ECLI:NL:RBARN:2002:AE7833

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
81202/HA ZA 01-2083
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over exclusiviteit en onrechtmatig handelen in bergingswerkzaamheden

In deze zaak, uitgesproken op 12 september 2002 door de Rechtbank Arnhem, gaat het om een geschil tussen Houterman Lent B.V. en Van de Coolwijk VOF, [X] en [Y] over de uitvoering van bergingswerkzaamheden. Houterman, eiser in conventie, stelt dat hij op basis van een overeenkomst met de Stichting Incident Management Nederland (IMN) een exclusief recht heeft op de eerste berging van voertuigen in bepaalde rayons. Hij vordert schadevergoeding van [X] omdat deze ook bergingswerkzaamheden verricht in de aan Houterman toegewezen rayons, wat volgens hem onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat Houterman geen exclusief recht heeft verkregen op de eerste berging van alle voertuigen in de vier rayons, maar slechts op de opdrachten van de IMN voor voertuigen tot 3.500 kg. De rechtbank concludeert dat [X] niet onrechtmatig heeft gehandeld door ook in de rayons van Houterman bergingswerkzaamheden uit te voeren, omdat hij geen partij is bij de overeenkomst tussen Houterman en de IMN. De vordering in conventie van Houterman wordt afgewezen, terwijl de vordering in reconventie van [X] wordt toegewezen. De rechtbank verklaart voor recht dat [X] is toegestaan om alle bergings- en takelwerkzaamheden te verrichten, ook in de rayons van Houterman. Houterman wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 81202 / HA ZA 01-2083
Datum uitspraak: 12 september 2002
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUTERMAN LENT B.V.,
gevestigd te Lent, gemeente Nijmegen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. W.H.B.M. Litjens,
advocaat mr. A.G.M. Leysen te Nijmegen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
VAN DE COOLWIJK VOF,
gevestigd te [adres], gemeente Heumen,
2. [X]
wonende te [adres],
3. [Y],
wonende te [adres],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. R.H.A. Julicher te Venray.
Partijen zullen verder worden aangeduid als Ho[X].s.].
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
* een conclusie van eis (in conventie);
* een conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
* een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
* een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
* een conclusie van dupliek in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Voorafgaand aan deze bodemprocedure heeft Houterman [X] ter zake van het onderhavig geschil in kort geding gedagvaard. Op 28 augustus 2001 is in kort geding vonnis gewezen. De rechtbank gaat in deze bodemprocedure ook uit van de in dat vonnis als vaststaand aangenomen feiten, nu niet of onvoldoende de juistheid daarvan is weersproken. De feiten worden hier overgenomen, met enige aanvullingen.
1. In Nederland zijn negen alarmcentrales actief, die zich in opdracht van verzekeraars bezighouden met het doen bergen en veiligstellen van bij ongevallen betrokken dan wel anderszins gestrande personenauto's. De alarmcentrales werken alle ten behoeve van een of meerdere verzekeraars. Alle in Nederland werkzame verzekeraars op het terrein van personenautoverzekeringen zijn bij één van deze alarmcentrales aangesloten. Er zijn circa 250 bergingsbedrijven in Nederland actief. Een zeer groot aantal van hen is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Bergingsspecialisten (hierna VBS).
2. Vóór 1998 sloten de alarmcentrales, die Nederland in rayons hadden verdeeld, voor takel- en bergingswerkzaamheden in de desbetreffende rayons met (in de praktijk) leden van de VBS exclusieve standaardcontracten af. Voor ieder rayon was één berger geselecteerd en gecontracteerd. Deze Bestaande Bergingsregeling had zowel betrekking op de "eerste berging" (het vrijmaken van de rijbaan en het afvoeren van het voertuig naar een daarvoor in aanmerking komende veilige locatie) als op de "tweede berging" (het op de eerste berging volgende doortransport naar een bestemming, zijnde meestal een schadeherstelbedrijf in de nabijheid van de woonplaats van de verzekerde). Houterman had een exclusief contract voor het rayon GL 264; [X] had een exclusief contract voor het rayon GL 268.
3. Teneinde aan de bezwaren van het Ministerie van Economische Zaken en later de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: NMa) tegemoet te komen, hebben de alarmcentrales samen met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: Rijkswaterstaat) een nieuw systeem onder de naam Incident Management ontworpen. Daartoe hebben begin 1998 acht van de negen in Nederland actieve alarmcentrales, met uitzondering van de alarmcentrale IPAS, de Stichting Incident Management Nederland (hierna: IMN) opgericht. Doel van de stichting IMN was om een snellere eerste berging van gestrande motorvoertuigen mogelijk te maken. In het nieuwe systeem hoeft de politie niet meer naar de plaats van het ongeval te rijden om poolshoogte te nemen, kentekens te controleren en vervolgens de alarmcentrale in te schakelen die opdracht aan een berger geeft. In plaats daarvan wordt een ongeval onmiddellijk doorgegeven aan het centraal meldpunt van de stichting IMN dat meteen een berger vraagt uit te rijden en pas daarna uitzoekt welke alarmcentrale voor de betrokken voertuigen verantwoordelijk is.
4. Tussen de stichting IMN en de NMa heeft intensief overleg plaatsgevonden over de samenwerkingsovereenkomst tussen de acht participerende alarmcentrales, de nieuwe met de bergers te sluiten standaardovereenkomsten en de aanbesteding. De in het kader van dit kort geding relevante artikelen van de Mededingingswet (Mw) luiden als volgt:
Artikel 6 Mw:
"1. Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst;
2. De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig".
Artikel 17 Mw:
"De directeur-generaal kan op aanvraag een ontheffing verlenen van het verbod van artikel 6, eerste lid, voor overeenkomsten (…) die bijdragen tot verbetering van de productie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen:
a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of
b. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen."
De acht alarmcentrales hebben op 30 maart 1998 gevraagd om ontheffing in de zin van artikel 17 Mw van het verbod van artikel 6 Mw voor de Bergingsregeling Incident Management.
5. Bij besluit van 30 maart 1999 heeft de directeur-generaal van de NMa besloten dat de Bergingsregeling Incident Management voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing zoals neergelegd in artikel 17 Mw. De NMa heeft daartoe het volgende overwogen.
'23. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijke bergingsregeling die beperkt is tot het vrijmaken van de rijbaan en het afvoeren van de betrokken motorvoertuigen naar een veilige plaats (de "eerste berging"). De regeling is derhalve niet van toepassing op de zogenaamde "tweede berging" (doortransport). Door verzoeksters IM is aangegeven dat de regeling van toepassing is op particulier verzekerde motorvoertuigen (minder dan 3.500 kg). (…)
49. Verzoeksters IM wijzer er op dat de aangemelde regeling niet langer betrekking heeft op de tweede berging, dat pechhulp en doortransport na pechhulp buiten de aangemelde regeling vallen en dat de aangemelde regeling geen betrekking heeft op takel- en bergingswerkzaamheden aan vrachtwagens. (…)
55. (…) Door de vaststelling van de rayons en de selectie (middels periodieke aanbesteding) van een berger per rayon ontstaat voorts de facto de situatie dat de betrokken berger exclusiviteit geniet voor zijn rayon. (…)
60. Het is aannemelijk dat het beschikken over een bestand aan goed geoutilleerde takel- en bergingsbedrijven, die 24 uur per dag beschikbaar zijn, gekoppeld aan directe inschakeling van deze bedrijven na melding van een stranding, zal leiden tot een verbetering van de verkeersveiligheid en het terugdringen van filevorming in omvang en duur.
61. Verzoeksters IM hebben derhalve aannemelijk gemaakt dat de door hen voorgestelde ordening (…) bijdraagt aan de economische vooruitgang en/of verbetering van de productie en/of distributie.
62. Door de driejaarlijkse aanbesteding van de rayons zal bovendien de efficiëntie en effectiviteit binnen de bergingsbranche worden bevorderd. Periodieke aanbesteding zal leiden tot prijsconcurrentie tussen de bergers. (…)
67. In dit verband kan worden verwezen - voor wat betreft het hoofdwegennet - naar de ontwerpregeling Incident Management Rijkswaterstaat, waarin een en ander is uitgewerkt voor wat betreft het dragen van risico's van onnodige en loze ritten en ritten voor onverzekerde voertuigen, die zich in een dergelijk systeem kunnen voordoen. De betrokken partijen zullen zelf een vergelijkbare interim-regeling treffen voor het gezamenlijk dragen van dergelijke risico's voor het onderliggende wegennet, voor de periode dat nog geen overeenstemming is bereikt met de daarbij betrokken overheidsinstanties.(…)
72. De door de verzoeksters IM voorgestelde periode voor aanbesteding van de rayons voor de eerste berging, leidt er toe dat de Bergingsregeling Incident Management de mededinging niet verder beperkt dan noodzakelijk is voor het te bereiken doel. (…)
73. Doordat de Bergingsregeling Incident Management wordt beperkt tot de eerste berging, blijft er voldoende restconcurrentie bestaan tussen de alarmcentrales onderling, en de bergers onderling.'
6. Aangezien de NMa de invoering van een periodiek aanbestedings-systeem een absolute voorwaarde vond om aan het nieuwe systeem een ontheffing te kunnen geven, heeft de stichting IMN een extern expertisebureau ingeschakeld dat een aanbestedingsproce-dure heeft ontwikkeld waarin alle bergingsbedrijven middels een vragenformulier konden inschrijven. Houterman heeft toen ingeschreven voor het verrichten van takel- en bergingswerkzaamheden in de rayons GL 264, 266, 267 en 268 terwijl [X] zich heeft ingeschreven voor de rayons GL 267, 268 en L 351.
7. De stichting IMN heeft bij brief van 31 augustus 1999 aan [X] bericht dat zij heeft besloten geen overeenkomst met haar aan te willen gaan voor uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de eerste berging in de rayons GL 267, 268 en L 351. Het door [X] tegen dit besluit ingediende beroepschrift is door de - in het kader van de aanbestedingsprocedure ingestelde Commissie van Beroep - bij besluit van 13 oktober 1999 ongegrond verklaard. De Commissie van Beroep heeft het besluit van de stichting IMN op basis van de volgende criteria beoordeeld: prijs van de verschillende aanbiedingen voor het betrokken rayon, reputatie van de verschillende aanbieders in het betrokken rayon en draagvlak, ofwel het vermogen van de verschillende aanbieders om de gevraagde diensten in het betrokken rayon te leveren. "Hoewel appellante ([X], Rb.) wel geacht wordt het draagvlak voor het rayon GL 268 te hebben, acht de Adviescommissie van Alarmwachten de wijze waarop appellante deelneemt aan het maatschappelijk verkeer uitdrukkelijk voor verbetering vatbaar", aldus de Commissie van Beroep.
8. Na beoordeling van de ingediende offertes heeft de stichting IMN op 24 november 1999 met Houterman een overeenkomst gesloten waarbij aan Houterman het recht werd verleend om gedurende de looptijd van de overeenkomst (van 1 december 1999 tot 1 december 2002) in de rayons GL 264, 266, 267 en 268 de eerste berging te verrichten.
9. In het Aanbestedingsreglement inzake de eerste berging van personenvoertuigen 2002 van de stichting IMN staat onder meer:
'Verklaart zich te onthouden van het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de eerste berging van personenvoertuigen (zoals gedefinieerd in de Bergingsovereenkomst) in rayons die niet aan het betrokken bedrijf worden gegund.
10. Aangezien [X] zich met het besluit van de Commissie van Beroep niet kon verenigen, heeft zij tegen de stichting IMN een kort geding aangespannen. Aanvankelijk heeft de president van deze rechtbank bij vonnis van 18 januari 2000 de stichting IMN veroordeeld tot het gunnen van de bergingsactiviteiten in het rayon GL 268 aan [X], maar dit vonnis is in hoger beroep bij arrest van het hof te Arnhem van 4 juli 2000 vernietigd.
11. De afgelopen maanden heeft Houterman meerdere malen geconstateerd dat [X] haar diensten aan gestrande automobilisten in de desbetreffende rayons, en met name in rayon GL 268 aanbiedt. [X] luistert namelijk de politiescanner af en rukt meteen met haar takelwagen uit als zij hoort dat er ergens een ongeval heeft plaatsgevonden, terwijl Houterman eerst in actie komt nadat zij via het centrale meldpunt van de stichting IMN van het ongeval in kennis is gesteld. Daardoor is [X] soms eerder ter plaatse dan Houterman en gaan bestuurders van gestrande motorvoertuigen in op het aanbod van [X] om de auto ter plaatse weg te slepen. [X] heeft ter zitting deze gang van zaken erkend.
12. In het hiervoor genoemde kort geding vonnis van 28 augustus 2001 heeft de president [X] verboden binnen 24 uur na betekening van dat vonnis om - zolang Houterman uit hoofde van een overeenkomst met de stichting IMN op eerste afroep in de rayons GL 264, 266, 267 en 268 takel- en bergingsdiensten mag verlenen - dergelijke werkzaamheden in die rayons, voor zover die vallen onder het systeem van de Bergingsregeling Incident Management, uit te voeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,- per overtreding met een maximum van ƒ 250.000,-.
13. Houterman heeft dit vonnis aan [X] doen betekenen. [X] heeft appèl ingesteld tegen dit vonnis in kort geding.
Het geschil
14. Houterman vordert na wijziging van eis dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [X] zal veroordelen om aan haar te betalen € 20.158,33 (ƒ 44.423,11) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding (16 november 2001) tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [X] in de proceskosten, inclusief de beslagkosten.
Houterman stelt daartoe dat zij van de stichting IMN een exclusief recht heeft gekregen om in de rayons GL 264, 266, 267 en 268 op eerste afroep takel- en bergingsdiensten te verlenen. [X] heeft onrechtmatig gehandeld door - wetende dat Houterman bepaalde rayons toebedeeld had gekregen om daar in opdracht van de stichting IMN auto's te bergen - in diezelfde rayons ook takel- en bergingswerkzaamheden te verrichten. [X] heeft in de periode van 15 juli 2000 tot 24 augustus 2001 in totaal 90 voertuigen, waarvan de berging onder het systeem van de stichting IMN viel, geborgen. Houterman heeft als gevolg daarvan in de schade geleden doordat hij ƒ 44.423,11 aan inkomsten heeft gederfd.
15. [X] heeft de vordering in conventie gemotiveerd betwist. [X] vordert in reconventie dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, (a) voor recht zal verklaren dat het [X] toegestaan is om alle takel- en bergingswerkzaamheden te verrichten (ook in de rayons GL264, 266, 267, 268) ongeacht of die vallen onder het systeem van de stichting IMN; (b) Houterman zal veroordelen tot vergoeding van de schade die eisers in reconventie geleden hebben als gevolg van het ten uitvoer leggen van het vonnis van de president van de rechtbank in Arnhem d.d. 28 augustus 2001, op te maken is bij staat en te vereffenen volgens de wet; (c) met veroordeling van Houterman in de kosten van de procedure in reconventie.
[X] stelt daartoe dat Houterman onrechtmatig handelt door [X] te binden aan het apert onjuiste vonnis in kort geding van 28 augustus 2001. [X] heeft hierdoor schade geleden.
16. Houterman heeft op zijn beurt de vordering in reconventie gemotiveerd betwist.
De beoordeling
In conventie
17. Exclusief recht
Houterman heeft door middel van de overeenkomst tussen haar en de stichting IMN niet het exclusieve recht - dat wil zeggen met uitsluiting van andere bergers - op eerste berging gekregen van alle voertuigen in de vier rayons. Houterman heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst slechts jegens de stichting IMN het exclusieve recht gekregen op het verkrijgen van de opdracht van de stichting IMN tot eerste berging van voertuigen tot 3.500 kg. - niet zijnde pechhulp, doortransport na pechhulp en tweede berging - op het hoofdwegennetwerk in vier rayons in Nederland. De stichting IMN was, na het verkrijgen van de ontheffing van de NMa, gerechtigd tot het sluiten van deze de mededinging op de Nederlandse markt beperkende contracten. De stichting IMN heeft zelf niet het exclusieve recht - en dit ook niet van de NMa of een andere derde verkregen - op het (doen) bergen van voertuigen in Nederland. Zij heeft dit exclusieve recht daarom ook niet aan Houterman kunnen verlenen. Na de door de NMa verleende ontheffing en op grond van het tussen de stichting IMN en Houterman gesloten contract ontstond de facto de situatie dat Houterman exclusiviteit genoot voor zijn rayons, maar deze is wel beperkt in die zin dat de stichting IMN uitsluitend aan Houterman de opdrachten geeft van de bij de stichting IMN binnen gekomen meldingen voor de eerste berging van de hiervoor genoemde categorie voertuigen. Aan de overeenkomst daartoe tussen de stichting IMN en Houterman is [X] - die daarbij geen partij is - niet gebonden.
18. Onrechtmatig handelen
Nu hiervoor is vastgesteld dat aan Houterman geen exclusief recht is verleend op eerste berging van alle voertuigen in zijn rayons, handelt [X] op zich niet onrechtmatig door ook deze eerste berging in de rayons van Houterman te verrichten. De vrijheid van handel en bedrijf brengt met zich mee dat [X] in beginsel geen rekening hoeft te houden met de contractuele aanspraken van bergers jegens de stichting IMN en de regels die de stichting IMN in dat kader oplegt aan de bergers aan wie zij een rayon heeft gegund. [X] handelt in beginsel dus niet onrechtmatig door zich niet aan die regels te houden en ook niet door opdrachten van in dit geval Houterman af te troggelen. Er is dus geen sprake van inbreuk door [X] op een recht van Houterman. De volgende vraag is of sprake is van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Houterman heeft daartoe de volgende bijzondere omstandigheden gesteld:
a. [X] kent het contract dat Houterman met stichting IMN heeft gesloten en kent ook de aan Houterman toebedeelde rayons;
b. de NMa heeft de contractverlening door de stichting IMN toegestaan;
c. de kwaliteitseisen van de stichting IMN - waaraan Houterman moet voldoen - liggen hoger dan die van het Huishoudelijk reglement van de Nederlandse vereniging van Bergingspecialisten (VBS), waar de meeste bergers, waaronder [X], bij zijn aangesloten;
d. [X] hoeft niet voortdurend aan de eisen van de stichting IMN te voldoen (waaronder 24 uur per dag stand-by zijn), Houterman wel;
e. er is duidelijk onderscheid gemaakt tussen eerste en tweede berging en pechhulp;
f. Houterman heeft (aanzienlijke) investeringen moeten doen;
g. [X] profiteert van de wanprestatie van de verzekeringsmaatschappij waar hij zijn rekening indient.
De onder a., b., c. en d. genoemde omstandigheden maken het handelen van [X] niet in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt omdat [X] geen partij is bij de overeenkomst tussen Houterman en de stichting IMN en deze overeenkomst ook geen derdenwerking heeft. Bovendien staat vast, ten aanzien van het onder d. gestelde, nu dit door Houterman niet is betwist, dat [X] op grond van het VBS-reglement en zijn contracten met de politie, regio Nijmegen, en met buitenlandse alarmcentrales, ook 24 uur per dag beschikbaar moet zijn en ook aan bepaalde kwaliteitseisen moet voldoen. De onder e. genoemde omstandigheid was voor de NMa van belang in verband met de verleende ontheffing van de Mededingingswet omdat door het aanbrengen van een scheiding tussen eerste berging en daarnaast de tweede berging en de pechhulp, de contracten die de stichting IMN met bergers sluit minder exclusief zijn en dus minder de mededinging beperken. Dit betekent echter niet dat [X] door ook voertuigen te bergen die vallen onder de categorie 'eerste berging' in strijd handelt met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De onder f. genoemde omstandigheid vloeit voort, zoals Houterman zelf stelt, uit het feit dat hem meer rayons gegund zijn dan in de oude situatie. Daarbij ging Houterman er blijkbaar vanuit ging dat hem een exclusief recht werd verleend op grond waarvan de investeringen zouden lonen. Deze onjuiste veronderstelling en (mogelijk) daarop gebaseerde investeringen zijn voor risico van Houterman. Tenslotte geldt, ten aanzien van de omstandigheid onder g, dat [X] niet zelf toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van zijn verplichtingen en dat het enkel profiteren van de mogelijke tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van een ander (de verzekeringmaatschappij) - zo daarvan al sprake zou zijn - nog niet maakt dat [X] jegens Houterman in strijd handelt met hetgeen op grond van ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
19. Aangezien aan Houterman geen exclusief recht op eerste berging is verleend en [X] niet heeft gehandeld in strijd met de hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, heeft [X] niet onrechtmatig jegens Houterman gehandeld door bergings- en takelwerkzaamheden te verrichten in de aan Houterman toebedeelde rayons. [X] is dan ook niet aansprakelijk voor de door Houterman gestelde schade nu een rechtsgrond daarvoor ontbreekt.
De vordering in conventie zal daarom worden afgewezen.
20. Houterman zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld.
In reconventie
21. De beslissing in conventie brengt met zich mee dat voor recht kan worden verklaard - zoals door [X] gevorderd - dat hem is toegestaan om alle bergings- en takelwerkzaamheden te verrichten (ook in de aan Houterman gegunde rayons) ongeacht of die vallen onder het systeem van de stichting IMN.
Het vonnis in kort geding van de president d.d. 28 augustus 2001 is uitvoerbaar verklaard bij voorraad onder oplegging van een dwangsom. Houterman heeft dit vonnis aan [X] doen betekenen. Niet is gesteld en ook is niet gebleken dat [X] vrijwillig zich aan de inhoud van dit bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis heeft gehouden. Houterman wist dat [X] in hoger beroep was gekomen tegen dit kort geding vonnis en dat hij daarna (en daarnaast) onderhavige bodemprocedure is gestart. Hiervoor is in conventie in afwijking van het kort geding vonnis van 28 augustus 2001 geoordeeld dat [X] niet onrechtmatig heeft gehandeld en handelt door in de desbetreffende rayons bergingswerkzaamheden te verrichten. Daaruit volgt dat Houterman toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door [X] te dwingen zich te houden aan de beslissing in kort geding en dat Houterman daarom schadeplichtig is jegens [X]. Het is de rechtbank overigens ambtshalve bekend dat het vonnis van de president van 28 augustus 2001 door het Hof bij arrest van 27 augustus 2002 is vernietigd, met afwijzing alsnog van de vordering van Houterman.
22. Houterman betwist aansprakelijk te zijn voor de door [X] gevorderde vervolgschade, omdat deze schade voor hem niet voorzienbaar was.
Dat de vervolgschade voor Houterman mogelijk niet voorzienbaar was - hetgeen door [X] is betwist - maakt nog niet dat Houterman voor deze schade toch aansprakelijk is. De vraag is of er causaal verband bestaat tussen de door [X] gestelde vervolgschade en het onrechtmatig handelen van Houterman. [X] zal in de schadestaatprocedure dit causaal verband moeten aantonen. Daarnaast is van belang reeds nu op te merken dat Houterman niet aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden als gevolg van het feit dat hij mogelijk zich van meer bergingswerkzaamheden heeft onthouden dan door de president in kort geding en de raadsman van Houterman in zijn brief van 10 oktober 2001 is bepaald. Uit die beide stukken blijkt dat het [X] in ieder geval niet was verboden om nog enig bergingswerk in de vier rayons van Houterman te verrichten. [X] zal in de eventuele schadestaatprocedure dienen aan te geven welke werkzaamheden hij niet meer heeft verricht nadat de uitspraak in kort geding aan hem was betekend, welke van die werkzaamheden vallen onder het systeem van de Bergingsregeling Incident Management dan wel onder de verboden werkzaamheden genoemd in de brief van de raadsman van Houterman van 10 oktober 2001. Tenslotte is nog van belang reeds nu vast te stellen dat ook volgens [X] Houterman niet aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden als gevolg van het feit dat in voorkomende gevallen, volgens [X], de politie van een politieregio waar [X] blijkbaar een contract mee had gesloten betreffende het bergen van onder andere gestolen auto's, ten onrechte met de stichting IMN belt voor het laten afvoeren van een gestolen auto.
23. De vordering in reconventie zal dan ook worden toegewezen in voege als hierna te vermelden met veroordeling van Houterman in de kosten.
De beslissing
De rechtbank
In conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Houterman in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [X] gevallen, bepaald op € 1.379,50 (€ 381,18 wegens verschotten en € 998,32 wegens salaris procureur);
In reconventie
verklaart voor recht dat het [X] is toegestaan om alle takel- en bergingswerkzaamheden te verrichten (ook in de rayons GL264, 266, 267, 268) ongeacht of die vallen onder het systeem van de Stichting Incident Management (SIMN);
veroordeelt Houterman tot vergoeding van de schade die [X] heeft geleden als gevolg van het ten uitvoer leggen van het vonnis van de president van de rechtbank te Arnhem van 28 augustus 2001, welke schade op te maken is bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt Houterman in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van [X] gevallen, bepaald op € 390,25 wegens salaris procureur);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Verspui en uitge-spro-ken in het openbaar op 12 september 2002.
de griffier de rechter