Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 00/1717
Datum uitspraak: 19 februari 2003
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCADIS HEIDEMIJ REALISATIE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 oktober 2000,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. M.R. Oranje te Amsterdam,
DE PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
gedaagde bij genoemd exploot,
procureur mr. E.A. van der Dussen,
advocaat mr. B.J.W. Walraven te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Arcadis heeft de Provincie gedagvaard voor deze rechtbank en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de dagvaarding, onder overlegging van producties. Vervolgens heeft de Provincie geconcludeerd voor antwoord, eveneens onder overlegging van producties. Daarna heeft Arcadis gerepliceerd en de Provincie gedupliceerd, beiden onder overlegging van producties. Daarna hebben de partijen op verzoek van Arcadis hun zaak doen bepleiten. De pleitaantekeningen van beide advocaten alsmede de door Arcadis bij gelegenheid van het pleidooi overgelegde producties, bevinden zich bij de stukken. Daarna is vonnis bepaald.
1.1 De gemeenteraad van Arnhem heeft op 6 juli 1992 het bestemmingplan “Industrieterrein Koningspley-Noord” vastgesteld dat in het plangebied de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 5, waaronder compostbedrijven (categorie 5), mogelijk maakte. Dit bestemmingsplan is op 16 maart 1993 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: GS).
1.2 In het Gelders Provinciaal Afvalstoffenplan 1993-1997 (PAP III) van juli 1993 is aangegeven dat in de provincie Gelderland op dat moment één inrichting voor de compostering van GFT-afval in bedrijf is, te weten de VAR in Voorst met een capaciteit van 100 Kton per jaar en met een tijdelijke uitbreiding tot 1996 van 50 Kton per jaar, dat voor één bedrijf (ARN in Beuningen) een milieuvergunning is verleend voor een capaciteit van 75 Kton per jaar, en dat er initiatieven zijn voor de oprichting van inrichtingen in Duiven (50 Kton) en Barneveld (50 Kton). Aldus zou op termijn de capaciteit voor de verwerking van GFT-afval 275 Kton per jaar gaan bedragen.
In PAP III is geschat dat in de periode van 1993 tot en met 1997 het aanbod van GFT-afval van 144 Kton per jaar in 1993 zou oplopen tot 284 Kton per jaar in 1997. Verder is in PAP III aangegeven:
Uit de tabel blijkt, dat (…), de beschikbare capaciteit achterblijft bij het totale aanbod. Aangezien echter ook capaciteit beschikbaar is bij inrichtingen met een vergunning voor het composteren van groen en een deel van het afval daar kan worden gecomposteerd, zal er naar verwachting voldoende capaciteit beschikbaar zijn. Gedeputeerde Staten zullen dan ook voor de compostering van maximaal 275 kton GFT vergunningen verlenen. Als een van de bovengenoemde initiatieven niet wordt gerealiseerd, is er ruimte voor andere initiatieven.
1.3 Op 9 maart 1995 heeft Arcadis (toen nog genaamd Heidemij Realisatie B.V.) bij GS een aanvraag ingediend ingevolge de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een composteerinrichting voor GFT-afval en analoog GFT-afval met een capaciteit van 90 Kton per jaar gevestigd op het industrieterrein aan de Koningspleij-Noord te Arnhem.
1.4 Bij Koninklijk Besluit van 10 juli 1995 heeft de Kroon het bestemmingsplan “Industrieterrein Koningspley-Noord” vernietigd.
1.5 Op 22 december 1995 hebben GS een milieuvergunning voor de inrichting in Duiven voor de verwerking van 50 Kton GFT per jaar verleend.
1.6 Bij besluit van 10 juli 1996 hebben GS de door Arcadis gevraagde milieuvergunning geweigerd. Ten tijde van dat besluit hadden GS al een milieuvergunning verleend voor de inrichting in Barneveld voor de verwerking van 50 Kton GFT per jaar en ook was toen duidelijk dat de inrichting in Beuningen niet zou doorgaan.
1.7 Tegen het besluit van 10 juli 1996 heeft Arcadis beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
1.8 Bij uitspraak van 10 augustus 1999 heeft de Afdeling het beroep van Arcadis gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Op dat moment waren door de Provincie aan anderen reeds milieuvergunningen verleend voor de verwerking van in totaal 275 Kton GFT-afval per jaar.
2.1 Arcadis vordert na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht, inhoudende dat de Provincie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het nemen van het besluit van 10 juli 1996 en daarom aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor heeft geleden,
- de veroordeling van de Provincie om aan haar € 229.275,18 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 1996 in verband met de schade die zij heeft geleden in verband met de vergeefse vergunningaanvraag en de daarbij behorende voorbereidingskosten,
- de veroordeling van de Provincie om aan haar € 5.158.523,13 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 1996, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vanwege de verdere schade die zij door het onrechtmatige besluit van 10 juli 1996 heeft geleden,
een en ander met veroordeling van de Provincie in de kosten.
2.2 Arcadis stelt daartoe dat de Provincie door het nemen van het besluit van 10 juli 1996 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor heeft geleden. De schade bestaat volgens Arcadis uit vergeefs gemaakte kosten en misgelopen winst.
3. De Provincie heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil
4. Door de Provincie is niet gesteld en evenmin is gebleken dat het daartoe bevoegde orgaan heeft besloten tot het voeren van verweer in deze procedure. Hiervan zal alsnog moeten blijken en de Provincie zal daarom in de gelegenheid worden gesteld bij akte zich daaromtrent uit te laten. Wanneer de Provincie aantoont dat rechtsgeldig is besloten tot het voeren van verweer in deze procedure, geldt het volgende.
5. Met de vernietiging door de Afdeling van het besluit van 10 juli 1996 staat vast dat de Provincie onrechtmatig heeft gehandeld alsmede dat de Provincie daaraan schuld heeft. De partijen zijn verdeeld over de vraag of Arcadis daadwerkelijk schade heeft geleden en of er ook een oorzakelijk verband bestaat tussen de beweerdelijk geleden schade en het onrechtmatig genomen besluit. De Provincie heeft in verband met dit laatste aangevoerd dat het enkele feit dat het besluit van 10 juli 1996 vanwege motiveringsgebreken door de Afdeling is vernietigd, onverlet laat dat de door Arcadis gevraagde milieuvergunning ook nog om andere redenen geweigerd kon worden en dat daarom ook een nieuwe beslissing op haar aanvraag negatief zou zijn. Bovendien, zo stelt de Provincie, zou voor de geplande inrichting nooit een bouwvergunning zijn afgegeven omdat de plannen van Arcadis in strijd waren met het vigerende bestemmingsplan.
6. Tegenover het verweer van de Provincie dat de inrichting nooit zou zijn gerealiseerd omdat daarvoor geen bouwvergunning zou zijn verleend, heeft Arcadis aangevoerd dat dit een later feit is waarmee het oorzakelijk verband tussen de onrechtmatige besluitvorming van de Provincie en haar schade niet verbroken wordt. Dat er tussen het handelen van de Provincie en de door Arcadis gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, kan echter niet zonder meer worden aangenomen. Van belang daarbij is de grondslag van de vordering tot schadevergoeding. Zoals hiervoor al is aangegeven vordert Arcadis schade in verband met tevergeefs gemaakte kosten (€ 229.275,18) alsmede schade in verband met misgelopen exploitatiewinst (€ 5.158.523,13). Bij pleidooi heeft Arcadis toegegeven dat het eerstgenoemde bedrag is begrepen in het laatstgenoemde bedrag. De vordering ten aanzien van de misgelopen exploitatiewinst wordt daarom geacht te zijn beperkt tot € 4.929.247,95.
7. Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat Arcadis exploitatiewinst zou hebben behaald wanneer de Provincie indertijd een rechtmatig besluit zou hebben genomen. In de eerste plaats niet omdat met de uitspraak van de Afdeling nog niet vast staat dat de Provincie hoe dan ook een milieuvergunning had moeten afgeven - de Afdeling heeft zich over die vraag inhoudelijk niet uitgelaten - maar ook niet omdat Arcadis deze schade ook zou hebben geleden als er geen bouwvergunning voor de inrichting zou zijn afgegeven en de inrichting om die reden niet gerealiseerd had kunnen worden. Daarom zal in ieder geval moeten komen vast te staan dat voor de inrichting een bouwvergunning zou zijn afgegeven.
8. Tussen de partijen is niet in geschil dat ten tijde van het in geding zijnde besluit, 10 juli 1996, de bouw van een composteerinrichting aan de Koningspley niet mogelijk was omdat het vigerende bestemmingsplan dit niet toestond. De desbetreffende gronden hadden toen, zo heeft de Provincie onweersproken gesteld, een agrarische bestemming. Kennelijk bood het vigerende bestemmingplan terzake ook geen binnenplanse vrijstellingsmogelijkheden; dat is althans niet gesteld of gebleken. Vanwege het zogenoemd limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet zou dit betekenen dat de bouwvergunning voor een composteerinrichting in beginsel had moeten worden geweigerd. Dit zou slechts anders zijn indien een zogenaamde anticipatieprocedure ingevolge artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (oud) gevolgd had kunnen worden. Dit was in die tijd alleen mogelijk wanneer ten tijde van de bouwvergunningaanvraag een voorbereidingsbesluit voor de desbetreffende gronden was genomen of wanneer een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage was gelegd. Dat een van beide gevallen zich toen voordeed, is niet gesteld of gebleken. Integendeel: precies een jaar eerder, op 10 juli 1995, had de Kroon het bestemmingsplan “Industrieterrein Koningspley-Noord”, dat de bouw van een composteerinrichting aan de Koningspley mogelijk maakte, vernietigd.
9. Bij pleidooi heeft Arcadis aangevoerd dat het opnieuw in procedure brengen van een bestemmingsplan zeker tot de mogelijkheden behoorde. Bepalend is echter of de gemeenteraad van Arnhem ook bereid was daartoe over te gaan of over te gaan tot het nemen van een voorbereidingsbesluit alvorens Arcadis de bouwvergunning zou aanvragen. Alleen dan immers zou op grond van artikel 50 lid 5 van de Woningwet (oud) een anticipatieprocedure kunnen worden gevolgd. Daarbij zij opgemerkt dat tegen het al of niet nemen van dergelijke besluiten door de raad in rechte niet kon worden opgekomen. Arcadis was dus afhankelijk van de bereidheid van de gemeenteraad om aan haar plannen medewerking te verlenen door een bestemmingsplan in procedure te brengen dat de bouw van een composteerinrichting ter plaatse mogelijk maakte of om een voorbereidingsbesluit te nemen, nog daargelaten de vraag hoe groot de kans was dat een dergelijke procedure uiteindelijk met succes zou kunnen worden afgerond. Arcadis heeft niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat die bereidheid er was bij de gemeenteraad. De enkele stelling dat een bestemmingsplan tot de mogelijkheden behoorde is daartoe onvoldoende, temeer nu de gemeenteraad, nadat het bestemmingsplan “Industrieterrein Koningspley-Noord” in juli 1996 was vernietigd, tot op heden kennelijk geen grond heeft gezien de agrarische bestemming van de gronden te wijzigen.
10. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat in 1996 een bouwvergunning voor een composteerinrichting met een buitenplanse vrijstelling via de anticipatieprocedure zou zijn afgegeven. Het moet er daarom voor worden gehouden dat er na 10 juli 1996 nooit een bouwvergunning voor een composteerinrichting aan de Koningspley zou zijn verleend. Dit betekent dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde schade in verband met het niet kunnen exploiteren van een composteerinrichting en het onrechtmatig handelen van de Provincie. De vordering van Arcadis moet in zoverre dan ook worden afgewezen.
11. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van tevergeefs gemaakte kosten, is eveneens van belang of de onrechtmatige besluitvorming heeft geleid tot deze schadepost. De Provincie heeft in dit verband aangevoerd dat Arcadis deze kosten hoe dan ook zou hebben gemaakt en dat er daarom geen sprake kan zijn van schade.
12. Vooropgesteld zij dat op het moment dat Arcadis de vergunningaanvraag indiende de bouw van een composteerinrichting aan de Koningspley in beginsel mogelijk was op grond van het door GS goedgekeurde bestemmingsplan “Industrieterrein Koningspley-Noord”. Niet in geschil is evenwel dat dit bestemmingplan nooit in werking is getreden. Uitgangspunt is dat degene die op basis van nog niet onherroepelijk geworden besluiten investeringen doet, dit in beginsel voor eigen risico doet. Terecht heeft Arcadis er echter bij repliek op gewezen dat in deze zaak bepalend is of de voorbereidingskosten door de onrechtmatige besluitvorming van de Provincie niet meer door haar kunnen worden terugverdiend en daarmee dus voor niets zijn gemaakt. Als dit zo is, is er sprake van schade aan de zijde van Arcadis. Beoordeeld moet daarom worden of Arcadis, wanneer de Provincie dit onrechtmatige besluit niet zou hebben genomen, haar kosten zou hebben kunnen terugverdienen via de composteerinrichting. Ook hier geldt om dezelfde redenen als hiervoor onder 8 tot en met 10 aangegeven, dat er niet van kan worden uitgegaan dat de composteerinrichting ooit daadwerkelijk gerealiseerd had kunnen worden omdat er niet van kan worden uitgegaan dat daarvoor ooit een bouwvergunning zou zijn afgegeven. Arcadis had haar kosten voor de aanvraag van de milieuvergunning dus nooit kunnen terugverdienen, zodat Arcadis deze schade ook zou hebben geleden als de Provincie indertijd wel een milieuvergunning had afgegeven. Ook hier ontbreekt derhalve het oorzakelijk verband tussen het onrechtmatig handelen van de Provincie en het financiële nadeel van Arcadis, zodat ook dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
13. Uit het voorgaande volgt dat Arcadis onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat zij door het in geding zijnde besluit van 10 juli 1996 schade heeft geleden. Voor afgifte van een verklaring voor recht inhoudende dat de Provincie aansprakelijk is voor de schade die zij door dat besluit heeft geleden, bestaat dan ook geen rechtsgrond.
14. De zaak zal thans naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door de Provincie in verband met het hiervoor onder 4 overwogene. Iedere beslissing zal worden aangehouden en het tussentijds instellen van hoger beroep zal niet worden toegestaan.
De rechtbank, recht doende,
verwijst de zaak naar de rol van 19 maart 2003 voor het nemen van een akte door de Provincie in verband met hetgeen is overwogen onder 4,
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, M.A.M. Vaessen en J.A. Verspui en uitgesproken in het openbaar op woensdag 19 februari 2003.
de griffier: de voorzitter: