ECLI:NL:RBARN:2002:AE5840

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 02/1400
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.A.W. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake exploitatie speelgelegenheid door vereniging Berg en Dal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 17 juli 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De vereniging Berg en Dal, verzoekster, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Groesbeek, waarin deze de vereniging gelastte de exploitatie van een speelgelegenheid aan de Oude Kleefsebaan 82 te Berg en Dal te staken. Dit besluit was genomen op 26 juni 2002, met een deadline van 8 juli 2002. De vereniging stelde dat de speelgelegenheid niet voor het publiek toegankelijk was en dat zij derhalve geen vergunning nodig had.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster en verweerder, de burgemeester, zorgvuldig afgewogen. Verzoekster stelde dat de toegang tot de speelgelegenheid beperkt was tot leden van de vereniging, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de vereniging feitelijk een voor het publiek toegankelijke inrichting exploiteerde. Dit werd onderbouwd door het feit dat er geen strikte selectiecriteria voor lidmaatschap waren en dat het aantal leden in korte tijd aanzienlijk was gegroeid.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat haar inrichting een besloten karakter had. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter merkte op dat er geen termen aanwezig waren voor proceskostenveroordeling, en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. S.A. van Hoof.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 02/1400
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
de vereniging Berg en Dal, gevestigd te Berg en Dal, verzoekster,
en
de burgemeester van de gemeente Groesbeek, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van de speelgelegenheid aan de Oude Kleefsebaan 82 te Berg en Dal uiterlijk 8 juli 2002 om 16.00 uur te staken en gestaakt te houden.
Tegen dit besluit heeft mr. D. Bercx, advocaat te Arnhem, namens verzoekster bij bezwaarschrift van 3 juli 2002 bezwaar gemaakt. Bij schrijven van gelijke datum is tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 juli 2002. Verzoekster heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door X en Y, bijgestaan door mr. Bercx, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door F. Thijssen, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. F.J.P. Delissen, advocaat te Nijmegen.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken als volgt.
Ingevolge artikel 2.3.3.2, eerste lid, van de in verweerders gemeente geldende Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV), is het verboden een speelgelegenheid te (doen) exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester.
Onder een speelgelegenheid dient ingevolge het bepaalde in artikel 2.3.3.1, onder a, van de APV te worden verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid, waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de door verzoekster geëxploiteerde speelgelegenheid als voor het publiek toegankelijk moet worden aangemerkt.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de wijze waarop verzoekster de speelgelegenheid exploiteert met zich brengt dat sprake is van voor het publiek toegankelijke activiteiten. Verweerder heeft hierbij met name gewezen op de omstandigheid dat voor het lidmaatschap geen selectiecriteria worden gehanteerd, anders dan de leeftijdsgrens van 18 jaar. Zulks brengt met zich dat ieder meerderjarig persoon lid kan worden, hetgeen -zo stelt verweerder- een besloten karakter uitsluit. Naar de mening van verweerder dient de door verzoekster geëxploiteerde speelgelegenheid dan ook als vergunningsplichtig te worden aangemerkt. Nu zulk een vergunning is gevraagd noch verleend, handelt verzoekster in strijd met artikel 2.3.3.2 van de APV.
Verzoekster kan zich hiermee niet verenigen en stelt -kort samengevat- dat de vereniging statuten kent en beschikt over een huishoudelijk reglement. Voorts wordt (uitgezonderd de voormalige leden van "vereniging de Hamer") slechts toegang verleend op vertoon van een bewijs van lidmaatschap van de vereniging, doch niet eerder dan 1 à 2 weken nadat betrokkene als lid van de vereniging is ingeschreven. Naar de mening van verzoekster is het besloten karakter van haar vereniging aldus afdoende verzekerd. Verzoekster wijst er hierbij op dat sedert 1 juli 2002 sprake is van een ledenstop, hetgeen met zich brengt dat de speelgelegenheid thans slechts voor een vastomlijnde groep van leden toegankelijk is.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Met verweerder moet worden geconstateerd dat ten tijde van het bestreden besluit in feite iedere meerderjarige lid kon worden van de vereniging. Voorts moet worden vastgesteld dat het aantal leden statutair niet aan een maximum is gebonden. Gelet hierop en mede vanwege de omstandigheid dat uit de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de politie van april en juni 2002 kan worden opgemaakt dat de "wachttijd" van 2 weken voor aspirant-leden in de praktijk niet, althans zeker niet nauwgezet, werd nageleefd en verzoekster ook overigens niet strak de hand heeft gehouden aan de statutair vastgelegde verplichtingen van de afzonderlijke leden (waarbij onder meer kan worden gedacht aan het betalen van entreegeld en jaarlijkse contributie), heeft verweerder zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat verzoeksters gelegenheid feitelijk heeft gefunctioneerd en werd geëxploiteerd als een voor het publiek toegankelijke inrichting. Het aantal van bijna 1000 nieuwe leden in drie maanden tijd wijst eveneens in die richting.
Aan het publiek toegankelijke karakter kan onvoldoende afdoen dat verzoekster per 1 juli 2002 stelt een ledenstop te hebben ingevoerd. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat niet alleen moet worden vastgesteld dat de ledenstop kennelijk buitenstatutair is ingesteld (de mogelijkheid tot het instellen van een ledenstop is immers niet in de statuten vastgelegd), doch dat eveneens een geactualiseerde ledenlijst ontbreekt, waardoor een effectieve controle op naleving van deze ledenstop wordt bemoeilijkt. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat het ledental blijkens een op 9 juli jl. bij verzoekster aangetroffen computeruitdraai kennelijk reeds is gegroeid tot 1144, terwijl het totaal aantal inschrijvingen op dat moment 1445 bedroeg. Van een daadwerkelijk handhaving van de beweerdelijk ingevoerde ledenstop lijkt dan ook geen sprake. Voor zover verzoekster in dit verband heeft doen stellen dat de nieuwe inschrijvingen op een wachtlijst zijn geplaatst, merkt de voorzieningenrechter op dat het bestaan van zo'n lijst niet is aangetoond.
Alle stukken en het verhandelde ter zitting in aanmerking nemende is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster aangetoond noch voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat haar inrichting een besloten karakter heeft. Het verzoek om voorlopige voorziening dient om die reden te worden afgewezen, nog daargelaten de vraag of verzoekster thans wel een spoedeisend belang heeft, gelet op de omstandigheid dat vanwege de belastingdienst op 9 juli 2002 de gehele inventaris in beslag genomen en afgevoerd is.
In verband met het voorgaande acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:84, vierde lid jo. artikel 8:75 van de Awb (proceskostenveroordeling).
Beslist wordt mitsdien als volgt.
4. beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. H.A.W. Snijders, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof als griffier.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: