ECLI:NL:RBARN:2002:AE7829

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
69623/HA ZA 01-20
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris bij vaststelling identiteit en schadevergoeding aan Rabobank

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 september 2002 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. W.H.F. van Veen, en gedaagde, de notaris, vertegenwoordigd door procureur mr. J.C.N.B. Kaal. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de notaris voor schade die de Rabobank heeft geleden als gevolg van onzorgvuldig handelen bij de vaststelling van de identiteit van een vrouw die zich voordeed als eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de notaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de identificatie van de vrouw, die zich voordeed als eiser, en dat dit heeft geleid tot schade voor de Rabobank. De rechtbank oordeelt dat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de Rabobank, omdat hij de identiteit van de verschenen vrouw niet op de juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Rabobank zelf ook een zekere mate van eigen schuld heeft, omdat zij niet voldoende heeft gecontroleerd of de vrouw die zich voordeed als eiser daadwerkelijk de juiste persoon was. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de notaris de helft van de schade, die is vastgesteld op € 138.160,62, moet vergoeden aan eiser, wat neerkomt op een bedrag van € 31.347,28, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 juni 1996. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 69623 / HA ZA 01-20
Datum uitspraak: 12 september 2002
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [adres],
eiseres,
procureur mr. W.H.F. van Veen te Ede,
tegen
[de notaris],
wonende te [adres]
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem.
Partijen worden verder wederom [eiser] en de notaris genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 1 november 2001 wordt naar dat vonnis verwezen.
Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. (Op bladzijde 2 van dit proces-verbaal zijn de typefouten per abuis niet verbeterd.)
Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie na comparitie van de zijde van [eiser];
* een conclusie na comparitie van de zijde van de notaris.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 1 november 2001 is overwogen en beslist, behoudens voor zover dit hierna uitdrukkelijk wordt aangegeven.
2.2 Verwezen wordt naar de in genoemd vonnis vastgestelde feiten. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de zus in verband met het door haar gepleegde bedrog door de politie is gehoord en dat het desbetreffende proces-verbaal door [eiser] is overgelegd.
2.3 [eiser] stelt dat de notaris bij het vaststellen van de identiteit van de op 2 juni 1988 voor hem verschenen vrouw dermate onzorgvuldig heeft gehandeld dat hij uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door de Rabobank geleden schade.
Partijen zijn het er over eens dat de notaris de identiteit van de voor hem verschenen vrouw diende vast te stellen aan de hand van het overgelegde rijbewijs (van [eiser]). Partijen zijn het er ook over eens dat daarbij de door de comparant (zijnde in dit geval een [derde]]) geplaatste handtekening door de notaris is vergeleken met die op het overgelegde rijbewijs. Of de notaris die vergelijking ook diende te maken - zoals in het tussenvonnis werd overwogen - kan in het midden blijven.
Bij de beoordeling van de vraag of de notaris voldoende zorgvuldig gehandeld heeft, beschikt de rechtbank over een fotokopie van de zich bij de opvolgende notaris (mr. [notaris2] bevindende kopie van het rijbewijs van [eiser]. Het originele rijbewijs en de pasfoto die op de rijbewijs was bevestigd blijken niet meer aanwezig te zijn. Verder beschikt de rechtbank over twee foto's van de zus. De zus heeft daarover ter comparitie verklaard dat deze in 1988 of wellicht in 1987 zijn gemaakt. Ten slotte beschikt de rechtbank over een kleurenkopie van het rijbewijs van de zus, uitgegeven op 24 augustus 1987. De zus heeft daarover verklaard zich te kunnen herinneren dat de pasfoto op dit rijbewijs korte tijd voor uitgifte van dat rijbewijs is gemaakt.
Ten slotte beschikt de rechtbank over een kopie van de hypotheekakte, met daarop de door de [[derde]] geplaatste handtekening. De zus heeft die akte ondertekend me[derde]n derde]. De handtekening van [eiser] op haar rijbewijs (destijds) bestond uit los leesbare letters vormende het woord "[een derde]".
De rechtbank stelt voorop dat van de notaris bij de vaststelling van de identiteit van de voor hem of haar verschenen comparant een hoge mate van zorgvuldigheid mag worden verwacht in die zin dat de notaris een daadwerkelijke vergelijking tussen de op het overgelegde paspoort/rijbewijs gehechte pasfoto en de voor hem verschenen persoon maakt.
De rechtbank is op grond van genoemde stukken en feiten van oordeel dat een met deze hoge mate van zorgvuldigheid handelende notaris na vergelijking van die foto met de verschenen vrouw in samenhang met de vergelijking van de geplaatste handtekening met die op het rijbewijs ([een derde]n plaats van [eiser]) had moeten vaststellen dat de verschenen vrouw niet [eiser] was. De rechtbank komt tot dit oordeel nu de pasfoto van [eiser] op haar rijbewijs zodanig verschilde met de foto's van de zus, dat hij dit redelijkerwijs had moeten opmerken. Uit de door de zus tegenover de politie afgelegde verklaring d.d. 18 september 1995, blijkt dat zij zonder voorbereiding is meegenomen door haar broer. De enige voorbereiding bestond daaruit dat zij onderweg in de auto enkele malen de handtekening van [eiser] heeft proberen na te maken. Derhalve moet als vaststaand worden aangenomen dat het uiterlijk van de zus niet wezenlijk van dat op de overgelegde drie foto's verschilde. Ook is van belang dat het overgelegde rijbewijs op 19 oktober 1987 was uitgegeven zodat de notaris ervan uit mocht gaan de foto op het rijbewijs een redelijk actuele weergave van het uiterlijk van [eiser] moest geven. Ten slotte is bij het oordeel betrokken dat de geplaatste handtekening een duidelijk verschil ([een derde]n plaats van [eiser]) vertoonde met de handtekening op het rijbewijs. Genoemde verschrijving kan redelijkerwijs niet zijn veroorzaakt door het "slordig" worden van de handtekening door verloop van de tijd, zoals de notaris betoogt. Daar komt bij dat de handtekening op het rijbewijs minder dan een jaar oud was.
De door de notaris gestelde begeleidende omstandigheid, dat ook [medewerker] van de Rabobank ervan uitging dat het [eiser] was die bij het verlijden van de akte aanwezig was en dat hij erop mocht vertrouwen dat [medewerker] van tevoren de identiteit van de persoon aan wie de bank het geld uitleende, had geverifieerd, neemt niet weg dat het de notaris had moeten opvallen bij een controle met de van hem vereiste zorgvuldigheid dat de aanwezige vrouw niet leek op de op de pasfoto afgebeelde vrouw en dat de aan het einde van de notariële geplaatste handtekening een opvallend verschil vertoonde met de op het rijbewijs voorkomende handtekening. Het voorgaande brengt mee dat de notaris niet de tegenover de Rabobank vereiste hoge mate van zorgvuldigheid heeft betracht bij de vaststelling van de identiteit van [eiser] en daarom tegenover de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld.
2.4 De notaris verweert zich met het argument dat de Rabobank geen schade heeft geleden, omdat de notariële akte van vestiging van de tweede hypotheek kracht van authenticiteit heeft behouden in weerwil van het feit dat comparante [derde] zich uitgaf voor [eiser]. De rechtbank is op dit onderwerp ingegaan in r.ov. 4.2 van het tussenvonnis van 1 november 2001. Zij werkt een en ander thans nader als volgt uit. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen geldleningsovereenkomst tot stand gekomen, omdat er van wilsovereenstemming tussen [eiser] en de Rabobank (artikel 1356 BW oud) geen sprake is, nu [eiser] een dergelijke lening niet heeft gewild. Er is ook geen geldleningsovereenkomst tussen de Rabobank en de zus tot stand gekomen, omdat noch de wil van de Rabobank, noch die van de zus was gericht op het tot stand brengen van een dergelijke overeenkomst. [eiser] heeft gesteld dat de Rabobank het saldo van het geleende bedrag, verminderd met het nog van de eerste hypotheek uitstaande bedrag en de kosten van vestiging van de tweede hypotheek, te weten ƒ 144.932,62, heeft uitgekeerd op een (mede) op haar naam staande rekening bij de Rabobank. De Rabobank heeft dit bedrag derhalve onverschuldigd betaald aan [eiser]. Aangezien de tweede hypotheek is gevestigd voor iedere vordering van de Rabobank, uit welke hoofde dan ook, strekte zij, achteraf beschouwd, tot zekerheid van voldoening van de vordering uit onverschuldigde betaling van de Rabobank op [eiser].
[eiser] stelt dat de Rabobank niet met succes tot uitwinning van de verhypothekeerde woning had kunnen overgaan, omdat zij een verbod tot executie zou hebben verkregen, nu zij niet bij het verlijden van de akte had gecompareerd en geen partij was bij de geldlening. De rechtbank overweegt als volgt. De akte van geldlening en de akte van hypotheekvestiging zijn door oplichting door [derde] (en de zus) opgemaakt en het geld is volgens het door [derde] bedachte plan van oplichting ogenblikkelijk na storting van de aan [eiser] (mede) toebehorende rekening opgenomen. Het geld is daarom in werkelijkheid niet aan [eiser] ten goede gekomen. Dit betekent dat de Rabobank in de gegeven omstandigheden misbruik van haar hypotheekrecht zou hebben gemaakt door de woning te executeren. Omdat de Rabobank meer in de positie dan [eiser] was om te ontdekken dat [derde] door middel van oplichting geld van de Rabobank trachtte te verkrijgen, gezien de aanwezigheid van [medewerker] bij de ondertekening van de hypotheekakte en de akte van geldlening, en omdat het geld niet aan [eiser] ten goede is gekomen zonder dat haar daaromtrent een verwijt treft, zou het voorts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn geweest, als de Rabobank van [eiser] restitutie van het onverschuldigd betaalde had gevorderd. [eiser] stelt daarom terecht dat de Rabobank door de aan de notaris verweten gedraging schade heeft geleden.
2.5 De notaris betwist verder dat er causaal verband bestaat tussen het (volgens [eiser]) niet voldoende zorgvuldig vaststellen van de identiteit en de door de Rabobank geleden schade. Hij stelt dat hij slechts voor de juistheid van de hypotheekverstrekking dient in te staan, niet meer en niet minder. Het is volgens hem onjuist om hem verantwoordelijk en aansprakelijk te houden voor de totstandkoming en inhoud van een geldleningsovereenkomst die buiten hem om wordt gesloten. Het enkele feit dat de overeenkomst op zijn kantoor werd getekend kan de Rabobank ([eiser]) geen bescherming bieden. Het schutznorm-beginsel staat hieraan in de weg.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het betrof een hypothecaire geldlening. Daarbij is het passeren van de hypotheekakte onlosmakelijk verbonden met de (uitbetaling onder de) geldleningsovereenkomst in die zin dat in de regel eerst na het vestigen van het recht van hypotheek tot uitbetaling van het geld wordt overgegaan. Het vestigen van zo'n recht van hypotheek kan alleen bij notariële akte geschieden. Daarbij dient een notaris - zoals werd overwogen - de identiteit van de voor hem verschenen persoon/personen vast te stellen. Dit is mede ter bescherming van de hypothecaire geldverstrekker, in dit geval de Rabobank. De notaris heeft de identiteit niet op voldoende zorgvuldige wijze vastgesteld. Het voorzienbare en daaraan toe te rekenen gevolg is dat de Rabobank schade lijdt. Daarbij is betrokken dat van een notaris verwacht mag worden dat hij een hoge mate van zorgvuldigheid betracht bij de uitvoering van zijn werk.
Dat in dit geval de Rabobank schade leed doordat zij heeft uitgekeerd op grond van een niet tot stand gekomen geldleningsovereenkomst maakt niet dat de notaris op grond van artikel 6: 163 B.W. niet verplicht zou zijn de geleden schade te vergoeden. Dat is een te beperkte benadering van de plicht tot vaststelling van de identiteit door de notaris. Het standpunt van de notaris houdt immers feitelijk in dat onzorgvuldig handelen als hier genoemd nimmer tot de verplichting tot schadevergoeding aan de kredietverstrekker zou leiden.
2.6 Wat betreft de omvang van de schade wordt het volgende overwogen.
De notaris verweert zich vervolgens met het argument dat alleen het met de tweede hypotheek corresponderende gedeelte van de lening als schade voor vergoeding in aanmerking komt. In de op 2 juni 1988 verleden hypotheekakte diende het woonhuis van [eiser] en [derde] door middel van een tweede hypotheek tot het beloop van ƒ 100.000 tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst. Volgens de notaris betekent dat dat zijn aansprakelijkheid tot dat bedrag is beperkt, omdat voor het daarbovenuit gaande gedeelte van de lening de tweede hypotheek geen betekenis heeft gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voldoende aannemelijk is geworden dat de Rabobank de geldlening van, na aftrek van het nog resterende bedrag van de eerste hypotheek, openstaande rente en afsluitprovisie, ƒ 146.160,62 (ƒ 144.931,62 + de voor [eiser] betaalde notariskosten ad ƒ 1.229,-) niet zou hebben verstrekt, als de notaris vóór het verlijden van de transportakte had ontdekt dat niet [eiser], maar de zus was verschenen. De notaris heeft ook niet gesteld dat [derde] ook zonder verlening van de hypotheek een krediet van
± ƒ 45.000,-, zijnde het gedeelte van het uitbetaalde bedrag dat boven de ƒ 100.000,- lag, had kunnen verkrijgen. Dit brengt mee dat het destijds betaalde bedrag geheel als schade van de Rabobank voor vergoeding in aanmerking komt.
Hiervoor is aan de orde gekomen dat de geldleningsovereenkomst niet tot stand is gekomen en dat de Rabobank ƒ 146.160,62 onverschuldigd heeft betaald aan [eiser]. De stellingname van de Rabobank, inhoudende dat de notaris zorgvuldiger de identiteit van degene die zich uitgaf voor [eiser] had moeten controleren, impliceert dat zij in die situatie wil worden gebracht, dat de oplichting was ontdekt. In dat geval zou zij niet alleen het geld niet aan [eiser] hebben betaald, maar zou zij ook geen geldleningsovereenkomst hebben gesloten. Dit betekent dat bij het vaststellen van de omvang van de schadevergoeding de voorwaarden van de geldleningsovereenkomst, zoals die over rente en boete, geen rol spelen.
Uit het overzicht van de Rabobank van 17 mei 1996 blijkt dat ƒ 8.000,- op de "lening" is afgelost. Dit bedrag moet van het bedrag van
ƒ 146.160,62 worden afgetrokken zodat de schade in totaal van
ƒ 138.160,62 bedraagt.
2.7 De notaris voert verder aan dat sprake is van eigen schuld van de Rabobank. Dit verweer treft doel. Van de Rabobank mocht als professionele kredietverstrekker verwacht worden dat zij de identiteit controleert van degene aan wie zij voornemens is een hypothecaire geldlening te verstrekken. In dit geval moet worden aangenomen dat de Rabobank eerst na het tekenen van de hypotheekakte tot ondertekening van de schriftelijke geldleningsovereenkomst is overgegaan. Van een eerder tot stand gekomen overeenkomst is niet gebleken. De op 2 juni 1988 ondertekende akte van schuldbekentenis behelst naar het oordeel van de rechtbank zo'n geldleningsovereenkomst. Tevens moet als vaststaand worden aangenomen dat de Rabobank voorafgaand aan het bezoek aan de notaris de identiteit van de zus (zich voordoende als [eiser]) niet heeft gecontroleerd.
Uit de gebeurtenissen volgt dat [medewerker] [eiser] niet kende. In discussie is of [medewerker] na ondertekening van de hypotheekakte zelf de identiteit heeft gecontroleerd. Indien hij dit niet heeft gedaan (dit is het standpunt van [eiser]), geldt dat hij dit wel had moeten doen en het - in de visie van [eiser] zelf - had kunnen ontdekken. Indien [medewerker] de identiteit wel heeft gecontroleerd (dit is de stelling van de notaris), geldt dat hij de valse identiteit redelijkerwijs had kunnen ontdekken. In beide gevallen komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de Rabobank.
De schuld van partijen tegen elkaar afwegende acht de rechtbank partijen gelijkelijk aansprakelijk zodat de notaris de helft van de geleden schade dient te vergoeden.
De notaris dient de helft van genoemde schade ad ƒ 138.160,62 te betalen, zijnde ƒ 69.080,31 (€ 31.347,28). [eiser] heeft contractuele rente gevorderd, maar die komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de wettelijke rente over de hoofdsom toewijzen vanaf 30 juni 1996
2.8 Nu de vordering van [eiser] voor ongeveer helft wordt afgewezen zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt de notaris om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen € 31.347,28 (ƒ 69.080,31), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 1996;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.J. Engberts, F.M. Smit en F. J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op donderdag
in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier, de voorzitter,