ECLI:NL:RBARN:2003:AH8892

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003/124
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bank voor onbevoegd gebruik van kredietrekening na administratieve fout

In deze zaak, uitgesproken op 28 mei 2003 door de Rechtbank Arnhem, staat de aansprakelijkheid van ABN AMRO BANK N.V. centraal. De bank had een kredietrekening verstrekt aan X en Y, die op 17 maart 1999 gescheiden waren. Na de echtscheiding werd de bankpas van Y vermist, maar dit werd niet tijdig gemeld. Tussen 18 augustus en 4 september 1999 vonden er onbevoegde opnames plaats van de kredietrekening tot een totaalbedrag van f 19.358,55. De bank stelde dat X en Y aansprakelijk waren voor deze opnames omdat de vermissing niet tijdig was gemeld. De rechtbank oordeelde echter dat de bank door een administratieve fout de geblokkeerde rekening had gedeblokkeerd, wat leidde tot de onbevoegde opnames. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen de fout van de bank en het onbevoegd gebruik van de rekening. De vordering van de bank in conventie werd afgewezen, en de bank werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan X en Y. In reconventie werd de vordering van X en Y erkend, en de bank werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten in reconventie. De rechtbank verklaarde de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 2003/124
Datum uitspraak: 28 mei 2003
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de bank,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 14 januari 2003,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
1. X,
2. Y,
beiden wonende te Z,
hierna gezamenlijk te noemen: X c.s.,
gedaagden in conventie bij genoemde dagvaarding,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.L.J.J. Nelissen,
advocaat mr. I. de Weert,
beiden te Tiel.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 26 maart 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit vonnis is op 9 mei 2003 een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. De partijen zijn op de comparitie niet verenigd. Vervolgens is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. De bank heeft op 20 mei 1997 aan X c.s., die toen met elkaar gehuwd waren, een aflossingsvrij flexibel hypotheek krediet verstrekt tot een maximum van f 50.000,- waarvoor X c.s. aan de bank op 10 juni 1997 tot het beloop van voormelde som het recht van hypotheek hebben verstrekt op hun woning. Voor het gebruik van de kredietrekening heeft de bank aan Y een bankpas met pincode verstrekt.
2. Op de kredietovereenkomst waren de algemene voorwaarden van de bank van toepassing waaronder ook de voorwaarden voor het gebruik van geld- en betaalautomaten. In die voorwaarden staat o.a.:
“ (…)
3.1 Met de bankpas en PIN-code dient zorgvuldig te worden omgegaan. De cliënt is verantwoordelijk voor (het gebruik van) de bankpas en de PIN-code, nadat die aan hem zijn uitgegeven. De bank zal de cliënt zo goed mogelijk informeren omtrent te nemen voorzorgen.
3.2 De PIN-code is strikt persoonlijk en niet overdraagbaar. De cliënt is ten aanzien van de hem toegekende PIN-code verplicht geheimhouding te betrachten en mag deze code niet op de pas vermelden. Indien hij enige aantekening van de PIN-code maakt, zal hij dat in zodanige vorm doen dat de PIN-code niet eenvoudig voor derden herkenbaar is.
(…)
4.4 De bank zal ten aanzien van het gebruik door cliënt van bankpas en PIN-code limieten per tijdeenheid stellen aan het aantal door cliënt te verrichten transacties en/of de hoogte van de bedragen waarover cliënt kan beschikken en deze daarvan bij het uitreiken van de PIN-code dan wel eerder op de hoogte stellen. (…)
(…)
6.1 Cliënt is met inachtneming van het navolgende tegenover de bank aansprakelijk voor het gebruik en de gevolgen van het gebruik van de bankpas in combinatie met de PIN-code.
6.2.a In geval van verlies, diefstal, misbruik of vervalsing van een bankpas dient de cliënt dit onverwijld na ontdekking te melden bij het door de bank aangegeven meldpunt en de politie. (…) De bank zal na kennisneming van een dergelijke melding onmiddellijk geëigende maatregelen nemen ter voorkoming van misbruik. De cliënt dient de melding terstond schriftelijk aan de bank te bevestigen.
6.2.b De cliënt is gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de bank aangegeven meldpunt aansprakelijk voor de gevolgen van onbevoegd gebruik tot een bedrag van f 350,- per bankpas. De cliënt is niet meer aansprakelijk voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt na het moment van melding.
6.2.c.1 De aansprakelijkheid van cliënt voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de bank aangegeven meldpunt wordt verhoogd met het bedrag van de onbevoegde transacties die plaatsvinden tussen het tijdstip, gelegen drie dagen na de produktiedatum bij de bank van het rekeningafschrift waarop voor het eerst een onbevoegde transactie wordt vermeld en het moment van melding.
6.2.c.2 De aansprakelijkheid van cliënt voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de bank aangegeven meldpunt wordt verhoogd indien de bank kan aantonen dat cliënt niet onmiddellijk na het constateren van verlies, diefstal, misbruik of vervalsing van de bankpas of de mogelijkheid van onbevoegd gebruik van de bankpas melding daarvan heeft gemaakt bij het door de bank aangegeven meldpunt met het bedrag van de vanaf dat tijdstip verrichte onbevoegde transacties.
6.2.c.3 De aansprakelijkheid van cliënt voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de bank aangegeven meldpunt wordt verhoogd indien de bank kan aantonen dat de onbevoegde transacties(s) hebben kunnen plaatsvinden doordat cliënt zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 lid 2 niet heeft nageleefd, tot het bedrag van de onbevoegde transacties die hebben plaatsgevonden tot het moment van melding.
6.2.d In geval van opzet, grove schuld of grove nalatigheid aan de zijde van cliënt is cliënt onbeperkt aansprakelijk, een en ander onverminderd de verplichting van de bank om (de mogelijkheid van) schade te beperken.”
3. Op 18 januari 1999 heeft Y bij de politie regio Utrecht aangifte gedaan van vermissing van haar portemonnaie met inhoud. In die aangifte staat wel dat Y een ‘giropas van de postbank’ miste, maar niet is daarbij ook de door de bank afgegeven pas als vermist opgegeven.
4. Door de bank is voor de kredietrekening op 31 januari 1999 een rekeningafschrift aan X c.s. gezonden. Daarbij is door mutaties het debetsaldo van die rekening verhoogd van f 49.966,02 naar f 50.220,24 waarmee het kredietplafond was bereikt en de rekening door de bank is geblokkeerd. Op het afschrift staat vermeld: ”Opnemen van uw krediet is even niet mogelijk, raadpleeg uw kantoor”.
5. Op 17 maart 1999 is de echtscheiding van X c.s. uitgesproken. Bij de boedelscheiding is de voormalige echtelijke woning toegedeeld aan X en heeft hij de verplichting op zich genomen de hypotheek af te lossen. De boedelnotaris heeft in verband daarmee aan de bank gevraagd opgave te doen van haar vordering hetgeen de bank heeft gedaan bij brief van 18 mei 1999. In die opgave is voor een bedrag van f 50.177,76 het flexibel hypotheek krediet opgenomen.
6. Op 28 mei 1999 is via de boedelnotaris de volledige vordering van de bank ingelost. Dat bedrag is twee maanden later door de bank verwerkt. Daaromtrent heeft het voor de bank optredende incassobureau Solveon op 7 december 2000 aan de advocaat van X c.s. geschreven:
“Op 23 juli 1999 is uiteindelijk het geld wat was overgemaakt op het hypotheeknummer geboekt ten gunste van het flexibel krediet. Door een administratieve fout is het rekeningnummer niet administratief beeindigd. Aangezien het volledige krediet was ingelost, is de blokkering, welke was aangebracht wegens wanbetaling, verwijderd.”
7. Tussen 18 augustus 1999 en 4 september 1999 zijn dagelijks, veelal tijdens nachtelijke uren en vrijwel steeds in bedragen van f 1.000,- met de bankpas van Y bedragen tot een totaal van f 19.358,55 opgenomen ten laste van de kredietrekening. De bank heeft daarover op 31 augustus 1999 een eerste rekeningafschrift aan X c.s. gezonden. Kort na ontvangst van dit afschrift heeft Y aan de bank verzocht per direct de bankpas te blokkeren hetgeen de bank op 6 september 1999 heeft gedaan.
8. Uit het rekeningafschrift van 31 augustus 1999 blijkt verder dat door de bank voor een bedrag van f 418,99 aan automatische incasso’s op de kredietrekening is afgeschreven. Datzelfde is ook nog tussen 31 augustus 1999 en 31 januari 2000 gebeurd voor een bedrag van f 450,50.
Het geschil en de beoordeling daarvan
9. De bank vordert in conventie de hoofdelijke veroordeling van X c.s. tot betaling aan haar van een bedrag groot € 9.275,69 dat X c.s. volgens de bank verschuldigd zijn omdat dit de na 28 mei 1999 ontstane ongeoorloofde debetstand is op de kredietrekening berekend tot 1 maart 2001, een en ander vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten tot een totaalbedrag van € 11.573,01. Dit laatste bedrag heeft de bank op de comparitie verminderd met een bedrag van € 732,68 wegens teveel berekende buitengerechtelijke kosten.
10. X c.s. hebben tegen de vordering in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie vorderen zij betaling van de bank van een bedrag groot € 394,56 zijnde de tegenwaarde in euro’s van de onder 8 vermelde bedragen in guldens die de bank volgens X c.s. ten onrechte heeft afgeschreven en nog niet aan hen heeft terugbetaald.
11. De bank heeft de vordering in reconventie erkend. Dat bedrag kan volgens haar in mindering worden gebracht op de vordering in conventie.
12. Het gaat in deze zaak in conventie om de vraag welke partij het risico draagt van de onbevoegde plundering door derden die tussen 18 augustus 1999 en 4 september 1999 plaatsvond van de kredietrekening van X c.s. tot een bedrag f 19.358,55. Dat van zodanig misbruik moet worden uitgegaan volgt uit de stellingname van de bank ter comparitie.
De bank heeft, zakelijk weergegeven, toen verklaard dat het voor deze procedure niet relevant is door wie de pinopnames zijn gedaan omdat X c.s. op grond van het bepaalde in de algemene voorwaarden aansprakelijk zijn voor de geldopnames reeds vanwege het enkele feit dat Y de vermissing van haar bankpas niet (tijdig) heeft gemeld. Daarmee heeft de bank niet de voldoende duidelijke stelling betrokken dat X c.s. zelf in het hiervoor gemelde tijdvak de van de kredietrekening afgeschreven bedragen hebben opgenomen of anderszins daarbij (enig) voordeel hebben gehad, zodat daarvan niet wordt uitgegaan.
13. De bank heeft het door haar gestelde, en door X c.s. gemotiveerd weersproken, feit dat niet eerder dan op of omstreeks 6 september 1999 sprake is geweest van een melding van verlies van de bankpas niet ingepast in het stelsel van haar onder 2 weergegeven algemene voorwaarden. Dat had de bank wel moeten doen.
Het uitgangspunt volgens die voorwaarden (in artikel 6.2.b) is immers dat de cliënt tot het moment van melding van verlies, diefstal, misbruik of vervalsing slechts aansprakelijk is tot een bedrag van f 350,- per bankpas. Een verhoging van dit bedrag is vervolgens mogelijk in een drietal onder artikel 6.2.c genoemde gevallen en het onder artikel 6.2.d genoemde geval van opzet, grove schuld of grove nalatigheid van de cliënt. Voor de stelplicht en bewijslastverdeling maakt het daarbij verschil op welk geval van verhoging de bank doelt. Waar in de gevallen van de artikelen 6.2.c.2, 6.2.c.3 en 6.2.d sprake is van het aantonen van een aansprakelijkheid verhogende omstandigheid door de bank, geldt dat zij zich daarop dan ook voldoende duidelijk en specifiek moet beroepen en van een of meer van die omstandigheden bij betwisting ook het bewijs dient te leveren.
In het geval van artikel 6.2.c.1 geldt verder dat de verhoging boven het bedrag van f 350,- is beperkt tot alle onbevoegde geldopnames en betalingen met pas en PIN-code vanaf, zo staat in de toelichting bij de algemene voorwaarden, drie werkdagen nadat het rekeningafschrift is vervaardigd en verzonden waaruit kenbaar is dat een onbevoegde transactie is geadministreerd. Nu in het geval van X c.s. het eerste rekeningafschrift waaruit dat was af te leiden pas op 31 augustus 1999 aan hen is verzonden zou naast het bedrag van f 350,- alleen het op
4 september 1999 opgenomen bedrag van f 1.000,- voor hun rekening kunnen worden gebracht.
14. Op grond van het vorenstaande zou het op de weg van de bank liggen haar vordering alsnog behoorlijk toe te lichten. Dat kan echter verder achterwege blijven omdat dit hoe dan ook niet zal kunnen leiden tot toewijzing van de vordering van de bank. De rechtbank gaat er daarbij veronderstellenderwijs van uit dat X c.s. hebben verzuimd om (op de voorgeschreven wijze) de vermissing van de bankpas bij de bank te melden op of kort na 18 januari 1999. Vastgesteld kan echter worden dat dit verzuim vanwege de omstandigheid dat juist in diezelfde maand het maximum van het krediet was benut, aanvankelijk géén schade tot gevolg heeft gehad. Die schade ontstond pas vele maanden later toen de bank als gevolg van een administratieve fout de geblokkeerde kredietrekening deblokkeerde op een moment dat het krediet geheel werd ingelost, geen hypothecaire zekerheid meer bestond en de bank bovendien op de hoogte was van de echtscheiding van X c.s. en de daarmee verband houdende wens om de kredietfaciliteit te beëindigen. Dat laatste was ook het voornemen van de bank maar door de administratieve fout is het omgekeerde bewerkstelligd. Het is zonneklaar dat tussen die fout en het onbevoegd gebruik van de kredietrekening causaal verband bestaat. Strikt genomen staat de schade eveneens nog in causaal verband met het -veronderstelde- eerdere niet melden van de vermissing van de bankpas, maar die fout van X c.s. valt naar het oordeel van de rechtbank geheel in het niet tegenover de in de omstandigheden van het geval veel ernstiger te nemen fout van de bank zodat de billijkheid eist dat de bank de gehele schade draagt. De vordering in conventie wordt op die grond afgewezen met de veroordeling van de bank in de kosten van de procedure in conventie.
15. De vordering in reconventie ligt gezien de erkenning door de bank voor toewijzing gereed. De bank zal ook de kosten van de procedure in reconventie hebben te dragen nu zij niet aanstonds de vordering van X c.s. in mindering heeft gebracht op de door haar in conventie gepretendeerde vordering en het dus voor X c.s. nodig was een afzonderlijke vordering in te stellen.
De beslissing
De rechtbank,
in conventie
wijst de vordering af,
veroordeelt de bank in de kosten van de procedure, aan de zijde van X c.s. bepaald op € 219,- voor verschotten en € 780,50 voor salaris procureur,
in reconventie
veroordeelt de bank tot betaling aan X c.s. van een bedrag groot
€ 394,56 voor salaris procureur,
veroordeelt de bank tevens in de kosten van de procedure, aan de zijde van X c.s. bepaald op € 390,25 voor salaris procureur,
in conventie en reconventie
verklaart de gegeven betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op woensdag 28 mei 2003.
De griffier: De rechter: