ECLI:NL:RBARN:2003:AF4632

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 01/564
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van voorkeursrecht op basis van afwijkend gebruik volgens de Wet voorkeursrecht gemeenten

In deze zaak gaat het om de vestiging van een voorkeursrecht op percelen van eiseres, X. B.V., door de raad van de gemeente Arnhem. De rechtbank Arnhem heeft op 14 februari 2003 uitspraak gedaan in het kader van een geschil over de toepassing van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van haar percelen als gronden waarop de artikelen 10 t/m 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. De rechtbank moest beoordelen of het gebruik van de percelen afwijkt van de bestemming die in het bestemmingsplan is gegeven. De rechtbank overweegt dat de wetgever het begrip 'afwijkend gebruik' niet zo beperkt heeft willen opvatten dat het alleen van toepassing is bij wezenlijk andere gebruiksvormen. Ook een beter of intensiever gebruik kan als afwijkend worden aangemerkt. Echter, in dit geval kon de rechtbank geen voldoende aanknopingspunten vinden voor het oordeel dat er sprake was van een afwijkend gebruik. De rechtbank concludeert dat het huidige gebruik van de percelen niet afwijkt van de bestemmingsplanbepalingen en dat de voorwaarden voor het vestigen van een voorkeursrecht niet zijn voldaan. Het beroep van eiseres wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de gemeente Arnhem wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-. Tevens dient de gemeente het griffierecht van € 204,20 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 01/564
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
X. B.V te Arnhem, eiseres
en
de raad van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 januari 2001.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van verweerders gemeente aan verweerder het voorstel gedaan percelen van eiseres, kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie (nrs) aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn. Bij besluit van 5 juni 2000 heeft verweerder dit voorstel overgenomen.
Tegen voormelde besluiten heeft eiseres op 28 februari 2000, respectievelijk 27 juni 2000 bezwaar gemaakt.
De bezwaren zijn op 27 april 2000, respectievelijk 14 september 2000, behandeld door de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften. Deze commissie heeft op 31 mei 2000 en 30 september 2000 adviezen uitgebracht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder - in afwijking van het advies van de bezwarencommissie van 30 september 2000 - de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 22 maart 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden zijn uiteengezet in het aanvullend beroepschrift van 21 mei 2001.
Verweerder heeft op 15 juni 2001 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 januari 2003, waar voor eiseres is verschenen haar directeur (naam) met bijstand van mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mw. G.J.M. van der Bijl, ambtenaar der gemeente.
3. Overwegingen
Het bezwaarschrift van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 18 januari 2000 dient ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg in een geval als het onderhavige geacht te worden te zijn gericht tegen het besluit van verweerder van 5 juni 2000. Op grond hiervan was het college derhalve niet gehouden zelf een besluit op dat bezwaarschrift te nemen en staat thans uitsluitend ter beoordeling of het bestreden besluit van 8 januari 2001, voor zover daarbij de bezwaren tegen het besluit van 5 juni 2000 ongegrond zijn verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het in geding zijnde aanwijzingsbesluit is door verweerder genomen op grond van artikel 2 van de Wvg. Dit artikel bepaalt - voor zover hier van belang - dat gronden begrepen in een bestemmingsplan kunnen worden aangewezen als gronden waarop voormelde artikelen van de Wvg van toepassing zijn, indien bij dat bestemmingsplan aan die gronden een niet-agrarische bestemming is gegeven en het gebruik daarvan afwijkt van dat plan.
In artikel 2a, eerste lid van de Wvg is bepaald dat een besluit als bedoeld in artikel 2 kan worden genomen door de raad van een gemeente waaraan blijkens nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven.
Tussen partijen is niet in geschil - en de rechtbank is uit andere beroepszaken ambtshalve bekend - dat aan verweerders gemeente uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven.
Voorts staat tussen partijen vast dat ingevolge het op 5 juni 2000 vastgestelde - en inmiddels op 9 januari 2001 goedgekeurde - bestemmingsplan "Rijnkade-Paradijs" aan het gebied waarin de onderhavige gronden zijn gelegen de bestemming "centrumdoeleinden-nader uit te werken" is gegeven, welke bestemming op grond van artikel 4 van de voorschriften een groot aantal doeleinden omvat, zoals onder meer wonen, kantoren en bedrijven in de categorieën I en II.
In geschil is slechts het antwoord op de vraag of aan de in artikel 2 Wvg gestelde voorwaarde voor het vestigen van een voorkeursrecht - te weten of het gebruik van de in het aanwijzingsbesluit begrepen gronden afwijkt van de blijkens het bestemmingsplan en de daarbij behorende voorschriften aan die gronden gegeven bestemming - is voldaan.
Verweerder is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, omdat (samengevat) uit de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan, alsmede de toelichting daarop, moet worden afgeleid dat de thans aan de gronden gegeven globale en nog nader uit te werken bestemming een beter en intensiever gebruik met zich brengt dan het thans bestaande meervoudige gebruik voor woon- kantoor- en bedrijfsdoeleinden. Naar het oordeel van verweerder is het onwaarschijnlijk dat het pand van eiseres kan worden ingepast in het nieuwe plan, omdat aan de Rijnkade andersoortige bebouwing en functies zijn voorzien. Verweerder heeft ter zake aansluiting gezocht bij inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie met betrekking tot artikel 8 van de Wvg.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat met verweerder moet worden geoordeeld dat de wetsgeschiedenis van artikel 2 Wvg (TK 1976-1977, 13713, nr. 9, blz. 6) uitwijst dat de wetgever het begrip afwijkend gebruik niet dermate beperkt heeft willen opvatten, dat de voorkeursregeling alleen tot toepassing zou kunnen komen wanneer sprake is van een bestemming voor wezenlijk andere gebruiksvormen, maar tevens toepasbaar moet worden geacht indien die bestemming voorziet in een beter of intensiever gebruik van de gronden dan het bestaande. Met het oog hierop is de oorspronkelijke redactie van artikel 2, lid 2, Wvg ook gewijzigd van "gebruik dat afwijkt van de bestemming" in "gebruik dat afwijkt van het plan". Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat afwijkend gebruik kan volgen uit zowel de bestemming als de planvoorschriften.
In onderhavig geval kunnen evenwel noch in de aan de gronden gegeven globale bestemming met uitwerkingsplicht, noch in de in de planvoorschriften opgesomde bestemmings- en gebruiksdoeleinden, voldoende aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van een afwijkend gebruik in de zin van genoemd wetsartikel. Hoewel - op grond van de toelichting bij de voorschriften - aannemelijk is dat het pand van eiseres in zijn huidige vorm en met de thans daarin opgenomen functies niet spoort met verweerders stedenbouwkundige visie omtrent een attractieve en hoogwaardige invulling van het onderhavige plangebied, kan uit die toelichting niet worden afgeleid dat de toegekende bestemming voorziet in een beter dan wel intensiever gebruik van de in geding zijnde gronden dan thans het geval is. In dit verband verdient nog opmerking dat artikel 2 Wvg naar het oordeel van de rechtbank - anders dan verweerder lijkt te menen - geen ruimte biedt om betekenis te hechten aan kwaliteit, verschijningsvorm en doelmatigheid van bestaande bebouwing.
Gezien het vorenoverwogene is de rechtbank - anders dan bij toepassing van artikel 8 Wvg - van oordeel dat bij de vestiging van een voorkeursrecht voor onbepaalde tijd op grond van artikel 2 Wvg indien sprake is van een vastgesteld bestemmingsplan, de rechtszekerheid met zich brengt dat uit concrete en toetsbare gegevens genoegzaam moet blijken dat het ten tijde van die vestiging bestaande gebruik afwijkt van de bij dat bestemmingsplan aan de betreffende gronden gegeven bestemming.
Nu vaststaat dat het huidige gebruik van het perceel van eiseres uitsluitend functies omvat die niet afwijken van de in artikel 4 van het bestemmingsplan opgenomen doeleinden, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan alle in artikel 2, tweede lid, Wvg gestelde voorwaarden voor het vestigen van een voorkeursrecht voldaan.
Het beroep is mitsdien gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met de wet te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb ook het primaire besluit van 5 juni 2000 herroepen, omdat aan dit besluit hetzelfde gebrek kleeft. Verweerder zal tenslotte worden opgedragen de aanwijzing te doen vervallen overeenkomstig artikel 5 van de Wvg.
Op grond van het vorenstaande bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn begroot op € 644,- ter zake van rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt, mede gezien artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 5 juni 2000;
gelast verweerder de aanwijzing van de percelen van eiseres te doen vervallen overeenkomstig artikel 5, eerste lid, Wvg;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Arnhem;
bepaalt dat de gemeente Arnhem het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 204,20 (f. 450,-) aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als rechter en in het openbaar uitgesproken op 4 – 2 - 2003, in tegenwoordigheid van
mr. E.M. Vermeulen als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.