ECLI:NL:RBARN:2002:AE9838

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
85371 HA ZA 02-466
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervanging van venster in strijd met burenrecht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, heeft eiser X, wonende te Z, Y aangeklaagd wegens het hebben van een doorzichtige venster in de uitbouw van zijn woning, dat volgens X in strijd is met het burenrecht. De procedure begon met een dagvaarding op 21 maart 2002, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. X vorderde dat Y het venster zou vervangen door een vaststaand ondoorzichtig venster, met een dwangsom van € 500 voor elke dag dat hij in gebreke bleef. Y voerde verweer en stelde dat het venster niet binnen de toegestane afstand van twee meter van de erfgrens was geplaatst, en dat de overschrijding van de afstand zo gering was dat X niet in zijn belangen was geschaad.

De rechtbank oordeelde dat de afstand tussen de erfgrens en het venster inderdaad minder dan twee meter was, maar dat deze onderschrijding zo minimaal was dat X niet in zijn visuele privacy was geschaad. De rechtbank merkte op dat X de bevoegdheid om de vordering in te stellen mogelijk misbruikte, aangezien zijn werkelijke doel leek te zijn om Y te schaden. Daarom werd de vordering van X afgewezen en werd hij veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 973,50 werden begroot.

De uitspraak werd gedaan op 24 oktober 2002 door mr. R.J.J. van Acht en is openbaar uitgesproken. De kosten van het geding werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 85371 / HA ZA 02-466
Uitspraak: 24 oktober 2002
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te Z,
eiser bij dagvaarding van 21 maart 2002,
hierna te noemen: X,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem,
advocaat mr. W.R. Kamminga te Oosterwolde,
tegen
Y,
wonende te Z,
gedaagde bij voornoemde dagvaarding,
hierna te noemen: Y,
procureur mr. W.H.B.K. de Rochebrune,
advocaat mr. J.P. Hoegee,
beiden te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van deze procedure verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent in het tussenvonnis van 30 mei 2002 is overwogen. Ingevolge dat tussenvonnis heeft een comparitie van partijen ter plaatste plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Aan de woning van Y is een uitbouw gesitueerd, met aan de zijde van de erfgrens tussen het perceel van Y en het perceel van X twee doorzichtige vensters, waarvan één niet vaststaand. De afstand van de buitenmuur van de uitbouw tot de genoemde zijdelingse grens bedraagt 1.97 à 1.98 meter.
2. Bij schrijven van 6 september 2001 heeft de raadsman van X Y gesommeerd het door de doorzichtige vensters gecreëerde uitzicht op het perceel van X ongedaan te maken wegens strijd met het burenrecht. Y heeft hierop bij schrijven van 18 september 2001 aangeboden maatregelen te treffen om de gestelde onrechtmatige toestand op te heffen, bestaande uit het afplakken en vastzetten van de vensters. Bij monde van zijn raadsman heeft X Y op 1 oktober 2001 schriftelijk bericht geen genoegen te nemen met de voorgestelde maatregelen.
Het geschil
3. X vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Y te veroordelen om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis het venster in de uitbouw, dat in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW binnen een afstand van twee meter van de erfgrens is gemaakt, te vervangen door een vaststaand ondoorzichtig venster, op verbeurte van een dwangsom van € 500 voor elke dag dat hij nalatig is/blijft het venster in de uitbouw dat binnen een afstand van twee meter binnen de erfgrens is gemaakt te vervangen door een vaststaand ondoorzichtig venster, met veroordeling van Y in de kosten van het geding.
4. Y heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt primair dat geen sprake is van onrechtmatig handelen in strijd met enige burenrechtelijke bepaling omdat het desbetreffende niet-vaststaande, doorzichtige venster (gemeten vanaf het kozijn) niet binnen een afstand van twee meter van de erfgrens is geplaatst. Subsidiair stelt Y dat de overschrijding van de toegestane afstand (gemeten vanaf de buitenmuur van de uitbouw) zo gering is, dat X niet geacht kan worden in zijn belangen te zijn geschaad en dat toewijzing van de vordering misbruik van recht oplevert. Meer subsidiair verzet Y zich tegen de gevorderde termijn voor voldoening alsmede tegen de hoogte van de dwangsom.
De beoordeling van het geschil
5. Ingevolge artikel 5:50 lid 1 BW moet de afstand tussen de erfgrens en een venster dat uitzicht geeft op het naburige erf minimaal 2 meter bedragen. Artikel 5:50 lid 3 BW bepaalt dat die afstand dient te worden gemeten rechthoekig vanuit de buitenkant van de muur, daar waar het betreffende venster is geplaatst. Dus niet, zoals Y betoogt, vanuit het venster zelf, ook niet omdat geen sprake is van een erker, zoals Y kennelijk wil doen geloven. Tijdens de comparitie is geconstateerd dat de bedoelde afstand in het onderhavige geval 1.97 à 1.98 meter bedraagt. Er is derhalve sprake van een onderschrijding van de geoorloofde afstand tussen de erfgrens en de vensters, zodat aan X ingevolge artikel 5:50 BW in beginsel de bevoegdheid toekomt verwijdering van de vensters te vorderen.
6. Voornoemde onderschrijding is evenwel zo minimaal dat X niet geacht kan worden daardoor in het belang dat artikel 5:50 BW beoogt te beschermen, te weten dat van de visuele privacy, te zijn geschaad, zodat het voorschrift te dezen toepassing mist. Ten overvloede zij dan nog opgemerkt dat X ter comparitie heeft verklaard dat het hem om dat belang niet te doen is maar enkel om de mogelijkheid zijn buurman Y aan de regels te houden nu, als X zich niet aan de regels houdt, "hij daarvoor", blijkens zijn verklaring, "wordt gestraft" (daarbij kennelijk refererend aan gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan). Wat er ook zij van deze vergeldingsgedachte, het lijkt er op dat X de aan artikel 5:50 BW ontleende bevoegdheid gebruikt met geen ander doel dan Y te schaden, zodat aannemelijk is dat hij deze bevoegdheid, aangenomen dat hij deze in beginsel zou hebben, misbruikt.
7. Het bovenstaande leidt tot afwijzing van de vordering. Als de in het ongelijk gestelde partij zal X worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt X in de kosten van het geding, aan de zijde van Y tot op heden begroot op € 193,00 voor griffierecht en € 780,50 voor salaris van de procureur;
verklaart de veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en uitgesproken in het openbaar op donderdag 24 oktober 2002.
De griffier: De rechter:
Coll: MB