ECLI:NL:RBARN:2003:AH9347

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/093119-02
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord met voorbedachten rade in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 juli 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op het slachtoffer Anoeradha [slachtoffer]. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 24 mei 2002 in Rotterdam, samen met medeverdachten, opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van Anoeradha heeft beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar mededaders het slachtoffer hebben gewurgd na kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank baseerde haar oordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en getuigen, alsook op forensisch bewijs. De verdachte had het plan om het slachtoffer te doden om haar ex-vriend te treffen, wat leidde tot de fatale daad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen wroeging toonde over de moord en dat haar jeugdige leeftijd (19 jaar) de enige strafverzachtende omstandigheid was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijftien jaar op, alsook een schadevergoeding aan de benadeelde partij R. [slachtoffer]. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 6.257,16 en een schadevergoedingsmaatregel van € 2.085,72, subsidiair 41 dagen hechtenis. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en veroordeelde haar tot een langdurige gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/093119-02
Datum zitting : 18 juni 2003
Datum uitspraak : 02 juli 2003
VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting voor vrouwen, huis van bewaring Nieuwersluis, gevestigd aan het Zandpad 3 te Nieuwersluis.
Raadsman: mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks de periode van 24 mei 2002 in Rotterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade A. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na
kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
die A. [slachtoffer] heeft/hebben gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 18 juni 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen de heer Van der Hoeven namens benadeelde R. [slachtoffer], wonende te 3023 TP Rotterdam, aan de Nozemanstraat 22g, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 12.349,89 aan schadever-goe-ding.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde, en wel ter zake van het medeplegen van moord, zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij R. [slachtoffer] tot een bedrag van € 12.349,89 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot dit bedrag.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging ge-voerd.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij op of omstreeks de periode van 24 mei 2002 in Rotterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade A. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na
kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
die A. [slachtoffer] heeft/hebben gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
3a. Bewijsmiddelen
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, berust op de volgende feiten en omstandigheden, zoals deze naar voren komen uit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02-077262, d.d. 06 september 2002, opge-maakt door verbalisanten van de regiopolitie Gelder-land-Zuid, district De Waarden, RBT “Linge”, met bijlagen, voor zover inhoudende:
a. de op 17 juli 2002 ten overstaan van verbalisanten M.A. Binsma en S.H. van Veldhuijzen omstreeks 11:30 uur door [medeverdachte] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“In het begin wist ik dat ze de vrouw van haar tasje wilden beroven. Toen [verdachte] de vrouw in de bus voorbij zag komen vertelden [verdachte] en [verdachte] dat het meisje dood moest gaan. (…) Ik heb een witte zak, die al in de woning lag, over de vrouw heen gedaan. U vraagt hoe deze zak binnen kwam. Deze zak hadden we al meegenomen. Deze zak lag bij mijn voeten in de auto onderweg naar de woning toe. Er lag nog een zak bij mijn voeten. Dit waren beiden witte zakken. Ook lag er een oranje zeil bij mijn voeten. De remkabel, die [verdachte] vast had, lag ook bij mijn voeten in de auto. (…) Zij ([verdachte]: rb.) heeft het plan gemaakt. Zij heeft alles bedacht, zij zei dat dit moest gebeuren, dat dat moest gebeuren en zo.”
b. de op 18 juli 2002 omstreeks 10:00 uur ten overstaan van verbalisanten W.C. Born en T. van der Vliet door [medeverdachte] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“In het begin van de week voor die vrijdag stond ik op het pleintje in de buurt van mijn woning. Op een gegeven moment kwamen [verdachte] en [verdachte] in een bordeauxkleurige Fiat Punto aanrijden. (…) Zij vroegen aan mij of ik mee ging spullen kopen. Ik vroeg aan hen wat voor spullen. Zij vertelden dat zij handschoenen en bivakmutsen gingen kopen. (…) Even later kwamen zij terug en ik ben toen achter in de auto gaan zitten. Zij lieten mij zwarte handschoenen zien. (…) Ook lieten zij mij zwarte mutsen zien. (…) [verdachte] zei dat we alles moesten passen en dat er gaten in die mutsen geknipt moesten worden. Ieder heeft toen zijn eigen muts gepast waarna [verdachte] in iedere muts gaten knipte. (…) Op die bewuste vrijdag werden wij omstreeks 18:00 uur opgehaald door [verdachte]. (…) Op de achterbank zag ik een witte plastic tas liggen. (…) Ik zag in die tas twee witte zakken, een remkabel, handschoenen, bivakmutsen, zwarte tie-raps en een opengevouwen doosje van de PTT zitten. (…) In de auto zei [verdachte] dat zij doodziek werd van die tasjesroven die allemaal mislukten. Zij zei dat die vrouw dan ook maar helemaal weg moest. Ik begreep toen wel dat zij bedoelde dat die vrouw dood moest.”
c. de op 29 juli 2002 ten overstaan van verbalisanten C. Snoei en D. Smits door [getuige] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“[medeverdachte] vertelde mij en Wierin dat er een moord ging gebeuren. Eerst had [medeverdachte] mij alleen bij zich geroepen en (gezegd: rb) dat er een moord moest gebeuren. Hier stond [verdachte] bij. (…) Vervolgens werd Wierin erbij geroepen en vertelde [medeverdachte] nogmaals dat er een moord moest gebeuren. [verdachte] vervolgde dat er voor deze moord spullen gekocht moesten worden. Hij vertelde dat zij zwarte mutsen met enkel ooggaten, tie-rips en lange zaklampen (moesten kopen: rb). Later heb ik nog gezien dat [medeverdachte] in een van [verdachte]’s auto’s gaten in een bivakmuts heeft geknipt. (…) [verdachte] gaf aan dat hij voor deze moord nog meer moest kopen. (…) Ook vertelde [verdachte] dat er een vrouw vermoord moest worden. (…) Ik wil nog wel zeggen dat [medeverdachte] na deze middag nog wel enkele malen aan mij alleen heeft gevraagd, waar Wierin bij stond, of ik niet mee wilde doen. Dit was 2 à 3 keer op één dag.”
d. de op 27 augustus 2002 ten overstaan van verbalisanten D. Smits en C.G. Buijing door [getuige] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“Tijdens de gesprekken met [verdachte] vertelde hij vaak over [verdachte]. [verdachte] vertelde dat hij van [verdachte] die Hindoestaanse vrouw moest vermoorden. Hiervoor zou hij 2000 of 3000 euro krijgen van [verdachte]. (…) [medeverdachte] heeft mij voordat zij de moord gingen plegen verteld dat zij spullen moest(en: rb) kopen om de moord te kunnen plegen. (…) Een dag later zat ik samen ’s avonds, rond een uur of negen samen met Richard, Patje en [verdachte] op het pleintje aan de Immobilialaan. Ik zag dat [verdachte] met de rode Fiat van het type Punto aan kwam rijden. (…) [verdachte] en Patje waren ingestapt. [verdachte] vroeg aan ons: “Kom stap in, we gaan een ritje maken”, of woorden van gelijke strekking. (…) Ik zat samen met Patje en Richard op de achterbank. Ik zag dat op de vloer enkele plastic tassen lagen. (…) Tevens zag ik op de vloer een schep liggen. [verdachte] vertelde dat zij die Hindoestaanse vrouw hadden vermoord. Ook vertelde hij dat het lijk van de Hindoestaanse vrouw in de kofferbak van de auto lag. [verdachte] vertelde dat hij ging aanbellen en dat Patje en [verdachte] erbij waren. Ze zouden zich voordoen als postbode. Hij vertelde dat die vrouw thuis was en open had gedaan. [verdachte] vertelde dat hij bij de vrouw een remkabel van een fiets om de nek van die vrouw had gedaan en had aangetrokken. (…) [medeverdachte] vertelde dat hij op de uitkijk had gestaan.”
e. de op 01 augustus 2002 ten overstaan van verbalisanten D.J. van Rosmalen en C. Snoei door [getuige] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“In de periode dat er kermis, eind april, begin mei, was op de Mullerpier in Rotterdam, op een avond in deze periode, vertelde [verdachte] mij dat hij iemand ging vermoorden. (…) Hij vroeg mijn toestemming om een vrouw te vermoorden. (…) Ik vroeg hem wie wil je dan vermoorden. Hij vertelde dat hij een Hindoestaanse vrouw uit Crooswijk wilde vermoorden. Hij gaf aan dat hij dit moest doen voor zijn gemaakte zus, genaamd [verdachte]. Hji zou dit voor [verdachte] doen, omdat deze vrouw uit Crooswijk de man van [verdachte] had afgepakt en [verdachte] jaloers was. (…) [verdachte] heeft mij in de periode van de kermis, ik dacht in mei van dit jaar, ongeveer 7 maal aan mij verteld dat hij een Hindoestaanse vrouw ging vermoorden, altijd onder 4 ogen, [verdachte] riep mij namelijk altijd apart. (…) Op een avond in mei 2002 liep ik naar de patatzaak aan de Breeweg en zag ik dat [verdachte] en [medeverdachte] in deze patatzaak waren. Vervolgens sprak hij mij aan en vertelde mij dat hij de Hindoestaanse vrouw daadwerkelijk had vermoord. (…) Ik tracht mij te herinneren wat [verdachte] precies gezegd heeft, dit was: “Sorry, ik heb het toch gedaan, maar ik kreeg er heel veel geld voor”. (…) [medeverdachte] vertelde mij vervolgens dat [verdachte] de vrouw had gewurgd (…) en dat [medeverdachte] op de uitkijk stond. Er schiet mij te binnen dat [verdachte], voor de moord, mij ook nog had verteld dat hij spullen, zoals handschoenen en mutsen, ging kopen.”
f. de op 11 juni 2002 ten overstaan van verbalisant G.E.P. Versteeg en C.G. Buijing door [getuige], wonende aan de [adres], afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“Op vrijdag 24 mei 2002, bevond ik mij in mijn woning. Nog voor 15:15 uur hoorde ik een vrouw hard krijsen. Het gegil kwam vanuit de richting van de begane grond. Ik hoorde de stem van een vrouw. De vrouw krijste erg hard. Het (…) waren krijsen zonder woorden. Ik denk dat het ongeveer 5 minuten duurde dat de vrouw zo hard krijste. Ik hoorde dat het gegil stopte. Kort daarna hoorde ik dat een deur gesloten werd. Ik weet zeker dat het niet de deur van de gemeenschappelijk portiek was. Deze geeft een ander geluid als die wordt gesloten. Het moet haast wel een deur van een woning zijn geweest. Kort hierna hoorde ik dat de vrouw weer gilde. Ik besloot toen om wel te gaan kijken. Ik verliet vervolgens mijn woning en liep de trap af. Ik hoorde dat de vrouw nog gilde, maar toen ik via de trap naar beneden liep, stopte het gegil. Ik denk dat het gillen gestopt is omdat een ieder kan horen of er iemand op de trap loopt. Op de begane grond liep ik naar de toegangsdeur van 37-a. Ik stopte voor deze deur en hoorde dat een vrouw praatte. Ik hoorde dat de vrouw in de Hindoestaanse taal sprak. Ik weet dit zeker omdat ik, ondanks dat ik in Suriname geboren ben, de Hindoestaanse taal wel herken, maar dat ik deze taal niet versta. Ik belde vervolgens aan. Ik hoorde de bel. Vrijwel direct hoorde ik dat de vrouwenstem niet meer praatte. Ik bemerkte dat er vanuit de woning van 37-a niet werd gereageerd. Vervolgens belde ik nogmaals. Ik hoorde de bel. Ik hoorde de stem die vroeg: "Wie is daar", of woorden van gelijke strekking. Hierna zei ik:" Ik ben je buurvrouw, ik wil even wat vragen, doe even open", of woorden van gelijke strekking. Na korte tijd wachten, hoorde ik voetstappen vanachter de toegangsdeur. Ik hoorde hierna een vrouwenstem. Ik hoorde dat die vrouwenstem tegen mij zei:" Kan niet, ik ben bezig", of woorden van gelijke strekking. Ik herkende direct de stem van [slachtoffer], omdat ik haar meerdere keren met andere mensen heb horen praten. Ik hoorde dat [slachtoffer] niet sprak zoals je normaal een gesprek voert. Daar de deur niet werd geopend en ik de stem van [slachtoffer] niet meer hoorde en verder ook geen geluiden meer hoorde, ben ik hierna via de trap naar boven gelopen en ben ik mijn woning weer binnen gegaan.”
g. Mede aan de aan de hand van de historische printgegevens van de telefoonaansluitingen, in gebruik van verdachte [verdachte], is gebleken, dat van 23 mei 2002 tot en met 25 mei 2002 bij autoverhuurbedrijf Europcars te Rotterdam door verdachte [verdachte] een Fiat, type Punto, voorzien van het kenteken 32-JJ-DF, was gehuurd. Een en ander komt overeen met de zich in het dossier bevindende kopieën van het huurcontract waaruit valt op te maken dat de auto op 23 mei 2002 te 14:00 uur is gehuurd en dat deze op 25 mei te 18:00 uur is geretourneerd. Een en ander blijkt uit dossier-paragraaf 4.1.55;
h. Het op 23 juli 2002 door verbalisanten R.W.T. van Zwam en W.C.G.M. Duijvelaar opgemaakte proces-verbaal van onderzoek bij het sporenonderzoek in en aan de Fiat, type Punto voorzien van het kenteken 32-JJ-DF, onder meer inhoudende:
“Door ons werd een vergelijkend onderzoek ingesteld tussen de bandensporen op de plaats delict, Boezemlaan ter hoogte van perceel 37 te Rotterdam, en het profiel van de banden van de voornoemde Fiat Punto. Bij dit onderzoek zagen wij, dat het bandenspoor, aangetroffen op de plaats delict te Rotterdam, qua profilering soortelijk was met het bandenprofiel van de Fiat Punto. (…) Op grond van het vorenstaande is het mogelijk, dat de bandensporen, aangetroffen op de plaats delict te Rotterdam dezelfde kunnen zijn, als de profileringen van de banden van de Fiat Punto.”
i. De op 08 juni 2002 ten overstaan van verbalisanten G.E.P. Versteeg en C.G. Buijing door [getuige], wonende aan de Boezemlaan 36-a te Rotterdam, afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“Op vrijdag 24 mei, bevond ik mij in mijn woning op het door mij genoemde adres. Tussen 18:00 uur en 18:10 uur (…) keek ik door het raam naar buiten en zag ik dat vanuit de richting van de Paradijslaan, gaande in de richting van de Boezemstraat, over het grasveld van de Boezemlaan, een rood/chocolade bruine Fiat reeds. Ik dacht dat het type van die Fiat, een Punto of een Uno zou kunnen zijn. (…) Ik zag dat de Fiat in de richting van het portiek van de woningen op nummer 37 van de Boezemlaan reed.”
j. In de inbeslaggenomen auto, merk Mazda, type 626, voorzien van het kenteken NP-SV-87, in gebruik bij verdachte [verdachte] werd een soortgelijke – weliswaar ongebruikte – remkabel aangetroffen en in beslag genomen, als die, welke bij het slachtoffer om haar nek en hals werd aangetroffen. Een en ander blijkt uit dossier-paragraaf 3.1.31;
k. het op 21 augustus 2002 door verbalisant B.R. Koning op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, onder meer inhoudende:
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] op 18 juli 2002 werden onder andere bankpasjes aangetroffen van twee bankrekeningen bij de ABN-AMRO bank ten name van verdachte. Bij de ABN-AMRO bank werden de dagafschriften opgevraagd tussen 1 mei 2002 en 1 juli 2002 van deze en mogelijk andere bankrekeningen waarvan de verdachte rekeninghoudster was op grond van een bevel uitlevering stukken ex artikel 96a Wetboek van Strafvordering. Uit dit onderzoek is gebleken dat van bankrekeningnummer 62.75. 50.185 een aantal kontante geldopnames zijn gedaan. In alle gevallen was het geld opgenomen middels de bankpas en de bijbehorende pincode en was derhalve geen andere legitimatie vereist:
? Op 8 mei was een bedrag van 400 euro opgenomen bij het ABN-AMRO filiaal aan het Poolsterplein te Rotterdam;
? Op 13 mei was een bedrag van 1100 euro opgenomen bij het ABN-AMRO filiaal aan de Hesseplaats te Rotterdam;
? Op 21 mei was een bedrag van 2000 euro opgenomen bij het ABN-AMRO filiaal aan het Poolsterplein te Rotterdam;
? Op 31 mei was een bedrag van 600 euro opgenomen bij het ABN-AMRO filiaal aan het Poolsterplein te Rotterdam. Dit bedrag was opgenomen via de geldautomaat;
? Op 31 mei was een bedrag van 252,65 euro opgenomen bij het ABN-AMRO filiaal aan het Poolsterplein te Rotterdam.
l. de op 29 juli 2002 ten overstaan van verbalisanten C. Snoei en D. Smits door [getuige] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“Ongeveer 1 week nadat [verdachte] mij had verteld dat hij de dode vrouw ergens ver weg, weg had gegooid, ben ik ’s-middags met [verdachte] en een oom van [verdachte] naar een ABN-AMRO-bank geweest, ergens ver weg. (…) De ABN-AMRO-bank waar wij naartoe reden, lag bij een klein winkelcentrum, niet overdekt. (..). Hier hebben wij ongeveer 15 minuten in de auto staan wachten voordat [verdachte] kwam. (…) Ik zag dat [verdachte] uit de richting kwam van een metrostation. (…) Vervolgens zag ik dat [verdachte] en [verdachte] in de richting van de ABN-AMRO-bank liepen. (…) Ik ben met de oom van [verdachte] in de Honda gebleven en ik schat dat [verdachte] en [verdachte] een klein half uur weg zijn gebleven. Vervolgens zag ik hen weer, vanuit de richting van de bank, mijn kant op lopen. Op dit moment zag ik dat [verdachte] een lange witte envelop in zijn rechterhand vast hield. (…) Vervolgens zijn wij wederom een uur of iets langer terug naar Rotterdam gereden. (…) [verdachte] is met zijn oom zijn woning binnen gegaan en ik ben op het pleintje aan de Immobilialaan gaan zitten. (…) Wierin is vervolgens bij mij op het pleintje gaan zitten. Vanaf dit pleintje zie je de woning van [verdachte] en even later zag ik [verdachte] weer uit zijn woning komen. [verdachte] is vervolgens bij mij een Wierin komen zitten. Hier gaf [verdachte] aan dat hij blij was, omdat hij geld had.”
m. De rapportage pro justitia d.d. 15 juni 2003, opgemaakt door H.A. Tromp, arts en patholoog, naar aanleiding van sectie op het lichaam van, zo blijkt later, het slachtoffer Anoeradha [slachtoffer], waarin geconcludeerd wordt:
“Bij een onbekende vrouw is de dood ingetreden ten gevolge van omsnoerend geweld op de hals.”
n. Uit de ten overstaan van diverse verbalisanten door medeverdachte [verdachte] [medeverdachte] afgelegde verklaringen blijkt onder meer, zakelijk weergegeven:
- Dat hij na de moord van mevrouw [verdachte] € 4000,00 had gekregen;
- Dat mevrouw [verdachte] zelf wel eens had gezegd dat ze dat meisje veel pijn wilde doen en haar dood wilde maken;
- Dat hij samen met mevrouw [verdachte] naar de een Kwantum-filiaal is gereden waar ze een aantal witte zakken en een oranje dekzeil hadden gekocht;
- Dat het oranje zeil en de witte zakken later door hen zijn gebruikt om het meisje in te wikkelen;
- Dat mevrouw [verdachte] de tie-ribs had meegenomen;
- Dat hij, bij het opzetten van de bivakmuts, de rand had omgeslagen zodat het een soort zeemansmutsje leek. Ook de heer [medeverdachte] en mevrouw [verdachte] hebben de muts omgeslagen en deze op hun hoofd gezet;
- Dat hij tegen mevrouw [verdachte], toen ze een aantal dagen voor de moord bij de woning van het meisje stonden, had gezegd: “Wat wil je dan, wil je haar dood hebben of zo?”, waarop mevrouw [verdachte] antwoordde: “Ja”.
o. de op 17 maart 2003 ten overstaan van verbalisanten A.J.M. van der Kolk en J. van Pouderoijen door verdachte N.R. [verdachte] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
“Omdat Shahzad zich zo gedroeg zinde ik op wraak. Toen ik [verdachte] vertelde wat Shahzad mij allemaal had aangedaan werd [verdachte] ook erg kwaad en zei hij dat hij Shahzad zou gaan vermoorden. Ik sprak hier met [verdachte] in februari of maart over. In de week van maandag 20 mei 2002 tot en zondag 27 mei besloten wij het nog een keer te proberen. Omdat de auto van mijn vader vernield was kon ik deze niet gebruiken. De tweede reden was dat de auto inmiddels bekend was in de buurt van de woning van Shahzad. Om toch over een auto te kunnen beschikken besloot ik een auto te huren. Het lukte mij om bij Europ car te Rotterdam een auto te huren. Ik huurde aanvankelijk alleen voor donderdag 23 mei 2002 de auto. Ik heb deze auto zelf opgehaald, dat was een rode Fiat Punto. Ik zou de huurauto op vrijdag 24 mei 2002 moeten terugbrengen, maar ik besloot het te verlengen. Ik deed dit telefonisch. Ik verlengde de huur met 1 dag omdat ik met [verdachte] en [medeverdachte] had afgesproken om de volgende dag, vrijdag 24 mei 2002 naar de woning van Shahzad en Anoeradha te gaan. [verdachte] stelde voor om hun woning binnen te gaan, omdat de tasjesroof telkens mislukte. Samen bedachten wij hoe wij dit moesten uitvoeren. We spraken af dat [medeverdachte] zou aanbellen. Ik was in het bezit van de portieksleutel. Die sleutel hebben wij ook gebruikt om in de galerij te komen. [medeverdachte] zou bij het aanbellen zeggen dat hij een pakje had voor meneer Bajwa. Ik stond met [verdachte] in de galerij te wachten tot er open werd gedaan. Ik en [verdachte] stonden op ongeveer anderhalf meter van de voordeur af. [medeverdachte] had de bivakmuts nog niet opgezet en zou eerst het pakje afgeven. Als hij wegliep zouden wij snel naar binnen lopen en Anoeradha overmeesteren. Toen Anoeradha uit haar woning kwam liep ze naar de portiekdeur. De voordeur liet zij achter haar open staan. Anoerahda liep naar de portiekdeur en ik ben toen haar woning binnengegaan. Ik ben de woonkamer ingelopen en [verdachte] bleef bij de voordeur staan net over de drempel. Anoeradha kwam terug gelopen en ik zag dat zij ons zag staan toen zij nog op de galerij stond. Ik hoorde haar toen gillen. Ik zag dat [verdachte] op haar af liep en haar vast pakte en naar binnen trok. Toen ik in de deuropening tussen de gang en de woonkamer stond hoorde ik iemand naar beneden komen lopen. Ik hoorde voetstappen. Tijdens de worsteling hoorde ik Anoeradha roepen en gillen. Ik zag dat [verdachte] probeerde Anoeradha stil te krijgen door zijn hand voor haar mond te houden. Omdat ik iemand naar beneden hoorde lopen heb ik de voordeur dicht gemaakt om te voorkomen dat we gezien werden. Vervolgens werd er aangebeld aan de voordeur. Ik heb de deur niet opengemaakt. Ik hoorde een vrouwenstem die vroeg: “kun je even opendoen”. Ik gaf hierop antwoord en ik zei: “dat kan niet, ik ben bezig”. Ik keek door het kijkgaatje naar buiten en zag dat de vrouw nog voor de deur (stond: rb) en ik zag haar aarzelen. Voor mijn gevoel heeft zij heel kort voor de deur gestaan. Ik denk een minuut of zo. Ik zag dat [verdachte] haar nog steeds probeerde de mond dicht te houden. Anoeradha kon niet meer gillen. Zij stond toen nog steeds op haar benen. Ik liep eerst terug de woonkamer in. De televisie stond aan en ik zette het geluid harder. Ik zag dat [verdachte] Anoerahda niet goed de baas werd en ik liep naar hen toe om [verdachte] te helpen. Ik pakte Anoeradha met mijn handen vast en probeerde zo [verdachte] te helpen. Wij hadden van tevoren afgesproken dat ik Shahzad zou bellen om te vragen waar hij was om te voorkomen dat hij plotseling zou aan komen rijden en ons hiermee verraste. Ik heb in de auto gebeld naar Shahzad. Ik vroeg hem waar hij op dat moment was. Toen ik hoorde dat Shazad op zijn werk was, raakte ik in paniek omdat hij dan over ongeveer 10 minuten thuis kon zijn. Ik hield hem even aan de praat en probeerde hem naar mijn woning, aan de Blondeelstraat te Rotterdam toe te laten komen. Ik besloot zelf om met de auto over het grasveld te rijden om bij de portiekdeur te gaan staan. Ik zette de auto vlak bij de portiekingang op de stoep. Ik liep naar binnen. In mijn auto lagen plastic zakken. U vraagt mij waarom [medeverdachte] niet direct naar binnen is gelopen met het plastic, maar buiten bij de auto is blijven staan wachten. Dat was omdat er iemand van ons buiten moest blijven, staan wachten op de uitkijk voor het geval er iemand aan zou komen. Ik maakte met de autosleutel toen de kofferbak van de Fiat Punto open. De kofferbak was leeg en [verdachte] en [medeverdachte] hebben haar in de kofferbak gelegd. Nadat wij de woning hadden opgeruimd zijn wij weggegaan. Tijdens het opruimen werd bedacht dat het moest lijken dat Anoeradha weg was gelopen. Daarom namen wij haar handtas en een jas van haar mee. Ik ben als eerste naar buiten gelopen en in de auto gaan zitten. Ik ben achter het stuur gaan zitten omdat ik alleen een rijbewijs heb van ons drieën. Kort hierna kwamen [medeverdachte] en [verdachte] in de auto zitten. Wij zijn over het gras weg gereden. U vraagt mij of Shahzad vrijdagavond 24 mei 2002 nog bij mij aan huis is geweest. Shahzad is daar wel geweest. Dat heeft hij mij achteraf verteld om mij te vragen waarom ik niet thuis was. Ik heb toen een smoes tegen hem verteld dat ik in een andere stad was.”
p. Aan de hand van analyse van de historische printgegeven van de bij verdachte in gebruik zijnde mobiele telefoon kon worden vastgesteld, dat haar simkaart zich op 25 mei 2002 te omstreeks 11:54 uur bevond onder het basisstation van haar telefoonprovider BEN aan de Appeldijk te Heukelum. De vindplaats van het stoffelijk overschot van A. [slachtoffer] bevindt zich eveneens onder het bereik van dit basisstation.
3b. Voorbedachten rade
Voor zover de raadsman ter terechtzitting heeft willen betogen dat van voorbedachten rade geen sprake is geweest overweegt de rechtbank het navolgende:
Naar aanleiding van de onder punt 3a genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig, maar ook overtuigend bewezen dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg samen met [verdachte] [medeverdachte] en [medeverdachte] het slachtoffer Anoeradha [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door middel van verwurging.
Voor zover gevoerd, verwerpt de rechtbank derhalve dat verweer.
3c. Medeplegen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn cliënte niet aangemerkt kan worden als medepleegster ter zake van het doden van het slachtoffer Anoeradha [slachtoffer] aangezien er - kort en zakelijk weergegeven - geen sprake zou zijn geweest van een nauwe en volledige samenwerking gericht op de dood van Anoeradha [slachtoffer]. Zij is, volgens de raadsman, niet op de hoogte geweest en was ook niet aanwezig bij het voltrekken van het delict.
De rechtbank is, mede gelet op de onder punt 3a genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte zeer nauw en zeer bewust met haar mededaders heeft samengewerkt en dat zij het plan om Anoeradja [slachtoffer] om het leven te brengen, gezamenlijk hebben uitgevoerd.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
De raadsman heeft ter terechtzitting voorts betoogd dat - kort gezegd -, om van medeplegen te kunnen spreken, sprake dient te zijn van zogenaamd dubbel opzet. De medepleger moet zowel opzet hebben op de samenwerking als opzet op het uiteindelijke delict. De raadsman concludeert dat aan deze eisen in casu niet is voldaan.
De rechtbank overweegt dat zij reeds wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard dat verdachte het slachtoffer Anoeradha [slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Uit de in dat kader reeds opgesomde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet alleen wettig maar ook overtuigend bewezen dat verdachte van plan was om Anoeradja [slachtoffer] om het leven te brengen en dat zij van plan was dit te doen samen met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte]. Gelet op de reeds opgesomde bewijsmiddelen kan het verweer van de raadsman niet slagen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van moord
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
A.C. Bruijns, psychiater en mevrouw A.T. Spangenberg, psycholoog, beiden verbon-den aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (Psychiatrische Observatie-kliniek van het Gevangeniswezen) hebben op 22 mei 2003 in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team omtrent verdachte een rapport uitge-bracht.
A.T. Spangenberg overweegt onder meer het volgende:
“Als haar vriend haar blijkt te gebruiken – hij is getrouwd en niet van plan zijn huwelijk op te geven – kan betrokkene zich, ondanks haar gekrenkte trots, in haar verliefdheid – en mogelijk gestuwd door haar ontluikende seksualiteit – niet van deze relatie losmaken. Haar woede- en haar gevoelens jegens hem nemen dan toe. (…) Ze zint op wraak en blijft obsessief vasthouden aan haar woede, die ze in de loop der tijd op tal van manieren vorm geeft. Haar handelingen zijn planmatig en doelbewust en dienen ertoe om haar gekrenkte trots te kalmeren en haar ideaalbeeld in stand te houden. Langzaam maar zeker komt ze in het stadium dat haar pesterijen niet voldoende meer zijn en wil ze hem treffen daar waar hij het meest geraakt kan worden. Ze zou hebben gemeend dat zij hem het meest kon treffen door zijn auto te ontvreemden. Na diverse scenario’s beproefd te hebben, waarin het zich vastklampen aan haar woede en haat jegens hem naar voren komt, komt het uiteindelijk tot het tenlastegelegde. Hierin zou – indien bewezen – door betrokkene uiterst planmatig en weloverwogen zijn gehandeld om het doel (Shahzad te treffen) te bereiken en krijgt haar opgekropte haat en woede vorm.”
A.C. Bruijns overweegt onder meer het volgende:
“Betrokkene vertoont een sterke controlebehoefte, zowel ten aanzien van haar eigen emoties als ten opzichte van haar positie in de sociale context. De neiging tot het uitoefenen van controle is des te krachtiger waar het haar eigen agressieve impulsen betreft. Betrokkene heeft een egocentrische mentaliteit en de geneigdheid om de verantwoording van haar handelen bij anderen te leggen (te externaliseren). (…) De subtiele wijze waarmee betrokkene mannen verleidt tot zorg en aandacht, heeft uiteindelijk in de relatie met [betrokkene] gefaald. Terwijl zij zich eerder tegenover de buitenwereld presenteerde als een (over)geconcentreerd, verlegen en bedeesd meisje, ontketende de krenking van en de teleurstelling over de opstelling van haar vriend ten opzichte van haar een zodanige woede bij betrokkene dat zij die niet heeft weten te beteugelen. Dit leidde evenwel niet tot blinde woede. Zowel uit het strafdossier als uit haar eigen verhaal blijkt dat betrokkene, in het betreffende tijdsbestek, goed in staat is geweest om planmatig te handelen. Haar woede op haar (ex-)vriend vormde echter wel de aanleiding tot het ontketenen van een wraakzucht die haar gehele persoon bezette.”
Het rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het plegen van de haar tenlastegelegde feit niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis harer geestvermogens, zodat dit feit haar volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Hieruit volgt dat verdachte strafbaar is.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 05 maart 2003;
- een multi-disciplinaire rapportage, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en drs. C.T.H.M. Salet, klinisch psycholoog, gedateerd 09 oktober 2002, betreffende verdachte waarin zij adviseren om een nadere observatie te laten plaatsvinden in het Pieter Baan Centrum zodat het onderzoek voltooid kan worden en haar persoonlijkheid nader geanalyseerd kan worden;
- de reeds onder punt 5 besproken rapportage opgemaakt door (medewerkers van) het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt.
Verdachte heeft op 24 mei 2002 na kalm beraad en rustig overleg samen met haar medeverdachten het slachtoffer, de 28-jarige Anoeradha [slachtoffer], van het leven beroofd. De verdachten hebben haar om het leven gebracht door haar een remkabel om de hals te slaan en deze vervolgens aan te trekken, daardoor het slachtoffer wurgend. De laatste momenten in het leven van Anoeradha [slachtoffer] moeten bijzonder angstige en pijnlijke momenten zijn geweest.
Verdachte heeft de moord gepland en uiteindelijk gepleegd enkel en alleen om haar ex-vriend [betrokkene] een hak te zetten, om hem te treffen waar het pijn zou doen. Het was de verdachte in zijn geheel niet te doen om Anoeradha [slachtoffer]. Anoeradha [slachtoffer], die een groot deel van haar leven nog voor zich had, is uitsluitend gestorven om [betrokkene] leed toe te brengen.
Uiteindelijk is onnoemelijk leed toegebracht aan de nabestaanden van Anoeradha [slachtoffer].
Verdachte heeft na de moord nog getracht de woning te ontdoen van sporen. Uiteindelijk is het lijk achtergelaten ver van de plaats van het delict. Vervolgens heeft verdachte enkele dagen na het misdrijf het slachtoffer bij diens werkgever ziek gemeld. Dit alles werd ondernomen om het de opsporingsambtenaren zo moeilijk mogelijk te maken in hun inspanningen om de schuldigen te vinden.
De rechtbank heeft niet de overtuiging dat bij verdachte enige vorm van wroeging bestaat omtrent de dood van Anoeradha [slachtoffer], behoudens de wroeging die zij voelt als direct gevolg van het feit dat haar thans haar vrijheid is ontnomen.
De enige strafverzachtende omstandigheid voor de verdachte is haar jeugdige leeftijd: zij was slechts 19 jaar toen zij het delict beging.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak slechts een langdurige gevangenis-straf passend is. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie bij het stellen van zijn strafeis onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van het feit zoals zojuist door de rechtbank overwogen en/of teveel rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Verdachte heeft zich op de wijze voornoemd schuldig gemaakt aan het zwaarste commune delict dat ons Wetboek van strafrecht kent, en heeft dit ook nog eens gedaan tezamen en in vereniging met anderen.
De rechtbank zal, gelet op al hetgeen reeds is overwogen, overgaan tot het opleggen van een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie werd geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring(en), alsmede de
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank zal de civiele vordering van R. [slachtoffer] tot een bedrag van € 5.757,16 aan materiële schade toewij-zen, zijnde de navolgende door de benadeelde partij opgevoerde posten: crematie, kerkdiensten, as verstrooiing. De omvang van deze schade acht de rechtbank op basis van de overgelegde stukken redelijk en billijk en zijn voorts door de verdediging niet betwist.
Voorts zal de rechtbank bij wijze van voorschot € 500,00 aan materiële schade toewijzen als gevolg van gemaakte reiskosten. Voor het overige acht zij deze post niet eenvoudig van aard.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding. Mogelijk kan de benadeelde partij dit deel van de schade verhalen via de burgerlijke rechter.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Omdat de verdachte het feit met twee andere personen heeft gepleegd zal de hoogte van het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht telkens voor 1/3 deel van het toegewezen schadebedrag worden opgelegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het straf-bare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover S. [medeverdachte] en/of P. [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover R. [slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan R. [slachtoffer], wonende te [adres]g, te betalen € 6.257,16 (zegge zesduizendtweehonderdenzevenenvijftig euro en zestien eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.085,72, subsidiair 41 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R. [slachtoffer], wonende te [adres]g, te betalen € 2.085,72, (zegge tweeduizendenvijfentachtig euro en tweeënzeventig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 41 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde of S. [medeverdachte] en/of P. [medeverdachte] heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer R. [slachtoffer], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. I.D. Jacobs, rechter als voorzitter,
mr. H.P.M. Kester, vice-president,
mr. A.J.H. van Suilen, rechter,
in tegenwoordigheid van D.W.A. van Kuppeveld, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 02 juli 2003.