ECLI:NL:RBARN:2003:AF5939

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 01/1024 WAO
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geduide functies in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 maart 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser X, wonende te Y, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder. Eiser had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid wegens hartklachten, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. Eiser was eerder als arbeidsongeschikt beoordeeld met een percentage van 35 tot 45%.

De rechtbank heeft de rapportage van cardioloog H.A. Bosker in overweging genomen, waarin twijfel werd geuit over de belastbaarheid van eiser. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies, zoals naaister meubelbekleding en bloemist, binnen de door Bosker geaccordeerde belastbaarheid van eiser vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de functies minder belastend zijn dan het belastbaarheidspatroon dat voor eiser geldt. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende onderbouwing is voor de stelling dat eiser deze functies niet gedurende 38 tot 40 uur per week zou kunnen vervullen.

Daarnaast heeft de rechtbank de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid beoordeeld. Verweerder had een reductiefactor van 37/38 gebruikt, wat in overeenstemming is met de regelgeving. Eiser stelde dat een andere reductiefactor, 0,97, gebruikelijker was, maar de rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde reductiefactor een nauwkeuriger resultaat opleverde. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% is gehandhaafd. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht om een proceskostenveroordeling toe te passen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 01/1024 WAO
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
X,
wonende te Y, eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 mei 2001, uitgereikt door de voormalige uitvoeringsinstelling Gak Nederland bv, kantoor Heerlen.
2. Procesverloop
Verweerder heeft eiser wegens ongeschiktheid voor zijn werk als CV-monteur per 24 maart 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Op 5 juni 2000 meldde eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt wegens hartklachten. Bij besluit van 4 augustus 2000 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de WAO ongewijzigd wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het onder 1 genoemde besluit van 18 mei 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Namens eiser is tegen dit besluit op 1 juni 2001 – aangevuld op 15 juni 2001 – beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 maart 2002 zijn namens eiser stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 april 2002, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen. Verweerder is niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Bij brief van 27 september 2002 is namens eiser een rapport overgelegd van cardioloog H.A. Bosker van 19 september 2002.
Bij brief van 4 oktober 2002 heeft verweerder hierop gereageerd.
Desgevraagd is namens eiser bij brief van 24 oktober 2002 een stuk in het geding gebracht.
Verweerder heeft bij brief van 26 november 2002 enige vragen van de rechtbank beantwoord.
De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van de rechtbank van 18 februari 2003, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Bemelmans. Verweerder is niet verschenen.
3. Overwegingen
Bij Koninklijk Besluit van 13 december 2001(Stb. 2001, 682) is met ingang van 1 januari 2002 de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: de Invoeringswet) en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. De Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is op grond van artikel 2 van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, per die datum ingetrokken. In artikel 9, tweede lid, van de Invoeringswet is bepaald dat een besluit dat door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) of namens dit instituut door een uitvoeringsinstelling is genomen, geldt als een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, treedt het UWV in bestuursrechtelijke gedingen waarin het Lisv partij is in zijn plaats.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit, gelet op de ten tijde in geding van belang zijnde arbeidsongeschiktheidsbepalingen, rechtens in stand kan blijven.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare persoon kan verwerven.
Toepassing van dit criterium leidt ertoe dat degene die met het verrichten van arbeid meer dan 55% doch niet meer dan 65% van het voor hem of haar normale inkomen kan verdienen, voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is te beschouwen.
Om de (mate van) arbeidsongeschiktheid te kunnen bepalen dient eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiser heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op zijn verdienvermogen.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser belastbaar is conform het belastbaarheidspatroon van 22 januari 1998. De cardioloog Bosker heeft in zijn rapport aangegeven dat dit belastbaarheidspatroon naar zijn mening op de aspecten staan, lopen en knielen/kruipen/hurken moet worden aangepast op de door hem aangegeven wijze. Aangezien dit standpunt door verweerder niet is bestreden, ziet de rechtbank aanleiding om cardioloog Bosker hierin te volgen.
De aan eiser geduide functies van naaister meubelbekleding, wikkelaar en bloemist/verspener voldoen aan het aldus aangescherpte belastbaarheidspatroon. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de functie printplaatmonteur, die het aldus aangescherpte belastbaarheidspatroon overschrijdt, toch geschikt zou zijn voor eiser.
Voorts spreekt cardioloog Bosker in zijn rapport twijfel uit of eiser in staat is om gedurende 38 tot 40 uur per week werkzaamheden te verrichten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hiervoor genoemde functies fysiek zeer licht zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser die functies niet gedurende hele dagen zou kunnen verrichten.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank begrijpt het rapport van Bosker aldus dat zijn twijfel mede gebaseerd is op stressgevende factoren vanuit de thuissituatie van eiser. Van de zijde van verweerder is terecht aangevoerd dat de vraag of eiser in staat is om de geduide functies te verrichten los moet worden gezien van andere stressoren.
Voorts merkt de rechtbank op dat de geduide functies duidelijk minder belastend zijn dan het voor eiser geldende, op basis van het rapport van Bosker aangescherpte, belastbaarheidspatroon. Dit geldt in alle geduide functies bijvoorbeeld voor de aspecten staan, lopen, trappenlopen, klimmen/klauteren en knielen/kruipen/hurken.
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat in het rapport van Bosker onvoldoende is onderbouwd waarom eiser de geduide functies, die ruim binnen de door Bosker geaccordeerde belastbaarheid blijven, niet gedurende hele dagen zou kunnen vervullen.
Er moet dan ook van uit worden gegaan dat eiser in staat is om de geduide functies gedurende 38 tot 40 uur per week te verrichten.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een berekening gemaakt van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de hiervoor genoemde geduide functies. Blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald van 25 oktober 2002 leidt die berekening tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,88%. Bij de berekening van de mediane loonwaarde is een reductiefactor gebruikt van 37/38.
Namens eiser is aangevoerd dat verweerder in een dergelijk geval gewoonlijk de reductiefactor 0,97 gebruikt en dat bij hantering van deze reductiefactor de mate arbeidsongeschiktheid uitkomt op 45,1%.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de reductiefactor 37/38 heeft gebruikt. Dit is immers in overeenstemming met hetgeen in de bijlage bij het Besluit uurloonschatting 1999 onder stap 3 is vermeld. Bovendien leidt hantering van de exacte reductiefactor 37/38 tot een nauwkeuriger uitkomst dan de reductiefactor 0,97, waarbij sprake is van een afronding.
De omstandigheid dat verweerder – wellicht om praktische redenen – vaak de reductiefactor 0,97 hanteert, die in de praktijk in het overgrote deel van de gevallen niet zal leiden tot een andere klasse dan de reductiefactor 37/38, maakt het voorgaande niet anders.
De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft gehandhaafd op 35 tot 45%. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2003, in tegenwoordigheid van F.W. Langhorst als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: