Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 76892 / HA ZA 01-1359
Datum uitspraak: 2 mei 2002
X,
wonende te Z,
eiseres,
procureur mr. S.I. Henny,
advocaat mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam,
de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
* een conclusie van eis;
* een conclusie van antwoord;
* een conclusie van repliek;
* een conclusie van dupliek.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
1. X heeft vanaf 20 mei 1999 haar inboedelverzekering ondergebracht bij RVS.
2. Op 5 augustus 2000 is de woning van X door brand getroffen. Daarbij is een groot deel van de inboedel verloren gegaan.
3. De brand is gesticht door derden die enige zogenaamde molotovcocktails naar binnen hebben gegooid. Dit waarschijnlijk bij wijze van criminele afrekening gericht tegen de jongste zoon van X, Wieger, die nog thuiswoont.
4. RVS heeft Crito B.V., hierna Crito, ingeschakeld om ter plaatse van de betreffende woning een onderzoek in te stellen. De behandelaar bij Crito, de heer A, hierna: A, heeft daartoe onder meer op 9 augustus 2000 de woning bezocht en een schriftelijke verklaring van X opgenomen. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 16 augustus 2000 (prod. 2 bij CvA).
5. X heeft blijkens deze verklaring onder meer het volgende verklaard:
"Mijn zoon heeft enkele maanden geleden een kamer in de woning ingericht voor de teelt van hennepplanten. Die kamer heeft u tijdens uw bezoek ook gezien. In eerste instantie had ik tegen u verteld dat deze kamer zojuist was ingericht. Toen u echter restanten van planten zag heb ik verteld dat mijn zoon reeds één keer had geoogst. U had namelijk restanten van planten gezien. Voor zover ik weet betreffen het ongeveer honderd planten. (…)
Door de politie zijn de zes assimiliatielampen, een afzuiginstallatie en trafo's in beslag genomen. (…)
Midden juli 2000 is de auto van mijn zoon in de brand gestoken.
Mijn zoon is wel met de politie in aanraking geweest."
6. Bij het onderzoeksrapport zijn ook foto's van de woning gevoegd. De foto's 24 tot en met 30 tonen de kamer waar de hennep werd gekweekt. De kamer is volgens A 2.50 meter breed en 3.50 meter lang. Er zijn twee flinke kweekbakken zichtbaar. Zichtbaar zijn ook verduisteringsmateriaal en wandbekleding, met resten van hennepplanten. Voorts zijn diverse ophangkettingen voor de assimilatielampen te zien.
7. Conclusie van A is onder meer: "Vast is ook komen te staan dat er reeds vóór het uitbreken van de brand in de woning van verzekeringneemster een hennepplantage van een dermate grootte aanwezig was, dat er van "voor eigen bestemd gebruik" geen sprake kan zijn."
8. RVS heeft uitkering van de brandschade geweigerd. Zij heeft zich daartoe beroepen op art. 16 en 18 van haar polisvoorwaarden, die - voor zover thans van belang - als volgt luiden:
"16.2 De verzekeringnemer is verplicht de maatschappij binnen 2 maanden schriftelijk in kennis te stellen van
a. wijziging van het adres, de bouwaard, de dakbedekking of de bestemming van het woonhuis of een gedeelte daarvan. (…)
16.4 Verzuimt de verzekeringnemer tijdig kennis te geven van de risicowijziging omschreven in artikel 16.2 dan vervalt alle recht op schadevergoeding 2 maanden na de datum van de betreffende risicowijziging, tenzij de verzekering ook na kennisgeving op dezelfde voorwaarden en tegen hetzelfde of een lager premietarief zou zijn voortgezet. (…)
18. Alle vorderingen die een verzekerde/verzekeringnemer geldend wenst te maken vervallen
a. zodra de verzekerde/verzekeringnemer enige krachtens deze overeenkomst op haar rustende verplichting niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad. (…)"
9. RVS heeft bij brief van 22 augustus 2000 aan X gemeld dat de hennepplantage van de zoon van X een bestemmingswijziging oplevert in de zin van artikel 16.2 a van de polisvoorwaarden en dat X heeft verzuimd deze te melden, met verval van alle rechten tot gevolg. Daarbij heeft RVS aangegeven dat zij de verzekering onder geen voorwaarde zou hebben geaccepteerd of voortgezet als zij bekend was geweest met de aanwezigheid van een hennepplantage in een deel van de woning.
10. X heeft gevorderd RVS te veroordelen tot vergoeding van de inboedelschade veroorzaakt door de brand, met een voorschot van ƒ 25.000,-. Daartoe heeft zij aangevoerd dat "het in gebruik nemen van een gedeelte van een kleine kamer voor het op zeer bescheiden niveau telen van gewassen" niet inhoudt dat er sprake is van een wijziging van de bestemming, temeer omdat er op het moment van de brand geen kweek plaatsvond. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat een beroep op de polisvoorwaarden in strijd is met de goede trouw, nu het ontstaan van de brand geen enkel verband houdt met die bestemmings-wijziging.
11. RVS heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
12. Gezien de door X tegenover A van Crito afgelegde en door haar ondertekende verklaring, moet er vanuit worden gegaan dat er in elk geval ongeveer honderd hennepplanten in de kweekbedden hebben gestaan en dat er al een keer was geoogst. Haar stelling in de procedure dat zij zich wat het aantal planten betreft heeft vergist en dat het er minder waren, is in dat licht ongeloofwaardig, zeker ook gezien het formaat van de kweekbedden dat uit de foto's blijkt. Dit geldt ook als dat formaat 0.90 bij 2.30 meter zou zijn zoals zij heeft gesteld. In twee kweekbedden van dat formaat kunnen immers gemakkelijk honderd planten staan.
13. Uitgaande van (ruimte voor) tenminste 100 hennepplanten in twee kweekbedden van 0.90 x 2.30 meter, zes assimilatielampen, een afzuiginstallatie, trafo's, verduistering en wandbekleding, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om het kweken van hennep op zodanige schaal dat sprake is van een bestemmingswijziging van een gedeelte van de woning in de zin van artikel 16.2 van de polis-voorwaarden.
14. Dat het hier zou gaan om kweken voor eigen gebruik, hetgeen overigens zeer onaannemelijk moet worden geacht, is daarbij niet van belang. RVS heeft naar aanleiding van de stelling van X terecht aangevoerd dat ook een tomatenkwekerij van deze omvang door haar als een bestemmingswijziging zou zijn aangemerkt. Dat dit anders is bij een paar tomaten- of hennepplanten op de vensterbank, kan aan X worden toegegeven, maar die situatie doet zich hier niet voor.
15. X heeft niet bestreden dat het kweken van hennep van begin tot oogsten ongeveer drie maanden kost. Dit brengt mee dat het kweken in de betreffende kamer tenminste drie maanden voor de brand was begonnen.
16. RVS heeft gesteld dat zij de verzekering niet zou hebben voortgezet als zij wel van deze bestemmingswijziging op de hoogte was gesteld. X heeft dit niet met zoveel woorden betwist, doch heeft zich alleen afgevraagd of het bij tomatenplanten ook zo zou zijn geweest. Die vraag mist echter relevantie, nu het hier niet om tomatenplanten gaat. De rechtbank acht de stelling van RVS dat zij de verzekering niet zou hebben voortgezet, bijzonder aannemelijk in dit geval, zodat van de juistheid van die stelling zal worden uitgegaan.
17. Nu de brand plaatsvond later dan twee maanden na het optreden van de bestemmingswijziging en vast staat dat de bestemmings-wijziging niet is gemeld, is ingevolge art. 16.4 van de polisvoorwaarden alle recht op schadevergoeding vervallen. De omstandigheid dat er wellicht ten tijde van de brand geen planten in de kweekbedden stonden, doet daaraan niets af.
18. Subsidiair heeft X aangevoerd dat de bestemmingswijziging niet de oorzaak van de brand was, dat de kweekbedden leeg waren op het moment van de brand en dat daarom een beroep op de polisvoorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
19. De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 1995, NJ 1995, 498, waarop X zich beroept, is hier niet van toepassing. Dat arrest betreft immers een geval waarin de verzekeraar zich op art. 293 K had beroepen, terwijl RVS zich heeft beroepen op haar eigen polisbepalingen, die een andere inhoud hebben dan art. 293 K. Zoals RVS terecht heeft aangevoerd, is hier daarentegen van toepassing het arrest HR 19 januari 1990, NJ 1990, 780. In dat arrest heeft het hof geoordeeld dat de goede trouw niet reeds aan het beroep van de verzekeraar in de weg staat op de enkele grond dat de oorzaak van de brand geen verband hield met de bestemmingswijziging. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting, mede in het licht van 's hofs uitleg van de betreffende polisbepaling. Het hof had die bepaling aldus uitgelegd dat de verzekeraar na bestemmingswijziging ontheven is van het risico en de verzekerde geen beroep op de verzekering kan doen indien hij melding achterwege heeft gelaten en de verzekeraar zich daardoor niet heeft kunnen uiten over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden zij de verzekering van het risico na bestemmingswijziging wenst voort te zetten. Aldus heeft het hof volgens de Hoge Raad uit de clausule afgeleid dat de verzekeraar zich vrijheid van beleid en waardering heeft voorbehouden om te beoordelen of zij na bestemmingswijziging de verzekering van het risico wil voortzetten en zo ja onder welke voorwaarden.
20. In het onderhavige geval is de uitleg van de betreffende polisbepaling op doorslaggevende punten hetzelfde. Uit artikel 16.2 blijkt immers duidelijk dat het enkele feit van niet melding van de bestemmingswijziging de aanspraak op schadevergoeding doet vervallen, tenzij de verzekering na kennisgeving onder dezelfde voorwaarden zou zijn voortgezet, hetgeen hier niet het geval is. Ook hier heeft de verzekeraar zich dus vrijheid van beleid en waardering voorbehouden of zij na bestemmingswijziging de verzekering van het risico wil voortzetten en, zo ja onder welke voorwaarden.
21. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat een beroep op de polisvoorwaarden in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is immers duidelijk dat het kweken van hennep op de wijze zoals dat in dit geval gebeurde (met assimilatielampen, een afzuiginstallatie en trafo's) een verhoging van het brandrisico met zich meebrengt (mede door de hoge stroombehoefte) en ook een risicoverhoging oplevert doordat het kweken van hennep zich doorgaans in criminele sferen afspeelt, zoals ook hier. Het feit dat de kweekbedden wellicht leeg waren ten tijde van de brand (hetgeen de vraag is gezien de opmerkingen van A over de vochtigheid van de kweekbedden en de aanwezigheid van meststoffen in de aarde), doet hieraan ook niets af.
22. Het bovenstaande brengt mee dat de vordering van X zal worden afgewezen. X zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
veroordeelt X in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van RVS gevallen, bepaald op € 996,05 (€ 215,55 wegens verschotten en € 780,50 wegens salaris procureur);
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitge-spro-ken in het openbaar op 2 mei 2002.