ECLI:NL:RBARN:2003:AF8388

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/2018
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bouwvergunning voor hotelbungalows door onjuiste informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen Talmahoeve BV en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld. De zaak betreft de intrekking van een bouwvergunning voor de bouw van 24 hotelbungalows aan de Oud Milligenseweg te Garderen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de vergunning niet terecht was, omdat de verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de eiseres, Talmahoeve BV, op 23 april 2001 een aanvraag heeft ingediend voor de bouw van de bungalows, waarbij zij alle relevante informatie heeft verstrekt. De verweerder had twijfels over het gebruiksdoel van de bungalows, maar heeft geen nader onderzoek ingesteld. De rechtbank concludeert dat de bouwvergunning niet op verwijtbaar nalaten van eiseres is verleend, maar door een tekortschietende voorbereiding en beoordeling door de verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 26 februari 2002. Tevens wordt de gemeente Barneveld veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- en dient het griffierecht van € 218,- aan eiseres te worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: Awb 02/2018
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Talmahoeve BV,
gevestigd te Barneveld, eiseres,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 6 augustus 2002.
2. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 8 juni 2001 aan eiseres vergunning verleend voor het bouwen van 24 hotelbungalows aan de Oud Milligenseweg 60-62 te Garderen. Bij besluit van 26 februari 2002 heeft verweerder deze bouwvergunning ingetrokken.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam, namens eiseres bij brief van 5 maart 2002 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum is namens eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit. Bij uitspraak van 10 april 2002 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Het bezwaar is op 1 juli 2002 behandeld door de commissie bezwaarschriften van de gemeente Barneveld.
Bij besluit van 6 augustus 2002 (hierna ook: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 februari 2002 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft mr. De Wit, voornoemd, namens eiseres op 16 september 2002 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 10 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 24 januari 2003. Eiseres heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door mw. M.J.C. van de Berg en de heren A.W.A. Vos en C.J. Giesdoorn, bijgestaan door mr. M.Y.C.L. de Wit, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van der Voet, ambtenaar van de gemeente.
Op 12 februari 2003 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend. Voorts is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en is partijen verzocht om toestemming voor afdoening zonder een nadere zitting.
Op 18 respectievelijk 28 februari 2003 hebben verweerder en eiseres deze toestemming verleend, waarna het onderzoek is gesloten.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 26 februari 2002 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat de bouwvergunning ten gevolge van onjuiste en onvolledige informatie is verstrekt en dat verweerder derhalve op goede gronden van zijn intrekkingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Voorafgaand aan het moment van verlening van de bouwvergunning heeft eiseres volgens verweerder steeds te kennen gegeven dat het in casu zou gaan om de bouw van zogenoemde hotelbungalows, waarbij sprake zou zijn van een in dezelfde geest voortgezette, samenhangende, exploitatie van het voorheen bestaande conferentieoord, terwijl thans is gebleken van de realisering van bungalows welke (goeddeels) bestemd zijn voor de verkoop aan particulieren voor eigen gebruik. Een dergelijk gebruik is volgens verweerder in strijd met het bestemmingsplan, zodat de vergunning, indien verweerder hiervan op de hoogte zou zijn geweest, niet zou zijn verleend.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en is van mening dat zij te goeder trouw heeft gehandeld, dat zij alle relevante informatie bij de aanvraag heeft verstrekt en geen belangrijke informatie heeft achtergehouden. Het bestemmingsplan laat volgens eiseres de door haar voorgestane exploitatie van de bungalows toe, terwijl de vereiste samenhang met het hotel eveneens aanwezig is. Voorts had het volgens eiseres op de weg van verweerder gelegen haar zonodig om nadere informatie te verzoeken, indien verweerder van mening zou zijn dat de term hotelbungalow onvoldoende duidelijk was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Wow) kunnen burgemeester en wethouders een bouwvergunning intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State (Abrs) moet onder onjuiste of onvolledige opgave als hier bedoeld mede worden verstaan het verzwijgen van het doel ten behoeve waarvan de bouw zal plaatsvinden, indien gezien dit doel de voorgenomen bouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan (zie o.m. Abrs 30 juli 1996, Gst. 7076, nr. 8). Tevens volgt hieruit dat in een geval waarin de aanvrager van een bouwvergunning redelijkerwijs moet bedenken of geredelijk kan vermoeden dat naast de gevraagde gegevens nog andere gegevens van kardinaal belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag en verweerder over die gegevens slechts kan beschikken door opgave van de aanvrager, het tot de plicht van de aanvrager moet worden gerekend die gegevens - ongevraagd - te verstrekken.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 23 april 2001 een aanvraag heeft ingediend voor de bouw van 24 "hotelbungalows" op een perceel te Garderen, waarop zowel krachtens het ten tijde van de aanvraag nog vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1983", als krachtens het te dien tijde reeds vastgestelde maar nog niet in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied 2000", de bestemming "conferentie- en vakantieoord" rust. In de bouwaanvraag (en de daarbij kennelijk gevoegde bouwtekeningen) is aangegeven dat de bungalows elk een inhoud hebben van 349 m3 en dat de totale bouwkosten fl.4.800.000,- zouden bedragen, derhalve (gemiddeld) fl.200.000 per bungalow. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat eiseres in samenhang met deze bouwaanvrage aan verweerder tevens een bouwplan heeft gepresenteerd voor de verbouw van een ter plaatse aanwezig hotel.
De rechtbank stelt voorop dat niet kan worden geoordeeld dat eiseres met onderhavige bouwaanvrage gegevens heeft verstrekt die als feitelijk onjuist of (in fysieke zin) onvolledig zouden moeten worden aangemerkt. Het geding spitst zich derhalve toe op het antwoord op de vraag of eiseres in verband met de op het perceel rustende bestemming relevante informatie omtrent het gebruiksdoel heeft verzwegen, dan wel in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs had dienen te beseffen dat zij verweerder ongevraagd in kennis had moeten stellen van haar plannen het park te verkavelen en de bungalows in particuliere eigendom over te dragen, omdat deze gegevens voor verweerder van essentieel belang waren voor de beoordeling van de bouwaanvraag en slechts door verweerder konden worden verkregen door opgave van eiseres.
Op grond van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden voor een bevestigende beantwoording van de hierboven gestelde vragen. Hiertoe is het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de op het perceel rustende bestemming evident in de weg staat aan een overdracht in particuliere eigendom van voor vakantiedoeleinden bestemde bungalows. Een dergelijke exploitatiewijze van recreatieparken is op zichzelf niet ongebruikelijk, zodat niet zonder meer kan worden geoordeeld dat eiseres in het kader van de bouwvergunningaanvraag relevante informatie omtrent het gebruiksdoel heeft verzwegen. Vast staat immers dat eiseres met het bouwplan heeft beoogd bungalows voor recreatief gebruik en met een verbod tot permanente bewoning op te richten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin genoegzaam worden staande gehouden dat eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij - naast de reeds op de aanvraag verstrekte gegevens – ongevraagd nog aanvullende informatie had moeten verstrekken, welke voor verweerder voor de beoordeling van de bouwaanvrage van essentiële betekenis was en waarover verweerder slechts door toedoen van eiseres zou kunnen beschikken.
Indien in een geval als het onderhavige een ingediende bouwaanvraag met de daarbij behorende bescheiden niet geheel buiten twijfel stelt dat het bouwplan, gezien een mogelijk niet toegelaten gebruiksdoel van de bouwwerken, niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, ligt het op de weg van verweerder ter zake nader onderzoek te verrichten teneinde te beoordelen of de bouwplannen kunnen worden gerealiseerd. Geconstateerd moet echter worden dat verweerder, blijkens een handgeschreven aantekening van het hoofd van de afdeling op een ambtelijk advies van 31 mei 2001 inzake de bouwaanvrage, kennelijk zelf enige twijfels koesterde over het toekomstig gebruiksdoel van de bungalows, maar hierin blijkbaar geen aanleiding heeft gevonden tot het instellen van enig onderzoek. Verweerder heeft, zoals blijkt uit genoemde aantekening, volstaan met het "aannemen dat het gebruik ook daadwerkelijk binnen de bestemming zal passen". Aldus is verweerder als vergunningverlenend orgaan naar het oordeel van de rechtbank tekortgeschoten in zijn verplichting om de ter zake relevante feiten te vergaren en aan de hand daarvan de noodzakelijke toetsing aan de betreffende voorschriften uit te voeren.
Hieraan kan niet afdoen dat - naar tussen partijen in confesso is - in de fase voorafgaand aan de bouwaanvrage tussen een vertegenwoordiger van verweerder en de toenmalige directeur van eiseres telefonisch contact heeft plaatsgevonden, waarbij door laatstgenoemde desgevraagd is medegedeeld dat ter plaatse geen "ongewenste ontwikkelingen" zouden plaatsvinden. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres dit begrip heeft uitgelegd als het ontstaan van permanente bewoning, terwijl verweerder daarbij mede het oog had op het niet voorzien in wisselende verhuur van de bungalows. De rechtbank acht - bij het ontbreken van concrete of schriftelijke gegevens ter zake - de door eiseres gegeven uitleg van genoemd begrip in de context van de vraagstelling door verweerder niet ongeloofwaardig.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat onderhavige bouwvergunning niet in te dezen relevante mate als gevolg van verwijtbaar nalaten aan de zijde van eiseres is verleend, maar in overwegende mate door een tekortschietende voorbereiding en beoordeling door verweerder. Gelet hierop bestaat geen grond voor toepassing van artikel 59, eerste lid, van de Wow, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet aanleiding ook het primaire besluit van 26 februari 2002 te herroepen, omdat aan dit besluit hetzelfde gebrek kleeft dat niet bij een nieuw besluit kan worden geheeld.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op € 644,- ter zake van rechtsbijstand en van andere kosten in dit verband is niet gebleken.
Zulks leidt, mede gezien artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit van 26 februari 2002;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- te betalen door de gemeente Barneveld;
bepaalt dat de gemeente Barneveld het door eiseres gestorte griffierecht van € 218,- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als voorzitter, mrs. M.E. Snijders en H.J.A.M. van Geest als rechters en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2003 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 18 april 2003
Coll: