ECLI:NL:RBARN:2002:AF1688

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
73849 / HA ZA 01-797
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van kosten voor bodemverontreiniging door Groothuijse Transport

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verificatie van kosten die gemaakt zijn voor onderzoek en sanering van bodemverontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41. De verontreiniging werd vermoedelijk veroorzaakt door activiteiten van Groothuijse Transport, dat van 1913 tot 1998 een transportbedrijf exploiteerde op het aangrenzende terrein. De rechtbank heeft vastgesteld dat Groothuijse Transport niet de vereiste vergunningen had voor de opslag van gevaarlijke stoffen en dat er verontreinigingen waren geconstateerd in de bodem en het grondwater, voornamelijk met minerale olie.

De Staat had eerder al kosten gemaakt voor sanering en onderzoek, en stelde dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 voortkwam uit de activiteiten van Groothuijse Transport. De curator van Groothuijse Transport betwistte de vordering en voerde aan dat deze verjaard was en dat de verontreiniging niet door Groothuijse Transport was veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de curator bewijs moest leveren dat de overheid vóór 9 januari 1992 op de hoogte was van de verontreiniging en de aansprakelijkheid van Groothuijse Transport.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door de curator en heeft de partijen verzocht getuigen op te geven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in aansprakelijkheidskwesties met betrekking tot bodemverontreiniging en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 73849 / HA ZA 01-797
Datum uitspraak: 3 oktober 2002
Vonnis
in de zaak van
de rechtspersoon naar publiek recht
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VOLKSHUISVES-TING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER),
gevestigd te Den Haag,
eiser tot verificatie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. R.S. Mackor te Den Haag,
tegen
Z,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Gebr. Groot-huijse Transport B.V.,
wonende te Nijmegen,
verweerder tot verificatie,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser.
Partijen worden de Staat en de curator genoemd.
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
* een conclusie van eis;
* een conclusie van antwoord;
* een conclusie van repliek;
* een conclusie van dupliek.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
1. De vaststaande feiten
1.1 Gebr. Groothuijse Transport B.V. (hierna: Groothuijse Transport) en haar rechtsvoorgangers hebben van 1913 tot 1998 op het per-ceel Verbindingsweg 5 te Beek, gemeente Ubbergen, een trans-port-, expeditie- en garagebedrijf annex benzine- en servicestati-on geëxploiteerd, met dien verstande dat de exploitatie van het benzine- en servicestation ruim voor 1998 is gestaakt. Het be-drijfsterrein heeft een oppervlakte van ongeveer 0,6 ha. De ex-ploitatie is vanaf 28 december 1971 voortgezet door de besloten vennootschap. Op 31 december 1952, 28 juni 1956, 1 maart 1967 en 16 augustus 1994 zijn aan het bedrijf vergunningen krachtens de Hinderwet verleend. De vergunning uit 1994 is door de Voor-zitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 13 maart 1995 vernietigd.
1.2 Aan de noordzijde van het bedrijfsterrein, tegen de erfafscheiding met het in de volgende rechtsoverweging te bespreken bedrijfster-rein van Groothuijse Wegenbouw, is een loods opgericht. Over de vloer van deze loods, die als werkplaats voor onder meer herstel van vrachtwagens werd gebruikt, bevat voorschrift 2 de navolgen-de bepaling:
“Deze vloer moet waterdicht zijn en afwaterend zijn gelegen naar één of meer putten, welke is/zijn aangesloten op het ge-meenteriool; in de afvoer moet een olie- of benzineafscheider, voorzien van een slibvanger, van voldoende capaciteit zijn aangebracht, zodat geen olie, vet, benzine of slib in het hoofdriool kan geraken.”
1.3 Groothuijse Transport heeft de olie- of benzineafscheider niet geïnstalleerd. De smeerput was niet vloeistofdicht.
1.4 In 1962 werd Groothuijse Wegenbouw B.V. opgericht, die de tot dan door Groothuijse Transport uitgevoerde wegenbouwactivi-teiten ging exploiteren. Haar bedrijfsterrein grensde met haar zuidzijde aan het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Groothuijse Wegenbouw is in 1975 failliet verklaard. Het bedrijfs-terrein is opgehoogd. In 1978 zijn aldaar woningen gebouwd, die aan de Vondelstraat en de Roemer Visscherstraat liggen.
1.5 In 1980 heeft de gemeente ter plaatse van een voormalige beton-nen bak voor de afvoer van bedrijfsafvalwater op het voormalige terrein van Groothuijse Wegenbouw verontreiniging geconsta-teerd. Omstreeks die tijd heeft de gemeente klachten van bewo-ners aan de Vondelstraat ontvangen over oliestank. In juni 1982 heeft de gemeente aan de provincie Gelderland gemeld dat de bodem van het voormalige bedrijfsterrein van Groothuijse We-genbouw verontreinigd is. De provincie heeft daarop een vooron-derzoek ingesteld. De conclusies zijn opgenomen en het rapport “Historisch onderzoek en verkennend vooronderzoek bodemverontreiniging ten behoeve van oriënterend onderzoek in het kader van Bodemsaneringsprogramma 1983, Project: Olieverontreiniging voormalig bedrijfsterrein Groothuijse, Beek, gemeente Ubbergen” van de provincie van maart 1984. In het rapport werd geconstateerd dat de bodem en het grondwater van het voormalige bedrijfsterrein van Groothuijse Wegenbouw was verontreinigd met minerale oliën.
1.6 De provincie heeft vervolgens Haskoning opdracht gegeven een oriënterend onderzoek uit te voeren. Haskoning heeft haar bevin-dingen gerapporteerd in het rapport “Olieverontreiniging voorma-lig bedrijfsterrein Groothuijse, Beek, oriënterend onderzoek” van november 1985. De rechtbank citeert uit het rapport de navol-gende passages:
p.4 “Vanaf het naburig terrein, in gebruik door het transportbe-drijf Groothuijse, vindt geen verontreiniging plaats. Er zijn olie/vetafscheiders geplaatst voor opvang van deze stoffen (in-formatie afkomstig van Dienst Gemeentewerken Ubbergen en de heren Groothuijse tijdens een bespreking over het terrein).
(...)
p.10 6. EVALUATIE GEGEVENS
Grond
(...)
Boring 9 is gelegen in de tuin van perceel (Vondelstraat, rechtbank) nr. 39, waar een sterke oliegeur werd waargenomen. Vroeger was hier de bak voor afvalwater gelegen. Bij boring 10, ook nabij deze bak gelegen, werd organoleptisch en visueel echter geen verontreiniging gecon-stateerd.
(...)
Grondwater
Uit de grondwateranalyse blijkt dat voor minerale olie de on-derzochte vluchtige aromaten en polycyclische aromatische koolwaterstoffen de B-waarde niet wordt overschreden. Ook niet op punt (...) 10 nabij punt 9 waar de olieverontreinigingen zijn geconstateerd.
Als oorzaak dient te worden aangemerkt dat zich op deze plaatsen een bijna ondoorlatende laag bevindt, die een infil-tratie van de verontreiniging naar het dieper gelegen grond-water tegengaat.
p.11 7. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Conclusies
- Op 3 plaatsen is een verontreiniging van de grond met olie geconstateerd, waarvan op 2 plaatsen de B-waarde en op 1 plaats de C-waarde werd overschreden. Deze be-vindingen zijn in overeenstemming met de geuite klach-ten, de historie van het terrein, de organoleptische waar-nemingen en de analyseresultaten.
- In het mengmonster van deze 3 monsters werd de B-waarde voor benzeen overschreden.
(...)
Gegeven de situatie met betrekking tot de bestaande woonbe-bouwing, kan worden gesteld dat de aangetoonde olieveront-reiniging niet acceptabel is.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt een ander onderzoek te verrichten, dat duidelijkheid dient te verschaffen met betrekking tot:
- de begrenzing van met olie en benzeen verontreinigde grond, met name op de percelen 33 en 39.
- hoeveelheid en vervuilingsgraad van deze grond.
Gezien het feit dat de aangetroffen verontreinigingen beperkt uitloogbaar zijn dient de nadruk te worden gelegd op onderzoek van de grond.”
1.7 De Provincie heeft Haskoning op 13 januari 1987 opdracht gege-ven nader onderzoek uit te voeren naar de bodemverontreiniging op het terrein van Groothuijse Wegenbouw. Haskoning heeft over haar bevindingen gerapporteerd in het rapport: “Nader onderzoek terrein voormalig wegenbouwbedrijf Groothuijse en Terrein Groot-huijse Transport B.V. te Beek (Gld.)” van juli 1992 (hierna het rap-port 1992). In het rapport 1992 zijn onder meer de navolgende verdachte locaties gedefinieerd:
p.4 “2.3 Historische informatie
2.3.1 Historische informatie Groothuijse Wegenbouw
(...)
p.5 locatie III Ondergrondse betonnen bak, via welke bedrijfs-
afvalwater werd afgevoerd (gelegen in de achter-tuinen van Vondelstraat 39 en 41, rechtbank).
locatie IV Wasplaats voor bedrijfsmachines en auto’s (gelegen op het perceel Vondelstraat 41, rechtbank).
(...)
p.6 2.3.2 Groothuijse Transport
(...)
locatie VI Ondergrondse opslagtank voor afgewerkte mo-torolie. De tank bevindt zich vlak naast de zijgevel van de loods.
locatie VII Smeerput in de loods. De smeerput bevindt zich in een afgescheiden gedeelte van de loods. In deze ruimte worden herstelwerkzaamheden verricht aan voertuigen.”
1.8 Locaties VI en VII liggen nabij de achtertuinen van Vondelstraat 39 en 41, die op het voormalige bedrijfsterrein van Groothuijse Wegenbouw liggen. In de smeerput vonden herstelwerkzaamhe-den aan motorvoertuigen plaats. De opslagtank werd gebruikt voor het bewaren van afgewerkte motorolie. Voor de plaatsing van de ondergrondse opslagtank voor afgewerkte motorolie, om-streeks 1975/80, heeft Groothuijse Transport geen hinderwetver-gunning aangevraagd, ofschoon zulks wel vereist was. De tank is in 1992 buiten werking gesteld.
1.9 Tijdens de uitvoering van het onderzoek naar de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41, die direct aan het bedrijfs-terrein van Groothuijse Transport grenzen, bleek dat de veront-reiniging zich ook uitstrekte tot het bedrijfsterrein van Groothuij-se Transport. Op p. 8 rapport 1992 staat daarover het navolgende vermeld:
“In de achtertuin van de woningen aan de Vondelstraat 39 en 41 liep de verontreiniging door tot aan de erfafscheiding met het terrein van Groothuijse Transport. Het vermoeden bestond dat de verontreiniging in de tuin van beide woningen afkomstig zou kunnen zijn van Groothuijse Transport. Om deze veronderstelling te onderzoeken is contact gezocht met de firma Groothuijse Transport. Er werd toestemming verleend om op het terrein gedeelte dat grensde aan de achtertuinen van beide woningen bodemonderzoek te verrichten. Toen uit dit oriënterende onderzoek bleek dat er inderdaad een olieverontreiniging bestond, heeft de provincie Gelderland besloten tot een grootschaliger onderzoek, waarbij het gehele terrein van de firma Groothuijse Transport betrokken werd.
Uit het onderzoek bij Groothuijse Transport werd duidelijk dat de grond en het grondwater op het terrein op meerdere plaatsen verontreinigd was, voornamelijk met minerale olie. De omvang van de verontreinigingen is nog onvoldoende volledig in kaart gebracht. Om een goed beeld te verkrijgen van de aard en de omvang van de verontreinigingen op dit terrein en de risico’s die deze opleveren voor de volksgezondheid en het milieu, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.”
1.10 In februari 1988 zijn op het bedrijfsterrein van Groothuijse Trans-port 5 boringen gedaan, voornamelijk nabij de achtertuinen van Vondelstraat 39 en 41, ter “nadere omvangbepaling verontreiniging grond (en grondwater) zuidelijk van locatie III en eventuele verontreiniging als gevolg van ondergrondse tank (locatie VI) en smeerput (locatie VII)” (p. 10 rapport 1992).
1.11 De provincie heeft Groothuijse Transport bij brief van 16 februari 1989 bericht dat uit analyse van de monsters van de boringen is gebleken dat de bodem naast de loods matig tot sterk is veront-reinigd met olie en dat in het grondwater zeer hoge concentraties aan olie en vluchtige aromaten zijn aangetoond. Voorts heeft zij aangekondigd dat Haskoning een door de provincie noodzakelijk geacht nader onderzoek zal uitvoeren op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. In de brief staat ten slotte vermeld dat een onderzoeksvoorstel van Haskoning is bijgevoegd. Dit voorstel is niet in het geding gebracht.
1.12 In oktober en december 1990 heeft Haskoning boringen gedaan en is een peilbuis geplaatst nabij locaties VI en VII op het be-drijfsterrein van Groothuijse Transport. De peilbuis is in januari 1991 bemonsterd. In augustus 1991 heeft Haskoning de stijg-hoogten in de peilbuizen gemeten ter bepaling van de stromings-richting van het grondwater.
1.13 Bijlagen 17 en 18 bij het rapport 1992 zijn twee kaarten, gedateerd 18 februari 1992, waarin omvang van de grondverontreiniging met olie op beide bedrijfsterreinen in kaart is gebracht in de segmen-ten 0-1,00 m-mv (= meter onder het maaiveld), respectievelijk 1,00-2,00 m-mv aan de hand van de A-, B- en C-waarde-contourlijnen voor olie. Ter plaatse van de achtertuinen van Von-delstraat 39 en 41 en locaties III, VI en VII overschrijden de con-tourlijnen de erfafscheidingen tussen het voormalige bedrijfster-rein van Groothuijse Wegenbouw en het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Bijlagen 19 en 20 bij het rapport 1992 zijn kaarten, gedateerd 13 juli 1992, waarin de contourlijnen van de grondwaterverontreiniging zijn getekend.
1.14 Op p. 4 van het rapport 1992 is over de gebruik in het verleden van het bedrijfsterrein van Groothuijse Wegenbouw het navol-gende opgemerkt:
“In het verleden was het terrein van het voormalige Wegen-bouwbedrijf Groothuijse in gebruik als weiland en boomgaard. Een deel van het terrein was begroeid met riet.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog is op het terrein een laag puin en bouwafval aangebracht uit het gebombardeerde Nijmegen. Het bedrijf Groothuijse Wegenbouw heeft daarna het terrein geschikt gemaakt voor de vestiging van zijn bedrijf.
Het bedrijf was op de locatie gevestigd van 1962 tot juli 1975. Op het terrein werden de voor een Wegenbouwbedrijf gebruikelijke activiteiten verricht. Er stonden wegenbouwmachines opgesteld en er werd aan onderhoud gedaan. Incidenteel werd een deel van het terrein gebruikt voor tijdelijke opslag van materialen. Ook werd af en toe strooizout en asfalt opgeslagen.”
1.15 Over de verontreiniging van de percelen Vondelstraat 39 en 41 is op p. 43 van het rapport 1992 het navolgende opgemerkt:
“De verontreinigingslocatie vormt één geheel met de verontreiniging op het naastgelegen terrein van Groothuijse Transport (rond de locatie VI en VII). Het is zeer waarschijnlijk dat beide verontreinigingsplekken zijn veroorzaakt door activiteiten van de firma Groothuijse Transport (herstelwerkzaamheden bij locatie VII) en/of door lekkage van of morsingen rondom de ondergrondse tank voor afgewerkte motorolie.
De kleilaag loopt enigszins af in noordelijke richting. Veront-reinigingen kunnen zich onder invloed van de zwaartekracht of via regenwater over de kleilaag hebben verspreid naar de plek waar nu de woningen 39 en 41 staan.
Uit het historisch onderzoek zijn geen aanwijzingen bekend dat er op deze locatie op het terrein van Groothuijse Wegen-bouw ook met olieproducten is gewerkt.”
1.16 Deze conclusie wordt herhaald op p. 56 van het rapport 1992. Op p. 58/9 van het rapport 1992 worden onder meer de navolgende aanbevelingen gedaan:
“10.2.1 Locatie Groothuijse Wegenbouw
De omvang van de grondverontreiniging op het terrein van Groothuijse Wegenbouw is voldoende in beeld. De verontreiniging vormen een beperkt risico voor de volksgezondheid (direct contact en geurhinder) en een ernstig risico voor het milieu.
Aanbevolen wordt de grond te saneren. De sanering dient te worden uitgevoerd in samenhang met een sanering op het terrein van Groothuijse Transport.
(…)
10.2.2 Locatie Groothuijse Transport
De verontreinigingen in de grond en het grondwater op het terrein van Groothuijse Transport zijn nog onvoldoende goed in beeld. Er zijn meerdere verontreinigingslocaties. De omgeving ten westen van de opslagloods (nabij locaties VI en VII, rechtbank) is het sterkt verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten. Verder zijn er hoge concentraties minerale olie aangetoond juist buiten de westelijke terreingrens.
Het onderstaande wordt aanbevolen:
? Afbakening van de aangetroffen olievlek rond de onder-grondse opslagtank voor afgewerkte dieselolie (locatie VI);
? Verder afbakenen van de aangetroffen olievlek rond de werkplaats;
(…)
De tot dusver aangetoonde verontreinigingen vormen een ernstig risico voor de volksgezondheid en het milieu. De verontreinigingen verspreiden zich in de richting van de woonwijk. Aanbevolen wordt de verontreinigingen te sane-ren.”
1.17 In oktober 1996 heeft de provincie Ingenieursbureau “Oranje-woud” B.V. opdracht gegeven tot het verrichten van een sane-ringsonderzoek van de locatie Groothuijse Wegenbouw. Oranje-woud heeft daarover in haar rapport van april 1997 gerappor-teerd. Over de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 wordt op p. 9 van dit rapport het navolgende opgemerkt:
“Bij de woningen Vondelstraat 39 en 41 is in de ophooglaag een sterke olieverontreiniging geconstateerd (overschrijding I-waarde). Uit het chromatogram van een onderzocht grond-monster (boring 308) kan worden afgeleid dat het smeer- en/of motorolie betreft.
De verontreinigingsplek vormt één geheel met de reeds bekende verontreinigingsvlek op het naastgelegen Transportbedrijf Groothuijse (oorzaak smeerput en ondergrondse opslagtank voor afgewerkte olie).”
1.18 De Staat heeft bij brief, gedateerd 10 december 1996 en verzon-den als bijlage bij een brief van 8 januari 1997, Groothuijse Trans-port geschreven dat hij Groothuijse Transport aansprakelijk hield op grond van artikel 75 Wet bodembescherming (hierna: Wbb) voor de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 en dat hij zich het recht op schadevergoeding ondubbelzinnig voor-behield en dat deze brief moest worden gezien als stuiting in de zin van artikel 3:317 BW. De brief is door Groothuijse Transport op 9 januari 1997 ontvangen.
1.19 Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: GS) hebben bij be-sluiten van 18 augustus 1997 besloten dat locatie Groothuijse We-genbouw een urgent geval van ernstige bodemverontreiniging is en dat de aanvang van de sanering uiterlijk in 1998 dient plaats vinden en voorts dat sanering dient plaats te vinden volgens de door Oranjewoud beschreven herstelvariant 1.
1.20 Oranjewoud heeft in haar rapport van 24 juni 1998 het sanerings-plan van de locatie Groothuijse Wegenbouw beschreven. GS heb-ben bij besluit van 11 november 1998 dit saneringsplan vastge-steld. Inmiddels was de bodemsanering op 26 oktober 1998 ge-start.
1.21 Groothuijse Transport is op 5 augustus 1998 failliet verklaard met benoeming van verweerder tot curator.
1.22 Tijdens de saneringswerkzaamheden in de achtertuin van Von-delstraat 39 is men gestuit op een nog niet eerder opgemerkte betonnen opvangput. Oranjewoud heeft in een rapport van 29 ja-nuari 1999 verslag gedaan van de ontgravingswerkzaamheden van die put. Uit het rapport worden de navolgende passages geci-teerd.
p.6 “Constatering opvangput Vondelstraat 39
Tijdens de ontgravingen in de achtertuin op het perceel Von-delstraat 39 werd op een diepte van 1,25 tot 2,25 m-mv een betonnen opvangput met een aanvoerleiding aangetroffen. Deze aanvoerleiding liep vanuit de opvangput op richting de ten zuiden van de tuin gelegen loods met smeerput. Een afvoerleiding vanuit de put is niet aangetroffen.
(…)
Na constatering en vastlegging van de situatie van de opvang-put (…) is de put met aanvoerleiding verwijderd. Hierbij bleek dat er sprake was van een overdruksituatie in de put, waarbij (zintuiglijk) met olie verontreinigd water vrijkwam.
Na verwijdering van de put kwam eveneens (zintuiglijk) met olie verontreinigd water uit de aanvoerleiding vrij. Het uit de put c.q. leiding vrijkomende product en water is in het labo-ratorium onderzocht op minerale olie. Uit de analyseresultaten (incl. chromatogram) blijkt dat het produkt motorolie betreft.
De verontreinigde grond welke rondom de put is aangetroffen en zich nog onder de loods op het terrein van Groothuijse Transport bevindt is in het laboratorium eveneens onderzocht op minerale olie. Uit de analyseresultaten blijkt dat het hier (…) hetzelfde produkt betreft als in de opvangput is aangetroffen.
p.7 Conclusie
Op basis van de in het verleden uitgevoerde onderzoeken en de constatering van een opvangput met een aanvoerleiding vanaf de loods en de hierin aanwezige smeerput op het terrein van Groothuijse Transport kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen bodemverontreiniging in de achtertuinen op de percelen van Vondelstraat 39 en 41 is veroorzaakt door de (toenmalige) bedrijfsactiviteiten op het terrein van Groothuijse Transport.
De voornoemde conclusie wordt bevestigd door middel (van) het verrichte laboratoriumonderzoek. Uit de chromatogrammen van het grondmonster onder de voornoemde loods (monster W15), het produkt van de opvangput alsmede het in het nader onderzoek geanalyseerde monster van boring 308 blijkt dat het hier om hetzelfde produkt gaat.”
1.23 Oranjewoud heeft in haar Evaluatierapport van 26 juli 1999 de sanering van de locatie Groothuijse Wegenbouw geëvalueerd. Zij beschreef dat ter voorkoming van hernieuwde verontreiniging vanaf het terrein van Groothuijse Transport ter plaatse van de erf-afscheiding van de percelen Vondelstraat 39 en 41 met Groothuij-se Transport een verticaal foliescherm, een drain en een verloren bemaling (grondwateronttrekkingssysteem) zijn geplaatst. Oranjewoud deed de aanbeveling de aanwezige monitoringsfilters na een half jaar opnieuw te bemonsteren en te laten analyseren op minerale olie en aromaten. Bij verslechtering van de kwaliteit van het grondwater zou kunnen worden besloten de aanwezige drains voor aanvullende grondwatersanering in werking te laten treden. Bij besluit van 7 september 1999 hebben GS vastgesteld dat de sanering van de vaste bodem nagenoeg was afgerond en dat een monitoringsprogramma werd uitgevoerd ter controle op de kwaliteit van het grondwater en de eventuele verspreiding van de verontreiniging op het naastgelegen perceel en dat na afron-ding van deze vervolgfase de evaluatie hiervan apart beschikbaar zou komen.
1.24 Oranjewoud heeft in haar brief aan GS van 16 september 1999 bericht dat de resultaten van de eerste monitoring aangaven dat er geen noemenswaardige wijziging van de grondwaterkwaliteit heeft plaatsgevonden en dat het vooralsnog niet noodzakelijk was maatregelen ter onttrekking en/of beheersing van grondwater te starten. Oranjewoud adviseerde in maart 2000 opnieuw een mo-nitoringsronde uit te voeren.
2. Het geschil
2.1 De Staat heeft een vordering tot verhaal van de kosten van onder-zoek naar en sanering van de verontreiniging van de bodem van de percelen Vondelstraat 39 en 41 van ƒ 299.545,06 ter verificatie bij de curator ingediend. De curator heeft de vordering betwist, waarna de rechter-commissaris partijen naar de verificatieproce-dure heeft verwezen.
1.2 De Staat heeft zijn vordering in deze verificatieprocedure vermin-derd en vervolgens gewijzigd tot € 69.409,85, te vermeerderen met de kosten van monitoring van het grondwater ter plaatse van de percelen Vondelstraat 39 en 41, voorlopig geschat op € 9.514,68.
1.3 De Staat baseert zijn vordering op artikel 75 lid 1 Wbb. Hij stelt dat de verontreiniging van grond en grondwater op de bewuste percelen is veroorzaakt vanuit het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Hij wijst op vier bronnen: de smeerput in de loods, waar auto’s werden onderhouden en hersteld (locatie VII), de on-dergrondse opslagtank, waar afgewerkte olie werd bewaard (loca-tie VI), de betonnen opvangput en de gestapelde put, gelegen (hebbende) in de achtertuinen van Vondelstraat 39 en 41, beide gevoed met een afvoerleiding vanuit de loods.
1.1 De Staat stelt dat de kosten van onderzoek en sanering van het gehele voormalige bedrijfsterrein van Groothuijse Wegenbouw
€ 531.657,98 belopen. De aan de sanering van de percelen Von-delstraat 39 en 41 toe te rekenen kosten bedragen ƒ 299.545,06, te vermeerderen met de kosten van monitoring. (De boedel van) Groothuijse Transport is aansprakelijk voor de verontreiniging van de percelen vanaf 1975. De bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden vanaf 1952, toen de eerste hinderwetver-gunning werd verleend. Uitgaande van bedrijfsbeëindiging in 1998 hebben de bodembedreigende activiteiten 47 jaar plaatsge-vonden, waarvan 24 jaar na 1975. Op grond van de pro-rata-temporismethode is de boedel aansprakelijk voor 24/47 deel van
ƒ 299.545,06, te weten ƒ 152.959,18 (€ 69.409,85) te vermeerderen met de kosten van monitoring, door de Staat geschat op
€ 9.514,68.
1.2 De curator erkent de vordering niet. Hij voert drie redenen aan. In de eerste plaats stelt hij dat de vordering is verjaard. In de tweede plaats betwist hij dat de verontreiniging van de percelen Vondelstraat 39 en 41 is veroorzaakt door de door de Staat ge-noemde bronnen. De curator betwist niet de door de Staat gestel-de kosten van sanering, de toerekening daarvan aan de percelen Vondelstraat 39 en 41 en de door de Staat gehanteerde pro-rata-temporismethode. Hij betwist wel dat de bodembedreigende handelingen pas vanaf 1952 plaatsvonden. Zijns inziens zijn lang voor 1952 bodembedreigende activiteiten op het terrein verricht: de noemer van de breuk is daarom hoger.
2. De beoordeling
Het beroep op verjaring
2.1 De curator stelt dat de rechtsvordering tot verhaal van de kosten van onderzoek en sanering van de percelen Vondelstraat 39 en 41 op grond van artikel 75 Wbb was verjaard toen Groothuijse Transport op 9 januari 1997 de brief van de Staat ontving waarin deze schreef de rechtsvordering te stuiten. Volgens de curator was de Staat op die dag al langer dan vijf jaar bekend met zowel de schade als de aansprakelijke persoon. Uit artikel 3:310 lid 1 BW volgt volgens de curator dat de vordering is verjaard.
2.2 De Staat stelt zich op het standpunt dat de overheid, en daarmee de Staat, pas in juli 1992, met de aanbieding van het rapport 1992, op de hoogte is gekomen van het feit dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 werd veroorzaakt door verontrei-nigingsbronnen op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Hij zou daarom de rechtsvordering tijdig hebben gestuit.
2.3 De rechtbank stelt voorop dat artikel 119a lid 1 Overgangswet BW niet van toepassing is, omdat de stuitingsbrief is ontvangen op 9 januari 1997, derhalve na 1 januari 1997. De rechtsvordering tot vergoeding van schade, waarom het hier gaat, verjaart onder meer na verloop van vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als de daarvoor aan-sprakelijke persoon bekend is geworden. Uit HR 6 april 2001, NJ 2002, 384 (Vellekoop/Wilton Fijenoord) volgt dat het criterium “bekend is geworden” subjectief moet worden opgevat en dat het erom gaat dat de benadeelde daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De Staat heeft zelf aangegeven dat zo’n subjectieve bekendheid bij een ander over-heidslichaam aan hem dient te worden toegerekend. Het gaat dan met name om mogelijke bekendheid bij de provincie Gelderland en de gemeente Ubbergen, naast die bij de Staat.
2.4 De schade voor de Staat wordt in dit geval gevormd door de kos-ten van onderzoek naar en sanering van de bodemverontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41. Partijen twisten er niet over dat de Staat al vóór juli 1992 ermee bekend was dat de overheid niet alleen kosten van onderzoek zou maken, maar ook kosten van sanering.
2.5 De overheid was immers sinds het begin van de jaren tachtig be-kend met de bodemverontreiniging op het bedrijfsterrein van Groothuijse Wegenbouw. Zij was voorts sinds november 1985, toen Haskoning haar oriënterende onderzoek voltooide, bekend met het feit dat op dit terrein op in ieder geval één plaats de in-terventiewaarde (C-waarde) voor minerale olie was overschreden en op 2 plaatsen de B-waarde, en verder dat het mengmonster een overschrijding van de B-waarde voor benzeen liet zien. De bodemverontreiniging was volgens Haskoning niet acceptabel. Vanaf dat moment was de overheid ermee bekend dat zij kosten van onderzoek en sanering zou moeten maken.
2.6 Waar het in deze procedure echter op aankomt is het moment dat de overheid naast deze feiten óók bekend raakte met het feit dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 werd veroorzaakt door verontreinigingsbronnen op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Die subjectieve bekendheid is niet verbonden met een min of meer formele gebeurtenis als, in dit geval, de aanbieding van het nader onderzoek door Haskoning in juli 1992, zoals de Staat stelt. De overheid kan van dit feit ook eerder op de hoogte zijn gekomen, bijvoorbeeld omdat ambtena-ren aanwezig waren bij de onderzoekswerkzaamheden, of omdat Haskoning tussentijds mondeling of schriftelijk rapporteerde aan ambtenaren.
2.7 De bron van verontreiniging wordt in gevallen als deze vastge-steld aan de hand van historisch en empirisch onderzoek. Door-gaans zal de bekendheid met de werkelijke bron van de onder-zochte verontreinigingslocatie geleidelijk groeien. De Staat heeft gesteld dat de overheid bekend was met de werkelijke verontrei-nigingsbron, toen Haskoning in het rapport 1992 had geschreven dat het “zeer waarschijnlijk” was dat de verontreiniging werd ver-oorzaakt door activiteiten van de firma Groothuijse Transport (herstelwerkzaamheden bij locatie VII en/of door lekkage van of morsingen rondom de ondergrondse tank voor afgewerkte mo-torolie). De rechtbank gaat er ook van uit dat de overheid bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW, op het moment dat de overheid wist dat het zeer waarschijnlijk was dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 werd veroorzaakt door activiteiten van de firma Groothuijse Transport (herstelwerkzaamheden bij locatie VII en/of door lekkage van of morsingen rondom de on-dergrondse tank voor afgewerkte motorolie).
2.8 Vóór februari 1988 zijn Haskoning en de overheid gaan vermoe-den dat de verontreinigingsvlek op de percelen Vondelstraat 39 en 41 doorliep tot op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Zij hebben in februari 1988 drie boringen gedaan en monsters ge-nomen. De provincie heeft Groothuijse Transport bij brief van 16 februari 1989 bericht dat uit analyse van de monsters van de bo-ringen is gebleken dat de bodem naast de loods matig tot sterk is verontreinigd met olie en dat in het grondwater zeer hoge con-centraties aan olie en vluchtige aromaten zijn aangetoond. Voorts heeft zij aangekondigd dat Haskoning een door de provincie noodzakelijk geacht nader onderzoek zal uitvoeren op het be-drijfsterrein van Groothuijse Transport.
2.9 Een en ander behoeft nog steeds niet te impliceren dat de over-heid er toen ook mee bekend was dat de oorzaak van de veront-reiniging was gelegen op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport. Uit het in 1.9 aangehaalde citaat op p. 8 rapport 1992 blijkt wel dat voor februari 1988 het vermoeden bestond dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 afkomstig zou kunnen zijn van Groothuijse Transport. Mogelijk bevat het onderzoeksvoorstel van Haskoning, dat bij de brief van 16 februa-ri 1989 was bijgevoegd, hierover meer informatie. Dit voorstel is niet in het geding gebracht. De Staat wordt uitgenodigd dit voor-stel in het geding te brengen.
2.10 Het is zeer waarschijnlijk dat Haskoning bekend was met het feit dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 werd veroorzaakt vanuit met name de smeerput en de ondergrondse tank, toen zij op 18 februari 1992 de kaarten voltooide met de C-, B- en A-contourlijnen van onder meer de verontreinigingsvlek op de bedoelde percelen en nabij de smeerput en de ondergrondse opslagtank. Vermoedelijk was Haskoning daarmee ook al bekend in augustus 1991 toen zij de stijghoogten in de peilbuizen mat ter bepaling van de stromingsrichting van het grondwater. Dat be-hoeft echter nog niet te betekenen dat ook de overheid met deze gegevens bekend was.
2.11 Aangezien de Staat betwist dat de overheid vóór 9 januari 1992 bekend was met het feit dat de verontreiniging op de percelen Vondelstraat 39 en 41 werd veroorzaakt door verontreinigings-bronnen op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport, zal de curator worden toegelaten tot het leveren van dit bewijs. De door de curator aangevoerde omstandigheden vindt de rechtbank on-voldoende om te beslissen dat de curator voorshands is geslaagd in het bewijs van zijn stelling, omdat het vooral passages uit de rapporten van Haskoning en niet uitingen van de overheid be-treft.
2.12 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Hoger beroep van dit vonnis is alleen mogelijk tegelijk met dat van het eindvonnis (artikel 337 lid 2 Rv j° overgangsbepaling VII lid 2 van het op 1 ja-nuari 2002 in werking getreden nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
De beslissing
De rechtbank:
staat de curator toe te bewijzen dat de overheid vóór 9 januari 1992 bekend was met het feit dat de verontreiniging op de percelen Vondel-straat 39 en 41 werd veroorzaakt door verontreinigingsbronnen op het bedrijfsterrein van Groothuijse Transport;
bepaalt dat, voor zover de curator dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getui-gen door de rechtbank (mr. F.J. de Vries) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburg-straat 2-4 te Arnhem op een door de recht-bank vast te stellen datum (op een dins-dag of een woensdag) en tijd;
verzoekt partijen, voorzover zij schriftelijk bewijs willen leveren, dat bij aktever-zoek over te leggen op de hierna te noemen rolzitting;
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag- waarop dit vonnis is uitge-sproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun res-pectieve verhin-derdagen alsmede de verhinderdagen van partijen en hun advoca-ten in de maanden november 2002 tot en met februari 2003, waarna dag en uur van het getui-genver-hoor zullen worden be-paald;
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijd-stip behoudens dringende redenen niet zal worden gewij-zigd;
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegen-heid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getui-gen;
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgespro-ken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van de curator of voor bepa-ling datum vonnis;
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en uitge-spro-ken in het openbaar op 3 oktober 2002.
de griffier de rechter