6.14 Suned heeft geld geleend van Inkombank om daarmee als derde schulden van Soyuzkontrakt te betalen (vgl. art. 6:30 lid 1 BW). Onderdeel van de afspraak was, dat Soyuzkontrakt het geld aan Suned zou restitueren, zodat Suned daarmee Inkombank kon betalen. In essentie heeft Suned daarom geld aan Soyuzkontrakt geleend. Dit is gezien artikel 2, aanhef en onder g van haar statu-ten niet in strijd met het doel van Suned. Suned heeft aan deze opzet meegewerkt in de hoop en de verwachting dat Soyuzkont-rakt daarmee een periode van grote liquiditeitskrapte zou door-staan. Dat was niet alleen in het belang van Soyuzkontrakt, maar ook in het belang van Suned. Soyuzkontrakt was immers de enige afnemer van Suned. Suned had voorts een omvangrijke vordering op Soyuzkontrakt. Volgens de curator heeft (de boedel van) Suned
US$ 25 miljoen van Soyuzkontrakt te vorderen. Zou Soyuzkont-rakt failliet gaan, dan zou het bestaan van Suned ook gevaar lo-pen. Om deze redenen verwerpt de rechtbank het verweer dat door het sluiten van de geldleningsovereenkomst het statutaire doel van Suned wordt overschreden.
Schijnhandeling
6.15 De curator stelt dat de geldleningsovereenkomst en de avalover-eenkomst schijnhandelingen zijn: wat is vormgegeven als een krediet aan Suned is in werkelijkheid een krediet aan Soyuzkont-rakt. Bij deze overeenkomst was Suned materieel geen partij.
6.16 Op basis van hetgeen in 6.14 is overwogen, oordeelt de rechtbank dat van een schijnhandeling geen sprake is. Partijen hebben wer-kelijk gewild dat Suned aldus bij de kredietverlening betrokken was, dat zij het geld eerst inleende van Inkombank, om daarmee vervolgens schuldeisers van Soyuzkontrakt te voldoen. Van een gesimuleerde rechtshandeling ter verhulling van een, niet voor derden kenbare, gedissimuleerde rechtshandeling of rechtsver-houding, wat de rechtbank als het kenmerkende van een schijn-handeling beschouwt, is geen sprake.
Benadeling van schuldeisers (faillissementspauliana)
6.17 De curator heeft de geldleningsovereenkomst en de avalovereen-komst bij brief van 1 mei 2000 aan Inkombank buitengerechtelijk vernietigd wegens benadeling van schuldeisers als bedoeld in ar-tikel 42 Fw. Hij stelt dat Inkombank op de hoogte was van het feit dat Suned met het geleende geld schuldeisers van Soyuzkontrakt zou betalen en dat Soyuzkontrakt in financiële moeilijkheden ver-keerde. Inkombank verkreeg aldus een omvangrijke vordering op Suned, wat benadeling van dier schuldeisers inhoudt. Aangezien de waarde van de prestatie van Suned aanzienlijk die van Inkom-bank overtreft, geldt het wettelijke vermoeden van artikel 43 lid 1 sub 1° Fw. Aangezien de (indirecte) aandeelhouders van Suned International ook aandeelhouders van Soyuzkontrakt zijn, geldt tevens het wettelijke vermoeden van artikel 43 lid 1 sub 5 onder d Fw. Inkombank verzet zich tegen deze buitengerechtelijke ver-nietiging.
6.18 Het beroep op benadeling van schuldeisers moet op grond van HR 24 oktober 1997, NJ 1999, 316 (BBB Dredging / Mosk) worden beoordeeld aan de hand van het recht dat van toepassing is op het faillissement, te weten Nederlands recht, en het recht dat van toepassing is op de rechtshandeling. Anders dan de curator stelt, bevatten artikel 5.3 van de geldleningsovereenkomst en artikel 6.1 van de avalovereenkomst rechtskeuzes voor het Russische recht. Beoordeeld moet daarom worden of de rechtshandelingen ook volgens Russisch recht nietig of vernietigbaar zijn wegens bena-deling van schuldeisers. De rechtbank zal eerst het Nederlandse recht bespreken.
6.19 De rechtbank overweegt als volgt. De curator c.s. hebben onweer-sproken gesteld dat de rechtshandelingen onverplicht zijn ver-richt. De rechtshandelingen zijn bovendien verricht binnen een jaar voordat aan Suned voorlopige surseance van betaling werd verleend (vgl. de artikelen 43 j° 217 j° 249 lid 1, sub 1° Fw).
6.20 Het wettelijke vermoeden van artikel 43 lid 1 sub 1° Fw is niet van toepassing. Inkombank heeft het geleende bedrag daadwerkelijk aan de houders van de wissels uitbetaald, nadat zij daartoe was aangesproken in haar hoedanigheid van avalgever. Aldus is geen sprake van een overeenkomst, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van Suned aanmerkelijk die der verbintenis aan de zijde van Inkombank overtreft. Ook het wettelijke vermoeden van artikel 43 lid 1 sub 5° onder d Fw geldt niet, omdat niet is gesteld dat de (indirecte) aandeelhouders, naast middellijke aandeelhou-ders van Suned ook (middellijke) aandeelhouders van Inkombank zijn.
6.21 Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat, toetsend aan Ne-derlands recht, er geen sprake is van benadeling van schuldeisers. Hierboven is uiteengezet dat de aan de orde zijnde kredietverle-ning ook in het belang van Suned was. Met de lening van Suned kon Soyuzkontrakt de financiële moeilijkheden mogelijk te boven komen. Als dat zou lukken, zou dat ook ten voordele van Suned zijn. Aldus dienden de overeenkomsten een ook voor Suned legi-tiem doel en is er van benadeling van schuldeisers door deze rechtshandelingen geen sprake. Aan dit een en ander doet niet af, dat Suned voor zichzelf van Soyuzkontrakt kennelijk geen rente heeft bedongen.
6.22 Een en ander zou mogelijk anders zijn, als bij het sluiten van de overeenkomsten reeds duidelijk was, dat Soyuzkontrakt haar ver-plichtingen tegenover Suned niet zou nakomen. Dat is echter niet gebleken. Het feit dat deze transactie de vijfde op rij was en de eerdere vier zonder problemen zijn uitgevoerd, wijst er niet op dat een dergelijke situatie op 6/9 oktober 1997 bestond.
6.23 Het beroep op benadeling van schuldeisers wordt daarom ver-worpen. De buitengerechtelijke vernietiging heeft geen rechtsge-volg gehad. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van het Russische recht.
Strijd met de redelijkheid en billijkheid
6.24 De curator heeft zich beroepen op het feit dat Inkombank in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door nakoming van Suned te vergen. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, om-dat het onvoldoende is uitgewerkt. Ten overvloede verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft vermeld over het be-lang van Suned bij de in het geding zijnde overeenkomsten, waaruit naar haar oordeel volgt dat Inkombank niet naar maat-staven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft ge-handeld door nakoming van de geldleningsovereenkomst te vor-deren.
Verrekening
6.25 De curator heeft zich beroepen op verrekening van de vordering van Inkombank op Suned met een vordering van Suned op In-kombank. Deze vordering zou voortvloeien uit het verzoek van Inkombank aan Suned een rekening bij Inkombank Cyprus te openen, waarna Inkombank Cyprus het voor aflossing benodigde geld aan Suned zou lenen, waarna Inkombank Cyprus en Inkom-bank Moskou samen met Soyuzkontrakt zouden overleggen over terugbetaling aan Inkombank Cyprus. Een en ander zou blijken uit de notitie van Q van 23 januari 1998 (zie 5.6).
6.26 De rechtbank verwerpt het beroep op verrekening. Als Inkombank Cyprus een filiaal is van Inkombank (Moskou), staat tegenover de gestelde aanspraak tot betaling van US$ 4.260.000,- aan de balie van het filiaal te Cyprus een toename met een gelijk bedrag van de schuld aan Inkombank. Als Inkombank Cyprus een andere rechtspersoon is, kan de gestelde vordering op deze rechtsper-soon niet worden verrekend met de schuld aan Inkombank (Mos-kou).
Rente
6.27 Inkombank vordert rente van US$ 24.850,- over de periode tot 14 april 1998 en US$ 1.718.200,- over de periode daarna. Op grond van artikel 3.1 van de geldleningsovereenkomst is Suned tot 14 april 1998 rente van 30% per jaar verschuldigd. De rechtbank neemt aan dat het rentebestanddeel van US$ 24.850,- correspon-deert met 7 dagen rente over US$ 4.260.000,- tegen een rente van 30% per jaar. Aangezien Inkombank op 7 april 1998 US$ 4.260.000,- aan de houders van de wissels diende te betalen en Suned uiterlijk 14 april 1998 haar lening diende af te lossen, gaat de rechtbank ervan uit dat dit rentebestanddeel ziet op de perio-de van 8 tot en met 14 april 1998.
6.28 De curator heeft er zich op beroepen dat rente, voorzover ver-schenen na 3 februari 1998, de dag van verlening van voorlopige surseance van betaling, niet voor verificatie in aanmerking komt. Zij beroept zich daarbij op artikel 260 Fw, waaruit volgt dat van rentedragende vorderingen alleen de rente tot datum van de sur-seance in het akkoord wordt bijgerekend, op artikel 128 Fw, waarin is bepaald dat na de faillietverklaring verschenen rente niet wordt geverifieerd en artikel 249 Fw, welk artikel erop neer-komt dat voor de daarin genoemde gevallen van de fictie wordt uitgegaan dat het faillissement reeds op de dag van verlening van (voorlopige) surseance is uitgesproken.
6.29 De rechtbank Rotterdam heeft in haar vonnis van 21 oktober 1977, NJ 1978, 193 beslist dat de rente over de periode van surse-ance wel in het faillissement diende te worden geverifieerd, als dit faillissement onmiddellijk aansluitend aan de surseance is uitge-sproken. Zij oordeelde dat aan de artikelen 260 en 249 Fw geen argumenten konden worden ontleend dat de gedurende de surse-ance verschenen rente niet voor verificatie in het faillissement in aanmerking zou komen.
6.30 De rechtbank (Arnhem) overweegt dat artikel 249 Fw de strekking heeft dat de surseance en het daarop volgende faillissement als één geheel worden behandeld (HR 27 mei 1988, NJ 1989, 964, Am-ro / mr. Den Hollander q.q. c.s.). In artikel 249 Fw is niet bepaald dat tijdens de surseance verschenen rente niet in het daarop vol-gende faillissement kan worden geverifieerd. De opsomming in artikel 249 Fw is niet limitatief: ook in andere dan de daarin ver-melde gevallen moet aan de hand van de strekking van de bepa-ling worden beoordeeld of er plaats is voor toepassing van de fic-tie dat het faillissement reeds op de dag van verlening van (voor-lopige) surseance is uitgesproken.
6.31 De rechtbank oordeelt dat de strekking van artikel 249 Fw mee-brengt dat tijdens de surseance verschenen rente niet in het daarop onmiddellijk volgende faillissement kan worden geverifi-eerd. Surseance is een algemeen uitstel van betaling aan de schuldenaar. Zij wordt verleend in geval van een tijdelijk liquidi-teitsprobleem dat juist door de surseance overwonnen kan wor-den. Zij is daarom gericht op continuïteit van de onderneming. Bij de gedachte van uitstel van betaling past het dat tijdens de surseance verschenen rente niet wordt opgenomen in de lijst aan de hand waarvan al of niet een akkoord tijdens surseance wordt getroffen (artikel 260 Fw). Het strookt niet met de gedachte dat surseance en faillissement als eenheid moeten worden behan-deld, dat na de faillietverklaring de tijdens de surseance versche-nen rente alsnog op de uitdelingslijst in het faillissement zou worden geplaatst. Zulks zou ook slecht aansluiten bij de wel in artikel 249 Fw geregelde gevallen.
6.32 De conclusie is daarom dat na 3 februari 1998 verschenen rente niet in het faillissement kan worden geverifieerd. Dit betekent dat de gehele rentevordering van Inkombank niet kan worden geveri-fieerd, omdat de ingangsdatum 8 april 1998 is.
6.33 In het midden kan daarom blijven of de overeengekomen rente-percentages van 30% en 60% in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde, zoals de curator c.s. hebben betoogd.
Kosten procedure Arbitration Court
6.34 Inkombank vordert verificatie van 83.490,- Roebel, als ten laste van Suned toegewezen griffierecht in het vonnis van het Arbitrati-on Court te Moskou van 11 juni 1999. Deze kosten komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor verificatie in aanmerking, omdat Suned of de curator niet behoorlijk is opgeroepen voor de-ze procedure.
Voorlopige conclusie
6.35 Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot de voor-lopige conclusie dat Inkombank op grond van een rechtsgeldige lenings- en avalovereenkomst US$ 4.260.000,- aan Suned heeft geleend en dat zij in beginsel aanspraak heeft op terugbetaling en dat deze hoofdsom in beginsel voor verificatie in het faillissement van Suned in aanmerking komt. Zoals uiteengezet in 6.3 zal de rechtbank na kennisneming van een beëdigde vertaling van de overeenkomsten zonodig haar oordeel herzien.
Contragarantie Soyuzkontrakt
6.36 De curator heeft gesteld dat Inkombank goederen van Soyuzkont-rakt heeft uitgewonnen en dat zij haar aanspraken uit de contra-garantie op de opbrengst ervan heeft verhaald. Daarom zou In-kombank geen vordering meer op Suned hebben. Bij repliek heeft Inkombank gesteld dat zij de contragarantie van Soyuzkontrakt in verband met dier faillissement niet heeft uitgewonnen. Voorzover Inkombank door uitwinning van de contragarantie is voldaan, is in zoverre de verbintenis van Suned teniet gegaan (vgl. artikel 136 lid 1 Fw). De rechtbank laat de curator toe te bewijzen dat In-kombank door uitwinning van de contragarantie geheel of ge-deeltelijk is voldaan. Zij gaat ervan uit dat de curator dit bewijs schriftelijk zal willen leveren. Zij stelt de curator daartoe in de gelegenheid, nadat Inkombank bij akte de beëdigde vertalingen van de geldlenings- en avalovereenkomst in het geding heeft ge-bracht.
Originelen van de wissels
6.37 De curator heeft gesteld niet over de originelen van de wissels te beschikken en Inkombank uitgenodigd deze aan hem te overhan-digen of ter griffie te deponeren. De rechtbank overweegt dat de curator er belang bij heeft dat gelijk met de verificatie de originele wissels aan hem worden overhandigd. Partijen worden uitgeno-digd zich bij akte erover uit te laten hoe zij een en ander zullen aanpakken, bijvoorbeeld dat de curator de vordering zal verifiëren onder de opschortende voorwaarde van ontvangst van de origi-nele wissels.
6.38 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Hoger beroep van dit vonnis is alleen mogelijk tegelijk met dat van het eind-vonnis (artikel 337 lid 2 Rv j° overgangsbepaling VII lid 2 van het op 1 januari 2002 in werking getreden nieuwe Wetboek van Bur-gerlijke Rechtsvordering).
De beslissing
De rechtbank
1. verwijst de zaak naar de rol van 7 november 2002 voor het nemen van een akte door Inkombank voor het overleggen van de stukken en het geven van inlichtingen als bedoeld in 6.3 en 6.37,
2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. N.W. Huijgen, D.J. Post en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2002.
de griffier de voorzitter