Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 91672 / HA ZA 02-1469
Datum vonnis: 28 mei 2003
X,
wonende te Z,
opposant in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. R.E.F. Bergwerf Bok,
de vennootschap onder firma
FIRMA AUTOBEDRIJF KEMMING V.O.F.,
gevestigd te Dieren, gemeente Rheden,
geopposeerde in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. S.M. van der Zwan.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 17 oktober 2002 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
- conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie;
- antwoordakte tevens verzet vermeerdering eis van de zijde van X.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Kemming was eigenaar van een Volkswagen Golf Rabbit Cabriolet uit 1983 met kenteken X.
2. Op 14 februari 2002 heeft X deze auto van Kemming gekocht. Op dezelfde dag heeft Kemming de auto en deel II en kopie deel III van het kentekenbewijs aan X meegegeven. Deel I behield Kemming zelf.
3. Kemming heeft aangevoerd dat X de auto voor een bedrag van € 2.495,- heeft gekocht en daarop een bedrag van € 80,- heeft aanbetaald maar de rest onbetaald heeft gelaten. De afgifte van de auto met een deel van de kentekenpapieren had als achtergrond dat X zei een koper te hebben voor de auto en de auto eerst aan die koper wilde leveren voordat betaling zou volgen.
4. Kemming heeft bij dagvaarding van 18 juli 2002 gevorderd dat X wordt veroordeeld tot teruggave van de auto met sleutels en papieren binnen 48 uur na betekening van het vonnis, op straffe van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom. Voorts heeft zij gevorderd een veroordeling tot betaling van schadevergoeding terzake van het gebruik van de auto door X vanaf 14 februari 2002 tot de dag van teruggave, alsmede eventuele schade aan de auto en kosten van juridische bijstand, nader op te maken bij staat. Ook werd een verklaring voor recht gevorderd dat de koopovereenkomst ontbonden was.
5. X heeft eerst verstek laten gaan. Bij verstekvonnis van 8 augustus 2002 is hij veroordeeld tot teruggave van de auto binnen 48 uur na betekening van het vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.000,-. Ook werd hij veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Voor recht werd verklaard dat de koopovereenkomst ontbonden was en X werd veroordeeld in de proceskosten.
6. X is tegen dit verstekvonnis, dat hem op 27 augustus 2002 werd betekend, bij dagvaarding van 23 september 2002 in verzet gekomen. Dit is derhalve binnen de termijn van vier weken die is voorgeschreven in art. 143 Rv. nieuw.
7. X heeft in de verzetdagvaarding verweer gevoerd en een eis in reconventie ingesteld. Kemming heeft tegen die reconventionele vordering verweer gevoerd.
8. Het verweer van X komt erop neer dat hij het grootste gedeelte van de koopsom al heeft betaald. Zijn verweer wisselt per keer, hetgeen ongeloofwaardig overkomt. De rechtbank zal bij de beoordeling uitgaan van de stellingen zoals die door X zelf ter comparitie zijn ingenomen. X stelde ter comparitie dat de koopsom ƒ 5.000,- (= € 2.268,90) bedroeg en dat hij de auto voor zichzelf had gekocht. Hij erkende dat hij een bedrag van € 300,- nog niet had betaald. Hij stelde dat hij een bedrag van ƒ 100,- en een bedrag van ƒ 200,- cash heeft betaald en daarvan geen kwitantie had gekregen. Kemming heeft dit betwist en heeft gesteld geen enkel bedrag te hebben ontvangen. De stelplicht en bewijslast van de betalingen rust op X. Toen hij daarop tijdens de comparitie werd gewezen, stelde hij dat hij thuis een lijstje had waarop de andere betalingen stonden vermeld. X heeft de gelegenheid gekregen om dit lijstje bij akte na comparitie over te leggen, maar heeft dit nagelaten. Dit brengt mee dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat hij in elk geval niet meer dan ƒ 300,- cash heeft betaald, terwijl ook die ƒ 300,- niet vaststaat omdat X die cash betalingen niet kan aantonen en ook onvoldoende specifieke stellingen daarover heeft betrokken.
9. X heeft verder gesteld dat hij de rest van de koopsom heeft betaald door steeds de winst op de verkoop van auto’s van Kemming aan Kemming af te dragen. Kemming heeft dat gemotiveerd betwist. Ook hier rust de stelplicht en de bewijslast op X. X heeft daarom de gelegenheid gekregen bij akte aan te geven om welke auto’s het ging, wat de winst daarop is geweest en hoe hij kan aantonen dat hij die winst aan Kemming heeft afgedragen. X heeft er echter vanaf gezien een akte te nemen. Er dient derhalve in rechte vanuit te worden gegaan dat X op deze wijze geen bedragen heeft afgedragen aan Kemming.
10. De stelling dat X de koopsom zou hebben betaald door klusjes te doen voor Kemming is in het licht van de betwisting daarvan door Kemming onvoldoende onderbouwd. Ter comparitie heeft X alleen gesteld dat hij wel eens koplampen heeft gehaald, maar dat is onvoldoende.
11. Nu X onvoldoende heeft gesteld over de door hem gedane betalingen en hij zijn stellingen voor het overige onvoldoende heeft onderbouwd, kan bewijslevering door hem niet aan de orde zijn. Er zal in rechte vanuit worden gegaan dat hij niets heeft betaald behalve de door Kemming zelf gestelde aanbetaling van € 80,-.
12. X heeft de koop als zodanig erkend en heeft ook de hoogte van de koopsom grotendeels erkend, namelijk tot een bedrag van ƒ 5.000,-. Tijdens de comparitie heeft de heer Kemming ook verklaard dat de koopsom ƒ 5.000,- bedroeg. Hij kon niet verklaren waarom de factuur een hoger bedrag vermeldde. De rechtbank zal daarom uitgaan van een koopsom van ƒ 5.000,-, ofwel € 2.268,90.
Na de aanbetaling van het bedrag van € 80,- resteert derhalve nog te door X te betalen een bedrag van € 2.188,90.
13. De stelling van X dat de auto de overeengekomen koopsom niet waard was omdat er veel gebreken aan waren, wordt verworpen omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
14. Nu de koop en de koopsom vaststaan en tevens vaststaat dat X de auto in bezit heeft gekregen en dat hij het grootste gedeelte van de koopsom niet heeft betaald, ook niet na sommatie en ingebrekestelling bij brief van 18 februari 2002 (48 uur termijn), komt de rechtbank tot het oordeel dat X toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van zijn verplichtingen. Zijn tekortschieten rechtvaardigt ontbinding van de koopovereenkomst, zodat Kemming de koopovereenkomst terecht in de dagvaarding van 18 juli 2002 buitengerechtelijk heeft ontbonden en derhalve recht heeft op teruggave van de auto door X, eventueel met schadevergoeding.
15. X heeft aangevoerd dat hij de auto niet meer kan teruggeven, omdat hij deze inmiddels heeft verkocht voor € 500,-. Hoewel duidelijk is dat de auto inderdaad niet meer in bezit is van X, heeft hij het bedrag van de koopsom niet onderbouwd en heeft hij, ook desgevraagd, niet aangegeven wie de koper was. X voerde aan dat de reden van de verkoop was dat de keuring te duur was en dat de buren moesten verhuizen. Wat daarvan verder ook zij, dit zijn geen omstandigheden die teruggave onmogelijk maken door overmacht in de zin van een niet-toerekenbare tekortkoming. Uit de verklaring van Kemming ter comparitie en uit de stukken blijkt immers dat X wist dat hij de auto nog moest betalen dan wel dat hij deze moest teruggeven. Door de verkoop aan een derde heeft X de mogelijkheid van teruggave willens en wetens gefrustreerd, zodat de onmogelijkheid tot teruggave aan hem kan worden verweten.
16. Het bovenstaande brengt mee dat het verstekvonnis in beginsel voor bekrachtiging in aanmerking komt. In dat verstekvonnis is X veroordeeld tot teruggave van de auto op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.000,-. In de onderhavige verzetprocedure heeft X aangevoerd dat dit maximumbedrag bovenmatig is gezien de hoogte van de koopsom en de lage draagkracht van X. De rechtbank honoreert dit verweer. Uit de stellingen van X leidt de rechtbank af dat X de auto al had doorverkocht voordat het verstekvonnis aan hem is betekend, zodat hij op moment van de verkoop geen keuze heeft kunnen maken tussen teruggeven/betalen en doorverkopen met verbeurte van de maximale dwangsom. De dwangsom is daarmee haar doel voorbij geschoten. Gezien het feit dat ontbinding en teruggave van de auto bovendien niet aan de orde zou zijn geweest als X het openstaande gedeelte van de koopsom ad € 2.188,90 alsnog zou hebben betaald, komt het maximale dwangsombedrag van € 7.000,- de rechtbank bovenmatig voor. De rechtbank zal het verstekvonnis daarom in zoverre vernietigen en zal het maximum vaststellen op € 3.000,=. Aangezien vaststaat dat X niet aan de veroordeling tot teruggave in het verstekvonnis heeft voldaan, zijn de dwangsommen al verbeurd tot dit nieuwe maximum.
17. In het verstekvonnis is X ook, conform de vordering, veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Ook dit gedeelte van het verstekvonnis komt voor bekrachtiging in aanmerking, aangezien de ontbinding terecht door Kemming is ingeroepen en de mogelijkheid van schade ten gevolge van de tekortkoming door X voldoende aannemelijk is. De rechtbank merkt nog op dat in de schadestaatprocedure een rol kan spelen wat de uitkomst is van de procedure die kennelijk is ingesteld tegen de huidige bezitter van de auto. Indien die procedure tot teruggave van de auto leidt, zal dit van invloed kunnen zijn op de hoogte van de schadevergoeding.
18. Nu de toewijzing van de primaire eis wordt bekrachtigd, komt de subsidiaire eis niet meer aan de orde. Dit brengt mee dat het verzet van X tegen de wijziging van eis, die bestond uit de toevoeging van die subsidiaire eis, wordt verworpen wegens gebrek aan belang.
19. X zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Kemming in de verzetprocedure in conventie worden veroordeeld.
20. De vordering van X in reconventie is gebaseerd op de stelling dat de auto bij de apk-keuring is afgekeurd en veel minder waard was dan de koopsom. Uit de verklaring van X ter comparitie blijkt echter dat X de auto niet apk heeft laten keuren, omdat dit bij gebreke van deel I van het kentekenbewijs niet mogelijk was. X heeft zijn stelling dat een vriend naar de auto heeft gekeken en dat deze heeft vastgesteld dat de auto in slechte staat verkeerde, op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat X Kemming op dit punt in gebreke heeft gesteld. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
21. X zal ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Kemming worden veroordeeld.
bekrachtigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 8 augustus 2002 met rolnummer 02-1011 met dien verstande dat dit verstekvonnis wordt vernietigd ten aanzien van het bedrag van de maximale dwangsom;
op dit punt opnieuw recht doende:
stelt het maximum van de dwangsom vast op een bedrag van € 3.000,-;
veroordeelt X in de kosten van deze verzetprocedure in conventie; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Kemming gevallen, bepaald op € 496,50 wegens salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
veroordeelt X in de kosten van de procedure in reconventie; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Kemming gevallen, bepaald op € 331,- wegens salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003.