ECLI:NL:RBARN:2003:AF9686

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2002/1782
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor mishandeling door portier in horecagelegenheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van de werkgever, Café Vrijheid, centraal na een mishandeling die plaatsvond door de portier, Y, op 1 augustus 1998. Eiser X, die in het café was, had een woordenwisseling met Y, die hem vervolgens buiten het café mishandelde. X vorderde schadevergoeding van Y en Café Vrijheid, stellende dat de mishandeling plaatsvond tijdens de uitoefening van Y's werkzaamheden als portier. De rechtbank oordeelde dat Y onrechtmatig had gehandeld en dat Café Vrijheid op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk was voor de schade die X had geleden. De rechtbank overwoog dat er een functioneel verband bestond tussen de werkzaamheden van Y en zijn handelen, ondanks het verweer van Café Vrijheid dat de mishandeling buiten zijn werktijd en buiten de werkplek plaatsvond. De rechtbank wees de vordering van X toe, waarbij de totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 4.787,67, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 1998. De kosten van de procedure werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 2002/1782
Datum uitspraak: 21 mei 2003
Vonnis
in de zaak van
X
wonende te Z
eiser bij dagvaarding van 19 november 2002,
procureur en advocaat mr. L.T.G. van Engelen te Wageningen
tegen
1. Y,
wonende te Z,
niet verschenen,
2. de vennootschap onder firma FAYV'R h.o.d.n. CAFÉ VRIJHEID,
gevestigd te Wageningen,
3. Q,
wonende te Z,
4. V,
wonende te Z,
gedaagden bij genoemde dagvaarding,
procureur: mr. H.M.G. van Lotringen,
advocaat: mr. I.R.M. Goedings,
beiden te Wageningen.
Eiser zal hierna X worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als Y en gedaagden sub 2 tot en met 4 als Café Vrijheid.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 22 januari 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de processtukken. Voorafgaand aan de comparitie heeft X nog een viertal producties in het geding gebracht.
Ter comparitie is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Op zaterdag 1 augustus 1998, omstreeks 04.00 uur, bevond X zich in het door Café Vrijheid gedreven café, gelegen aan het 5 mei plein 13 te Wageningen. X had ongeveer 8 glazen bier genuttigd en was naar eigen zeggen 'aangeschoten'. Bij het verlaten van het café ontstond een woordenwisseling tussen X en een andere cafébezoeker.
Y, die op dat moment als portier in dienst was van Café Vrijheid, sommeerde X naar buiten toe door te lopen. Nadat X het pand had verlaten, ontstond buiten het café een vechtpartij tussen X en Y.
2. X heeft op 2 augustus 1998 bij de politie aangifte gedaan van mishandeling. Van die aangifte is een proces-verbaal opgemaakt, dat voor zover van belang vermeldt:
"Ik wilde het café verlaten. Ik passeerde een man die ik niet van naam ken maar wel van gezicht. Ik heb namelijk, ongeveer twee weken geleden ruzie gehad met deze man in het café het Gat, dat gevestigd is in de Herenstraat te Wageningen. […] Ik herkende de persoon dus bij het verlaten van het café de Vrijheid. Ik vertel u dat wij toen nog binnen stonden. Ik zag dat hij mijn richting keek en mij vermoedelijk ook herkende. Ik stak beide handen de lucht in. Ik vertel u dat de afstand tussen mij en de man ongeveer 1 meter was. Ik wilde hiermee duidelijk maken dat ik geen ruzie wilde maken. Ik heb hem dit ook nog gezegd. Ik hoorde dat de man zei: "vuile homofiel". Ik vond dit niet beledigend. Ik ben geen homofiel en men moet zelf weten wat men doet of is. Ik had er geen moeite mee dat hij mij uitschold. Ik zei dat hij normaal moest doen en dat we het conflict bij moesten leggen. Ik ben niet bang voor deze man alleen voel ik me niet op mijn gemak bij hem. Ik heb namelijk geen zin in een handgemeen. Ik hoorde dat hij bleef schelden. Ik weet echter niet precies meer wat hij zei. Ik zag dat hij door een aantal personen werd tegen gehouden. Ik weet niet wie deze personen waren. Ik hoorde dat de portier tegen mij zei dat ik door moest lopen. Ik weet dat deze man werkzaam is als portier van dit café omdat ik vaker in dit café kom. Ik deed dit. Ik hoorde dat de man mij bleef provoceren. Ik reageerde erop door hem uit te schelden. Ik riep "kale" tegen de man. Ik stond toen buiten en de man stond nog binnen. Dit was het laatste wat ik mij kon herinneren."
3. Op 10 september 1998 is Y als verdachte gehoord. Het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer:
"Op zaterdag 1 augustus 1998 omstreeks 04.15 uur, was ik in café "De Vrijheid" te Wageningen. Ik werk in voornoemd café als portier. Op genoemde datum en tijdstip zag ik een klant met wat rood krullend haar staan. Ik zag en hoorde dat deze jongen stond te bekvechten met een donkere persoon. Dit alles speelde zich af ter hoogte van de uitgang van het café. Ik hoorde dat de donkere persoon riep: "vuile homo". Ik hoorde de andere jongen zeggen: "moet je klappen" of woorden van gelijke strekking. Ik stond bij de uitgang te luisteren en dacht dat het fout zou lopen. Ik heb de deur van het café geopend en pakte de jongen met rode haren bij zijn arm en zette hem buiten. De donkere jongen bleef binnen. Ik hoorde dat de jongen met rode haren tegen mij riep: "vuile kale". Ik zei tegen de jongen dat hij moest opdonderen en duwde hem achterwaarts. De jongen kwam op mij af. Ik zag dat de jongen door het dolle heen was. Ik hoorde dat de jongen stond te schreeuwen en zag dat hij woeste ogen in zijn hoofd had. Ik waarschuwde de jongen. Ik zei tegen hem dat hij moest opdonderen. Ik zag dat de jongen tegenover mij kwam staan. Ik zag dat hij zijn hand onder zijn jas stopte. Ik had de indruk dat de jongen iets onder zijn jas vandaan wilde pakken. Ik heb de jongen toen opzettelijk een elleboog in zijn gezicht gegeven. Ik heb de jongen bij zijn hoofd vastgepakt en gaf opzettelijk een knietje tegen zijn gezicht. Ik zag dat er bloed uit zijn mond kwam. Ik zag dat er andere jongens zich over de jongen ontfermden. Ik heb nog met de jongen welke ik geslagen had staan praten, heb hem een hand gegeven en ben weer het café binnen gegaan. Het gevecht speelde zich af buiten voor het café."
4. Na de vechtpartij heeft X zich in ziekenhuis de Gelderse Vallei te Bennekom onder medische behandeling gesteld, waar de volgende verwondingen zijn vastgesteld: een flinke snee in de bovenlip, een tand uit de mond, een losse tand en een opgezet jukbeen. De wond aan de bovenlip werd door middel van een hechting gesloten.
5. Y is naar aanleiding van de vechtpartij met X door de strafrechter veroordeeld wegens mishandeling.
Het geschil
6. X vordert de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan hem van een bedrag groot € 9.462,39 zijnde het totaal van de als gevolg van de mishandeling door hem geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente over alle in dit bedrag begrepen schadeposten vanaf 1 augustus 1998. X baseert zijn vordering op de vaststaande feiten waaruit volgens hem het onrechtmatig handelen van Y voortvloeit. Nu Y dit onrechtmatig handelen volgens X heeft gepleegd tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden als portier voor Café Vrijheid, is zij naast Y hoofdelijk aansprakelijk voor de gestelde schade.
7. Y heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde.
8. Café Vrijheid voert gemotiveerd verweer. Zij stelt voorop dat de handelwijze van Y op geen enkele wijze verband hield met zijn functie als portier bij Café Vrijheid. De mishandeling vond plaats buiten de ruimte van het café nadat Y zijn werkzaamheden als portier
- het op een nette wijze naar de uitgang begeleiden van lastige bezoekers - had voltooid. Voorts voert Café Vrijheid aan dat zij als werkgever niet aansprakelijk is voor schade die haar werknemers door opzettelijk en bewust roekeloos handelen hebben toegebracht aan derden. Tot slot betwist Café Vrijheid dat X als gevolg van de mishandeling arbeidsvermogensschade en immateriële schade heeft geleden.
De beoordeling van het geschil
9. Voorop staat dat Y door de mishandeling van X onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij de dientengevolge door X geleden schade dient te vergoeden.
10. Vervolgens is aan de orde de vraag of ook voor Café Vrijheid een rechtsplicht bestaat tot vergoeding van diezelfde schade.
Het staat vast dat Y ten tijde van de mishandeling bij Café Vrijheid in dienst was als portier. Dat maakt Café Vrijheid als werkgever op grond van het bepaalde in artikel 6:170 BW eveneens aansprakelijk indien althans tussen de aan Y opgedragen taak en diens (foutieve) handelen functioneel verband bestond. Een dergelijk verband is aanwezig indien de kans op de foutieve gedraging door de aard van de opgedragen werkzaamheden is vergroot en de werkgever juridische zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de uitoefening van het beroep van portier bij een horecagelegenheid een zekere mate van fysiek contact met (lastige) bezoekers niet is te vermijden. Daarmee is gegeven dat de kans op de door Y gemaakte fout objectief is verhoogd.
Gelet op de door Café Vrijheid niet bestreden inhoud van de verklaringen die Y en X aflegden tegenover de politie, kan niet worden aangenomen dat de mishandeling plaatsvond buiten de werktijd van Y of op een zodanige plaats dat een verband met de werkzaamheden ontbreekt. Het feit dat het sluitingstijdstip van het café was verstreken maakt dit niet anders. Dat zegt op zichzelf niets over het einde van de diensttijd van Y. Na de mishandeling is Y volgens zijn bij de politie afgelegde verklaring ook weer het café binnengegaan.
Ook het argument dat de openbare weg vóór het café niet de werkplek van Y was kan Café Vrijheid niet baten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voor een portier niet een zodanige plaats dat een verband met de werkzaamheden ontbreekt.
11. Uit het voorgaande volgt dat Café Vrijheid, als werkgever van Y, krachtens artikel 6:170 BW jegens X aansprakelijk is voor de gevolgen van de door Y gepleegde mishandeling. Daaraan doet niet af dat de stelling van Café Vrijheid dat zij Y had geinstrueerd in geen geval lichamelijk geweld te gebruiken en/of dat Y de mishandeling opzettelijk pleegde. Die omstandigheden zijn te beoordelen in de hier niet aan de orde zijnde onderlinge verhouding tussen Café Vrijheid en Y omtrent ieders bijdrage in de schadevergoeding.
12. Aan de orde is vervolgens de omvang van de door X gevorderde schadevergoeding. Deze bestaat uit:
a. kosten bezoek huisarts € 50,37
b. kosten ziekenhuis € 218,72
c. kosten tandheelkundige behandeling € 1.083,17
d. verlies aan arbeidsvermogen € 4.905,82
e. immateriële schade € 2.268,90
f. buitengerechtelijke kosten € 935,41
ad a t/m c: diverse medische kosten
Tegen deze posten heeft Café Vrijheid geen verweer gevoerd, zodat deze tot het totaal van € 1.352,26 toewijsbaar zijn.
ad d: verlies aan arbeidsvermogen
Op het moment van de mishandeling hield X zich binnen een door hem uitgeoefende eenmanszaak bezig met onderzoek, uitvoering en consultancy ten behoeve van duurzaam landgebruik. Als gevolg van de mishandeling stelt hij gedurende drie maanden geen werkzaamheden te hebben kunnen verrichten en als gevolg daarvan een verlies aan arbeidsvermogen te hebben geleden van € 4.905,82. Café Vrijheid betwist gemotiveerd dat X als gevolg van de mishandeling gedurende de gestelde periode volledig arbeidsongeschikt is geweest. Uit de verklaring die X aflegde tegenover de politie blijkt dat hij op de dag na het ongeval buiten liep, waar hij Y tegenkwam. Tijdens de comparitie van partijen verklaarde X dat zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeide uit het feit dat hij zich schaamde voor zijn voorkomen, waardoor hij zich niet toonbaar achtte voor zijn klanten.
Op grond van de aard en ernst van de verwondingen is de rechtbank van oordeel dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tengevolge van de mishandeling gedurende drie maanden volledig arbeidsongeschikt is geweest. Zulks komt ook niet naar voren uit de nota's en contracten die hij heeft overgelegd betreffende de door hem verrichte werkzaamheden in de periode van 16 juni 1997 tot en met 30 december 1999. Daaruit blijkt weliswaar dat X in de betreffende periode contracten heeft afgesloten en werkzaamheden heeft verricht, doch op welk tijdstip hij zijn werkzaamheden verrichtte valt bij gebreke van een agenda of een gedetailleerde urenadministratie niet vast te stellen. Evenmin bieden de overgelegde stukken duidelijkheid over de omvang van de netto winst die X met zijn onderneming heeft behaald in de betreffende periode. Dat X, als de mishandeling niet had plaatsgevonden, een hogere netto winst zou hebben behaald dan thans het geval is geweest, is op grond hiervan te onzeker om de gevorderde schade volledig te kunnen toewijzen. Het komt de rechtbank wel aannemelijk voor dat X in enige mate een verlies aan verdienvermogen heeft geleden omdat hij in de periode kort na de mishandeling beperkt was in zijn mogelijkheden om aquisitie te voeren zodat hij op latere termijn minder inkomsten heeft ontvangen. De omvang hiervan ex aequo et bono waarderend komt de rechtbank tot de slotsom dat het verlies aan verdienvermogen dat X als gevolg van de mishandeling heeft geleden kan worden gesteld op een bedrag van € 1.500,- hetgeen naar de rechtbank begrijpt uit de door X overgelegde belastingaangifte over 1998 overeenkomt met een verlies aan verdienvermogen van circa een maand.
ad e: immateriële schade
Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt dat X als gevolg van de mishandeling een forse snee in zijn bovenlip heeft opgelopen die na genezing een ontsierend litteken naliet. Verder verloor hij een tand, kwam een andere tand los te zitten en was sprake van een kneuzing rond zijn jukbeen. Volgens zijn huisarts klaagde X enkele maanden na het ongeval over concentratieverlies en hoofdpijn. Niet gebleken is dat hij zich voor deze klachten onder (verdere) medische behandeling heeft moeten stellen.
X stelt dat hij in verband met het opgelopen letsel in de toekomst nog medische behandelingen zal moeten ondergaan door een plastisch chirurg en een tandheelkundig specialist. Café Vrijheid betwist bij gebrek aan wetenschap dat plastische chirurgie nodig zal zijn. Nu uit de overgelegde medische stukken op geen enkele wijze blijkt dat zulks geïndiceerd is, zal de rechtbank bij de bepaling van het smartengeld aan dit aspect geen gewicht toekennen. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat X, hoewel deze behandeling tot dusverre niet heeft plaatsgevonden, in verband met zijn gebitsschade in de toekomst nog een tandheelkundige behandeling zal moeten ondergaan.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank de toekenning van een vergoeding wegens geleden immateriële schade redelijk. De rechtbank begroot deze schade op een bedrag van € 1.000,- waarbij rekening wordt gehouden met de relatief geringe ernst van de klachten, alsmede de duur daarvan.
ad f: buitengerechtelijke kosten
Café Vrijheid heeft deze kosten niet betwist. Gezien de overgelegde urenlijst komen deze kosten de rechtbank overigens ook redelijk voor zodat deze aan X worden toegewezen.
13. In totaal kan aan X als schadevergoeding worden toegewezen een bedrag van € 4.787,67. De gevorderde wettelijke rente hierover is -onbestreden- toewijsbaar vanaf 1 augustus 1998.
De gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij ten slotte eveneens in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt de gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan X van een bedrag groot
€ 4.787,67 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 1998 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure aan de zijde van X bepaald op € 1.010,50 waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op rekeningnummer 1923.25.752 t.n.v. DS 533 arrondissement Arnhem onder vermelding van rolnummer 2002/1782) het bedrag van
€ 953,- te weten:
- € 172,50 wegens in debet gesteld vast recht
- € 780,50 wegens salaris procureur
en het restant van € 57,50 aan de procureur van X wegens de eigen bijdrage van X.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 21 mei 2003.
De griffier: De rechter: