ECLI:NL:RBARN:2003:AF5933

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 01/1490
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bestreden besluit inzake een last onder dwangsom opgelegd door de gemeente Kesteren

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 maart 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, wonende te B, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kesteren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 28 maart 2000, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, omdat het advies van de Regionale Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, dat als basis voor het besluit diende, ontbrak. Dit advies was zoek geraakt, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of de motivering van het bestreden besluit correct was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644, en dient de gemeente Kesteren het door eiser betaalde griffierecht van € 102,10 te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: 01/1490
Bestreden besluit: besluit van verweerder van 10 juli 2001
Proces-verbaal ingevolge artikel 8:67, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de op de openbare zitting op 11 maart 2003 gedane mondelinge uitspraak in het geding tussen:
A,
wonende te B, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kesteren, verweerder.
Mondelinge uitspraak
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 maart 2000 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,= en wijst de gemeente Kesteren aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Kesteren aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 102,10 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Gronden van de beslissing
Bij besluit van 28 maart 2000 heeft de rechtsvoorganger van verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Namens eiser is bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het bezwaar is behandeld door de Regionale Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeenten Echteld, Dodewaard en Kesteren (de commissie).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd. Voor de motivering van het besluit heeft verweerder, met uitzondering van de overweging met betrekking tot de uitleg van het begrip “woongenot”, verwezen naar het advies van commissie.
Namens eiser is beroep ingesteld tegen dit besluit. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat het advies van de commissie ontbreekt. Desgevraagd heeft verweerder de rechtbank laten weten dat het advies van de commissie en het verslag van de door de commissie gehouden hoorzitting zoek zijn.
Aangezien voor de motivering van het bestreden besluit verwezen wordt naar het advies van de commissie en dit advies bij de stukken ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit reeds hierom, in strijd met artikel 7:12 van de Awb, niet op een deugdelijke motivering berust.
Namens verweerder is aangevoerd dat uit de overige gedingstukken kan worden afgeleid wat het advies van de commissie inhield. De rechtbank is van oordeel dat, zo de stelling van verweerder juist zou zijn, hetgeen hier in het midden gelaten wordt, hieraan voorbij moet worden gegaan omdat wegens het ontbreken van het advies van de commissie niet valt na te gaan of de weergave van dat advies in andere stukken juist is.
Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 maart 2000.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,= aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het door eiser betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door mr. D.J. Post, rechter, en mr. C.M.E. de Man, griffier, is ondertekend.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op: