Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer : AP 2001/2298
Datum vonnis: 22 augustus 2002
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANTON SCHLECKER B.V.,
gevestigd te Haaften,
appellante bij dagvaarding van 11 december 2001,
procureur mr. I.J.G.H. Hage te Ede,
advocaat mr. A.E. Bos te Utrecht,
de rechtspersoonlijkheid hebbende vereniging
FNV BONDGENOTEN,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
procureur mr. B.J. Schadd te Arnhem,
advocaat mr. R. van der Stege te Utrecht.
Bij de stukken bevinden zich afschriften van de door de kantonrechter te Tiel op 19 april 2000, 25 april 2001 en 3 oktober 2001 onder rolnummer 2000/42 tussen Schlecker als gedaagde en FNV als eiseres gewezen vonnissen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is overwogen in de hiervoor genoemde vonnissen van de kantonrechter. Een fotokopie daarvan is aan deze uitspraak gehecht.
Schlecker heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de kantonrechter van 3 oktober 2001 met dagvaarding van FNV voor deze rechtbank. Vervolgens heeft Schlecker een memorie van grieven (met twee producties) genomen. FNV heeft een memorie van antwoord genomen. Daarna is vonnis bepaald.
1.1. Schlecker is een van oorsprong Duits bedrijf dat sinds 1990 ook in Nederland is gevestigd. Schlecker exploiteert in Nederland ruim 270 winkels. Er zijn twee verkoopkantoren en een distributiecentrum in Haaften. In totaal heeft Schlecker in Nederland ongeveer 1600 werknemers in dienst.
1.2. FNV stelt zich onder meer de belangen ten doel van haar leden werkzaam in de bedrijfstak voor het Levensmiddelenbedrijf en beoogt in dit verband onder meer CAO's af te sluiten met de werkgeversorganisaties binnen deze sector.
1.3. Voor (onder meer) de jaren 1995 - 2000 is telkens een Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Levensmiddelenbedrijf (hierna de CAO) gesloten, te weten:
-CAO 2 juli 1995 t/m 1 oktober 1997,
-CAO 2 oktober 1997 t/m 1 oktober 1998 en
-CAO 2 oktober 1998 t/m 31 maart 2000.
1.4. Bepalingen van de CAO's zijn algemeen verbindend verklaard over respectievelijk de periodes van:
-22 augustus 1996 t/m 1 oktober 1997 (Staatscourant 20 augustus 1996, 1996, 159),
-5 april 1998 t/m 1 oktober 1998 (Staatscourant 3 april 1998, 1998, 65) en
-10 juni 1999 t/m 31 maart 2000 (Staatscourant 8 juni 1999, 1999, 106).
1.5. De CAO's bevatten onder meer telkens de navolgende (algemeen verbindend verklaarde) bepaling:
"Artikel 2 Definities
Deze overeenkomst verstaat onder:
a. winkel: iedere inrichting waar overwegend een verscheidenheid aan verbruiksartikelen zoals: kruidenierswaren, zuivel en eieren, kaas, aardappelen, groente en fruit, vlees, wild en gevogelte, vleeswaren en salades, vis, schaal- en schelpdieren, brood en gebak, maaltijden, dierenvoeding, rookwaren, drogmetica, schoonmaak- en onderhoudsartikelen, kantoorbenodigdheden en wenskaarten, lektuur, huishoudelijke artikelen, dierenbenodigdheden, bloemen en planten wordt verkocht, eventueel gecombineerd met een aanvullend assortiment gebruiksartikelen.
b. werkgever: ieder, die één of meer winkels in de zin van deze overeenkomst exploiteert en werknemers in de zin van deze overeenkomst in dienst heeft, met uitzondering van de werkgever die is aangesloten bij de Vereniging van Groot-winkelbedrijven in levensmiddelen (VGL)".
1.6. Schlecker is geen lid van de bij de CAO betrokken werkgeverspartijen.
Het geschil in hoger beroep
2. Schlecker vordert onder aanvoering van - zo begrijpt de rechtbank - twee grieven dat de rechtbank het vonnis van de kantonrechter van 3 oktober 2001 zal vernietigen en de vorderingen van FNV alsnog zal afwijzen, met de veroordeling van FNV in de kosten van de beide instanties.
FNV concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter met de veroordeling van Schlecker in de kosten van het hoger beroep.
De beoordeling van het geschil
3. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
4. Anders dan in het exploot van dagvaarding is aangezegd, is het hoger beroep blijkens de toelichting in de memorie van grieven ook gericht tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 25 april 2001. Schlecker heeft als grief aangevoerd dat de kantonrechter in het eindvonnis van 3 oktober 2001 is voorbijgegaan aan het verweer van Schlecker dat "zou kunnen blijken dat de CAO voor het levensmiddelenbedrijf feitelijk niet algemeen verbindend zou zijn, althans dat deze algemeen verbindend verklaring onjuist is gegeven". Juist is wel dat de kantonrechter op dat, ook in eerste aanleg door Schlecker gevoerde verweer dat dat niet blijkt, niet is ingegaan, maar in het tussenvonnis van 25 april 2001 heeft de kantonrechter met zoveel woorden beslist dat de CAO algemeen verbindend is. Het hoger beroep strekt zich dus ook uit tot dit vonnis.
5. In deze grief is voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht dat Schlecker zich op het standpunt stelt dat niet meer aan het meerderheidsvereiste is voldaan als zij en met haar vergelijkbare ondernemingen onder de werkingssfeer van de CAO vallen. Het is daarom dat Schlecker inzage wenst van de gegevens die in het kader van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring aan de Minister zijn verstrekt.
6. Alvorens nader op deze grief in te gaan zal eerst worden behandeld de grief van Schlecker tegen het eindvonnis van de kantonrechter. Schlecker heeft aangevoerd dat zij niet onder de werkingssfeer van de CAO valt, omdat voor de werkingssfeer bepalend is wat wordt verstaan onder het begrip "levensmiddelen" en de kantonrechter ten onrechte de ruime uitleg van FNV heeft gevolgd. Onder levensmiddelen vallen volgens Schlecker niet de zogenaamde "drogmetica-artikelen" (aan het drogisterij-wezen gelieerde artikelen). Het zijn in overwegende mate die artikelen die Schlecker in haar winkels verkoopt en om die reden valt zij niet onder de werkingssfeer van de CAO.
7. Of een werkgever onder de werkingssfeer van de CAO valt is, anders dan Schlecker meent, niet afhankelijk van de omschrijving van het begrip "levensmiddelen". Dat begrip als zodanig hanteert de CAO overigens ook niet. Het gaat erom of de door Schlecker geëxploiteerde winkels onder de daarvan in artikel 2 onder a van de CAO gegeven beschrijving vallen.
8. Bij de beoordeling of daarvan sprake is wordt vooropgesteld dat bij de uitleg van CAO-bepalingen in beginsel doorslaggevende betekenis behoort te worden toegekend aan de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO. De stelling van Schlecker dat het de bedoeling van de bij de totstandkoming van de CAO betrokken partijen is geweest een CAO op te zetten voor ondernemingen die "zogezegd vallen onder wat in de volksmond en in algemeen taalgebruik bedoeld wordt met het "levensmiddelenbedrijf" (waarmee volgens Schlecker wordt bedoeld een bedrijf in kruidenierswaren, waaronder supermarkten) behoeft daarom geen bespreking.
9. In het onderhavige geval brengt de toepassing van de genoemde maatstaf mee dat de door Schlecker geëxploiteerde winkels onder de beschrijving van artikel 2 onder a van de CAO vallen, zulks op grond van het navolgende.
10. Het kenmerkende in die werkingssfeerbepaling is of in een winkel in overwegende mate een verscheidenheid aan verbruiksartikelen wordt verkocht.
Dat in de winkels van Schlecker in overwegende mate verbruiksartikelen worden verkocht staat wel vast. Dat ook drogmetica-artikelen verbruiksartikelen zijn staat met zoveel woorden in de CAO. Dat in de winkels van Schlecker een verscheidenheid aan verbruiksartikelen - dat wil zeggen een breed assortiment aan verbruiksartikelen - wordt verkocht staat eveneens vast. Het gaat daarbij om in elk geval de volgende (in artikel 2 van de CAO als voorbeelden genoemde) productgroepen:
· kruidenierswaren (waaronder begrepen de levensmiddelen in de beperkte uitleg van Schlecker),
· dierenvoeding,
· rookwaren,
· drogmetica-artikelen,
· schoonmaak- en onderhoudsartikelen,
· huishoudelijke artikelen,
· dierenbenodigdheden.
11. Uit het door Schlecker overgelegde goederenoverzicht over de periode van 28 augustus 2000 tot 1 oktober 2000 (productie 2 bij de conclusie van dupliek in eerste aanleg) blijkt dat het assortiment van deze verschillende productgroepen in de winkels van Schlecker in Nederland ruim tot zeer ruim is. Daaruit volgt overigens ook dat het assortiment van Schlecker meer omvat dan de hiervoor genoemde productgroepen. Op de lijst staan ook artikelen die onder kantoorbenodigdheden kunnen worden gerangschikt. Dat de omzet van/vraag naar drogmetica-artikelen in de Schlecker-winkels groter is dan de vraag naar andere artikelen is voor de beoordeling van de vraag of Schlecker al dan niet onder de CAO valt niet relevant. In artikel 2 van de CAO is op geen enkele wijze tot uitdrukking gebracht dat betekenis toekomt aan de (onderlinge verhouding van de) omzetten van verbruiksartikelen. Het gaat, zoals gezegd, om het brede assortiment van verbruiksartikelen in de winkels.
12. De conclusie is dat de onderneming van Schlecker onder de CAO valt, omdat sprake is van de exploitatie van winkels waarin in overwegende mate een verscheidenheid aan verbruiksartikelen wordt verkocht. Aanknopingspunten voor een andere, meer beperkte uitleg (zoals Schlecker die voorstaat) in het licht van de gehele context van de CAO zijn er niet.
13. Dat de CAO juist zou zijn bedoeld voor een onderneming bestaande uit één of maximaal twee winkels, zoals Schlecker in eerste aanleg ook nog heeft opgeworpen, valt in het werkingssfeerartikel van de CAO niet te lezen. Schlecker heeft ook niet gesteld dat zij is aangesloten bij de Vereniging van Groot-winkelbedrijven in Levensmiddelen zoals bedoeld in artikel 2 onder b van de CAO. Voor zover Schlecker heeft bedoeld te stellen dat zij niet onder de CAO valt maar onder de CAO voor personeel werkzaam in de drogisterijbranche (omdat Schlecker haar onderneming typeert als een discount-drogisterij) gaat ook dat niet op, reeds omdat vast staat dat Schlecker in haar winkels geen geneesmiddelen verkoopt (uitgezonderd mogelijk in een klein aantal filialen).
14. De conclusie is dat deze grief van Schlecker faalt. Dat betekent dat de hiervoor in de rechtsoverwegingen 4 en 5 bedoelde grief van Schlecker aan de orde moet komen.
15. Uitgaande van de hiervoor gegeven uitleg van de werkingssfeer van de CAO moet worden geoordeeld dat Schlecker er een gerechtvaardigd belang bij heeft inzage te verkrijgen in de gegevens die in het kader van het verzoek tot algemeen verbindend verklaring aan de Minister zijn verstrekt. Het ligt op de weg van FNV die gegevens in het geding te brengen, waartoe zij zich ook bereid heeft verklaard. De zaak zal weer naar de rol worden verwezen om FNV de gelegenheid te geven bij akte over te leggen de bescheiden die in het kader van de verzoeken tot algemeen verbindend verklaring door de CAO-partijen aan de Minister zijn overgelegd, zulks voorzien van haar commentaar. Schlecker zal daarop vervolgens mogen reageren.
16. Beroep in cassatie van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 401a lid 2 Rv.). Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na heden voor het door FNV bij akte verschaffen van de in rechtsoverweging 15 verlangde bescheiden en informatie,
verstaat dat beroep in cassatie van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. D. van Driel van Wageningen, M.A.M. Vaessen en J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2002.
De griffier: de voorzitter: