Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 86897 / KG ZA 02-289
Datum uitspraak: 12 juni 2002
X,
wonende te A,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
procureuren advocaat A.G.W. van Kessel te Culemborg,
Y,
wonende te B,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
procureur en advocaat mr. P.H. Vestiens te B.
1. Het verloop van de procedure
1.1 X heeft Y ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Y heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
Y heeft tevens een eis in reconventie ingesteld, zoals neergelegd in de conclusie van eis in reconventie. X partij heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van X en de advocaat van Y hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1 De Molukse kerkgemeenschap in Nederland heeft in 1998 een bedrag van 25 miljoen Amerikaanse dollars verloren in een beleggingsproject in de Verenigde Staten.
2.2 X was tot 25 mei 2002 dominee bij de Molukse kerkgemeenschap en had zitting in de voogdijraad. In een poging de verduisterde gelden terug te krijgen heeft X Y verzocht in de Verenigde Staten onderzoek te doen naar een organisatie die mogelijk deze gelden had verduisterd.
2.3 Op 11 maart 1999 heeft X van de Molukse kerkgemeenschap een bedrag van
fl. 30.000,- geleend. Dezelfde dag heeft hij in het bijzijn van onder andere C. Usmany en C. L dit bedrag aan Y overhandigd.
2.4 Op 20 januari 2002 heeft X Y schriftelijk gesommeerd tot terugbetaling van voornoemde fl. 30.000,-. Y heeft niet betaald.
2.5 X heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 2 mei 2002 conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van Y.
2.6 Het bedrag van 25 miljoen dollar is niet door Y of iemand anders gevonden.
4.1 X vordert, kort weergegeven, Y te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van fl. 30.000,- ( € 13.613,41) vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Y in de buitengerechtelijke kosten, alsmede de kosten van deze procedure waaronder de gemaakte beslagkosten.
4.2 X stelt zich op het standpunt dat hij op 19 maart 1999 met Y een overeenkomst van geldlening is aangegaan. Het betrof een onderhandse lening, waarvan geen contract is opgemaakt. Volgens X heeft Y destijds voorgesteld de Molukse kerkgemeenschap te helpen met het terugkrijgen van de verloren 25 miljoen dollar, gebruik makend van de goede contacten in de Verenigde Staten waarover hij als zakenman beschikte. Als voorwaarde heeft Y gesteld dat hij op voorhand een bedrag van fl. 30.000,- zou ontvangen als dekking voor de te maken onkosten.De voogdijraad van de Molukse kerkgemeenschap, waarin X zitting had, wenste volgens X niet op het aanbod van Y in te gaan. X stelt dat hij het als een persoonlijk doel zag om de verloren gelden terug te krijgen. Om die reden heeft hij op persoonlijke titel fl. 30.000,- geleend van de voogdijraad en dit bedrag naar zijn zeggen vervolgens als lening verstrekt aan Y. Volgens X heeft Y uitdrukkelijk verklaard dat hij het geld later -ongeacht het resultaat van zijn onderzoek c.q. project- zou terugbetalen, hetgeen niet is geschied. X stelt Y meerdere malen te hebben gesommeerd tot betaling, onder andere op 21 februari 2000 tijdens een onderhoud tussen beiden te B, bij welke gelegenheid X Y mondeling de overeenkomst heeft opgezegd.X heeft met ingang van 25 mei 2002 zijn functie als dominee bij de Molukse kerkgemeenschap neergelegd en dient thans het door hem geleende bedrag van fl. 30.000,- aan de voogdijraad terug te betalen. Hij stelt daarom spoedeisend belang te hebben bij voldoening van zijn vordering door Y.
4.3 Y stelt zich op het standpunt dat hij met X geen overeenkomst van geldlening heeft gesloten, doch dat X hem fl. 30.000,- heeft betaald voor geleverde diensten. Volgens Y heeft X hem gevraagd onderzoek te doen naar de verdwenen 25 miljoen dollar. Daarop heeft Y de heer J.Visscher opdracht gegeven een dergelijk onderzoek te verrichten in de Verenigde Staten. Genoemde Visscher heeft, aldus Y, de hem opgedragen werkzaamheden verricht en verslag uitgebracht aan X. Y stelt nimmer te hebben toegezegd dat hij fl.30.000,- aan X zou terugbetalen. Wel heeft Y X bij een gelegenheid meegedeeld dat hij niet onwelwillend stond tegenover een donatie van fl. 30.000,- aan de Molukse kerkgemeenschap indien hij financieel in goede doen was. Omdat Y thans financieel niet in staat is om een dergelijke schenking te doen, is dit naar zijn mening nu niet aan de orde.
4.4 Y vordert opheffing van het gelegde beslag, met veroordeling van X in de kosten van de procedure.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voorop gesteld wordt dat de vordering van X strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan aanleiding als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling -bij afweging van de belangen van partijen- aan toewijzing niet in de weg staat. Reeds hier merkt de voorzieningenrechter op dat Y op het mogelijke bestaan van een restitutierisico géén beroep heeft gedaan.
5.2 Met X's hiervoor weergegeven betoog, acht de voorzieningenrechter zijn spoedeisend belang gegeven.
5.3 Naast de betogen van partijen is ter zitting nog de verklaring van C. L naar voren gebracht. Ter zitting heeft de heer C. L, geboren op 5 juli 1948 en wonende te Leerdam, verklaard dat hij op 19 maart 1999 een bedrag van fl.30.000,- in coupures van fl.100,- heeft overhandigd aan X, en dat X vervolgens dat bedrag dezelfde dag heeft overhandigd aan Y in het bijzijn van L zelf, zijn echtgenote en Dick X (de broer van X). L heeft verklaard dat hij Y daarbij heeft horen zeggen dat deze het geld zou terugbetalen "zodra het geregeld is". Wat Y bedoelde met "zodra het geregeld is" weet L niet. L stelt uit hoofde van zijn functie (hij is penningmeester van de voogdijraad) meer malen bij X te hebben geïnformeerd wanneer de fl.30.000,- zouden worden terugbetaald. Volgens L is het juist nu van belang dat het geld terugkomt bij de voogdijraad, omdat X met vervroegd pensioen is gegaan en L verantwoording af moet leggen bij het bestuur.
5.4 Ter zitting heeft de advocaat van X een schriftelijke verklaring overgelegd van R.N. Hukubun. De voorzieningenrechter overweegt dat op deze verklaring van een niet gehoorde getuige geen acht zal worden geslagen.
5.5 Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, staan de verhalen van partijen over mogelijke afspraken over teruggave van het op 11 maart 1999 tussen hen overgedragen geld haaks op elkaar; er is weinig bewijs aangevoerd buiten hun eigen verklaringen en bovendien lijken beide verhalen (op onderdelen) ongeloofwaardig. Toch is er sprake van een aantal omstandigheden dat maakt dat de voorzieningenrechter vooralsnog geloof hecht aan X's betoog en dat van Y verwerpt. Deze omstandigheden zijn de volgende.
Uit niets blijkt dat Y -of de heer Visscher in zijn opdracht- in de Verenigde
Staten onderzoek heeft gedaan naar de verdwenen miljoenen van de Molukse
kerkgemeenschap. Evenmin blijkt waaruit het resultaat van een dergelijk onderzoek
zou hebben bestaan. Y heeft immers geen enkel schriftelijk bewijsstuk, zoals
een rapport, een verslag of een nota overgelegd dat zijn stellingen zou kunnen staven.
Y's toezegging op enig moment de Molukse kerkgemeenschap een bedrag
van gelijke grootte als het ter discussie staande bedrag te zullen schenken, lijkt
voorshands geen andere achtergrond te hebben dan dat Y ervan uitging dat
hij dit bedrag diende terug te betalen. Een andere reden om juist een bedrag van deze
grootte te willen schenken, is niet genoemd.
De meerdere malen ter zitting gebezigde uitdrukking 'no cure no pay' mag betekenen
dat Y als hij de 25 miljoen dollar had kunnen terughalen, een beloning had
ontvangen, het kan niet (ook) betekenen dat zijn onkosten bij het uitblijven van dat
resultaat -uitsluitend als voorschot en ongespecificeerd- door X moeten worden
gedragen. Met andere woorden: de "pay" waarvan in deze uitdrukking sprake is, heeft
niets te maken met een verschaft voorschot op onkosten en zou dat anders zijn, dan is
er nu in elk geval geen sprake van een "cure".
5.6 De slotsom uit het voorgaande is dat de voorzieningenrechter voorshands in voldoende mate aannemelijk acht dat X op 19 maart 2002 met Y een niet schriftelijk vastgelegde overeenkomst van geldlening heeft gesloten.
5.7 Onduidelijk is op welk tijdstip Y het bedrag moest terugbetalen. Wel staat als onweersproken vast dat X op 21 februari 2000 de lening heeft opgezegd. Derhalve is Y vanaf deze datum in verzuim en is hij wettelijke rente verschuldigd.
5.8 Op grond van het vorenstaande dient de vordering in conventie te worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde incassokosten zullen worden gematigd tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijk liquidatietarief. Y dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure in conventie te dragen.
5.9 Y heeft gevorderd het door X gelegde conservatoire beslag op zijn woonhuis op te heffen. X heeft dit beslag echter gelegd ter verzekering van zijn vordering tot betaling door Y. Nu in conventie de vordering van X op Y in voldoende mate is komen vast te staan en de gevraagde voorziening zal worden toegewezen, bestaat geen aanleiding het gelegde beslag op te heffen. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij dient Y de kosten van deze procedure in reconventie te dragen.
veroordeelt Y om na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot geldlening aan X te voldoen een bedrag van € 13.613,41, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 februari 2000 tot en met de dag der algehele voldoening,
veroordeelt Y tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan X te voldoen een bedrag van € 780,50 wegens buitengerechtelijke incassokosten,
veroordeelt Y in de kosten van deze procedure aan de zijde van X bepaald op € 943,42, waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op rekeningnr. 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem)
a. € 703,36 voor salaris,
b. € 77,56 voor in debet gestelde exploitkosten,
c. € 162,50 voor in debet gesteld griffierecht
en het restant ad € 162,50 aan de procureur van X wegens zijn eigen aandeel in het griffierecht,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
weigert het meer of anders gevorderde,
weigert de gevorderde voorzieningen,
veroordeelt Y in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X op nihil gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen.