aan de toedracht geen herinnering heeft geenszins dat verdachte ten tijde van het schieten geen notie van haar handelen heeft gehad. Bovendien kan niet buiten beschouwing worden gelaten hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent hetgeen zich direct vóór het incident heeft voorgedaan. Verdachte zou voornemens zijn geweest zichzelf met het vuurwapen te doden ten aanschouwe van [slachtoffer]. Met dat doel heeft zij het vuurwapen gepakt, de haan van het wapen gespannen en het wapen vervolgens tegen haar hoofd gezet. Zij zou haar voornemen hebben laten varen, omdat zij vond dat zij haar familie haar zelfdoding niet kon aandoen.
Uit een en ander blijkt dat verdachte zich terdege bewust was dat zij een schietklaar vuurwapen hanteerde waarmee zij een dodelijk schot kon lossen. Door zich met dit vuurwapen te begeven naar de slaapkamer waar [slachtoffer] verbleef, terwijl zij onder invloed was van cocaïne, alcohol en medicatie en vervuld was van intense gevoelens van angst en boosheid, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten minste bewust de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat niet zijzelf maar [slachtoffer] het doelwit van een fataal schot afkomstig uit dat vuurwapen zou worden.
Hieraan doet niet af dat verdachte nadat zij waarnam wat zij had aangericht, heeft gepoogd het leven van [slachtoffer] te redden door 112
te bellen en mond-op-mond beademing toe te passen en evenmin dat verdachte blijkens de geluidsopnamen van de door haar via genoemd alarmnummer gevoerde telefoongesprekken tijdens die gesprekken in paniek was.
Deze gedragingen, die kunnen worden beschouwd als een alleszins begrijpelijke en invoelbare reactie op de ontstane situatie, bieden naar het oordeel van de rechtbank geen betrouwbaar aanknopingspunt om vast te stellen wat verdachte toen zij het schot loste wel en niet heeft beoogd.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
H.D. Sierink, psychiater, en S.R. Schipper, psycholoog, verbon-den aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (Psychiatrische Observatie-kliniek van het Gevangeniswezen) hebben op 24 juni 2003 omtrent verdachte een rapport uitge-bracht. Dit rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het plegen van het haar tenlastegelegde feit weliswaar de ongeoor-loofd-heid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest haar wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Ten tijde van het plegen van het haar tenlaste-gelegde feit was verdachte lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermo-gens, dat het feit - indien bewezen - haar slechts in verminderde mate kan worden toegere-kend.
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Hieruit volgt dat verdachte strafbaar is.
Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 17 augustus 2002;
- het hiervoor genoemde rapport van de deskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door [slachtoffer] met een vuurwapen door het hoofd te schieten. Aldus heeft verdachte een van de meest fundamentele normen geschonden, de nabestaanden van [slachtoffer] groot en onherstelbaar leed toegebracht en een schok in de samenleving teweeggebracht.
Dit in aanmerking nemende oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van deze zaak een hogere dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf in aanmerking komt, niettegenstaande het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was en in weerwil van de omstandigheid dat, zoals hierna zal blijken tevens de gevorderde maatregel wordt opgelegd,
De omstandigheid dat verdachte melding heeft gemaakt van stelselmatig onheus en gewelddadig gedrag van [slachtoffer] jegens haar, vormt voor de rechtbank evenmin reden te volstaan met een lagere gevangenisstraf, reeds niet omdat voor het zeer negatieve beeld dat door verdachte en haar raadsman van [slachtoffer] is geschetst geen bevestiging kan worden gevonden in de vele getuigenverklaringen.
Uit voormeld deskundigenrapport blijkt voorts het volgende.
“Betrokkene is een (..) vrouw met een persoonlijkheidsstoornis, te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO), een eetstoornis in de vorm van boulimia nervosa van het purgerende type en afhankelijkheid van cocaïne. Op gedragsbeschrijvend niveau zijn enige borderline trekken herkenbaar. Op structureel niveau is betr.’s persoonlijkheid echter steviger en overwegend neurotisch georganiseerd. De kern van betr.’s problematiek is haar onzekerheid die tot uiting komt in haar behoefte aan respect en waardering. (...)
De neurotische structuur van betr.’s persoonlijkheid kan worden samengevat in de vraag: ben ik van waarde. Borderline trekken staan minder op de voorgrond maar zijn wel aanwezig en komen tot uiting in haar impulsiviteit en een moeite om alleen te zijn en soms gevoelens van leegte waarbij ze zich weer een mens voelt zodra ze een ander ziet. (…)
Betr.’s eetstoornis en cocaïne-afhankelijkheid zijn gerelateerd aan haar persoonlijkheidstoornis. In betr. ’s eetstoornis komt zowel de impulsiviteit in de vorm van eetbuien als de behoefte aan controle terug in het lijnen. Spanningen worden veroorzaakt door krenkingen of een indirecter dreigend verlies van waardering, bijvoorbeeld door spanningen in de relatie en daarmee dreigend verlies van materiële zaken. Deze spanningen worden ongedaan gemaakt door middel van cocaïnegebruik of vreetbuien. (…)
De kans op herhaling moet naar het oordeel van het onderzoekend team niet onaanzienlijk worden geacht. Vanuit bovenstaande persoonlijkheidsproblematiek zal betr. naar verwachting opnieuw een partner zoeken die via materiële zaken haar een gevoel van eigenwaarde en respect verschaft, hetgeen de nieuwe relatie een vergelijkbare dynamiek zal geven als die met het slachtoffer in het thans ten laste gelegde feit. De voortdurende aanwezige dreiging van het verlies van waardering en respect zal betr. trachten af te weren door een combinatie van vreetbuien, lijnen en het impulsief gebruik van middelen, waarbij opnieuw gevaar kan bestaan voor ernstige, agressieve impulsdoorbraken.”
De deskundigen adviseren derhalve betrokkene de maatregel van terbeschik-kingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit in aanmerking nemend de algemene veiligheid van personen het opleggen van na te noemen maatregel eist.
De maatregel wordt voorts gegrond op het door verdachte begane misdrijf, welke behoort tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1? van het Wetboek van Strafrecht.
Nu voldaan is aan de wettelijke voorwaarden zal de rechtbank de ter beschik-kingstelling gelasten en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheids-wege wordt verpleegd.
De rechtbank overweegt hierbij nog het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de aanwijzing van het College van Procureurs-generaal van 14 maart 2000, nummer 2000A016, inhoudende beleidsregels met betrekking tot het vorderen van terbeschikkingstelling bij vreemdelingen van wie aannemelijk is dat zij op grond van de Vreemdelingenwet uit Nederland zullen worden verwijderd nadat zij hun gevangenisstraf en/of hun TBS-behandeling hebben ondergaan. De officier van justitie heeft in deze aanwijzing
geen beletsel gezien in onderhavige zaak de maatregel van ter beschikkingstelling te vorderen en dit ter terechtzitting desgevraagd toegelicht.
De rechtbank kan zich vinden in de door de officier van justitie gemaakte keuze.
De na te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer-pen, met betrekking tot welke het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrok-ken aan het verkeer, aangezien het ongecon-troleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring, alsmede de
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank zal de civiele vordering van [benadeelde partij] en
K. [slachtoffer] tot een bedrag van € 3.000,00 aan materiële schade toe-wijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar redelijkheid en billijkheid op dat bedrag is begroot. De rechtbank heeft hierbij als uitgangspunt genomen de kosten van het basispakket uitvaartverzorging, de schoonmaakkosten en de notariskosten, met aftrek van de ingevolge de uitvaartverzekering reeds vergoede schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade, omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding, zodat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voor het toegewezen deel van de vordering met betrekking tot de materiële schade geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dings-maatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door
de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De kosten van rechtsbijstand zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 4.000,--. De gemaakte kosten houden naar de rechtbank heeft begrepen voor een belangrijk deel verband met werkzaamheden die zijn verricht om een beeld te schetsen van het slachtoffer, hetgeen onder meer zijn weerslag heeft gekregen in het overleggen van een aantal brieven, teneinde stelling te nemen tegen de negatieve uitlatingen die door verdachte en haar raadsman omtrent het slachtoffer zijn gedaan.
Dergelijke werkzaamheden passen evenwel niet in het door de wetgever aan de benadeelde partij in het strafgeding toebedeelde positie. Om
die reden zijn de aan die werkzaamheden verbonden kosten niet voor toewijzing vatbaar. Voorts heeft de rechtbank om diezelfde reden geen kennis genomen van bedoelde brieven.
Het zojuist overwogene laat onverlet de bevoegdheid van een benadeelde partij feiten en omstandigheden die naar haar mening bij
de behandeling van de strafzaak dienen te worden betrokken, onder
de aandacht van de officier van justitie te brengen. Op basis van de aangedragen feiten en omstandigheden kan de officier van justitie
- in plaats van deze informatie door te geleiden naar de rechtbank - besluiten nader onderzoek te doen instellen, waarbij met name kan worden gedacht aan het doen horen van getuigen. Aldus wordt voorkomen dat anderen dan degenen aan wie de wetgever een rol heeft toebedeeld bij de behandeling van de strafzaak zelve invloed uitoefenen op de afdoening daarvan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het straf-bare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswe-ge zal worden verpleegd.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwer-pen, te weten: vuurwapen, munitie en de overige voorwerpen onder nummers 1 tot en met 7 op de beslaglijst.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en K. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partijen ten dele toe.
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij] en
K. [slachtoffer], woonplaats kiezende ten kantore van mr. M. van Strien te ’t Hoenstraat 5, 2596 HX Den Haag, tezamen te betalen € 3.000,00 (zegge drieduizend euro).
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten van rechtsbijstand door de benadeelde partijen gemaakt, tot een bedrag van € 4.000, 00 (zegge vierduizend euro) .
Wijst de vordering voor het overige af.
Maatregel van schadevergoeding ad € 3.000,00, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] en K. [slachtoffer], woonplaats kiezende ten kantore van mr. M. van Strien te ’t Hoenstraat 5, 2596 HX Den Haag, te betalen
€ 3.000, (zegge drieduizend euro ), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partijen, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partijen te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partijen heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. A.T.M. Vrijhoeven, als voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek, rechter,
mr. A.B.A.P.M Varenhorst, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groothuizen, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juli 2003.