ECLI:NL:RBARN:2002:AE0922

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/425 ZW
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van UWV inzake Ziektewetuitkering en belanghebbendebegrip

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 14 maart 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen Schildersbedrijf A en Zonen B.V. en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering. De eiseres, een schildersbedrijf, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd medegedeeld dat een werkneemster, mw. X, met ingang van 13 juni 2000 geen recht meer had op een ZW-uitkering. De rechtbank moest beoordelen of eiseres als belanghebbende kon worden aangemerkt in deze procedure.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 2a van de ZW alleen degene wiens aanspraken het besluit betreft, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit beperkte belanghebbendebegrip is in stand gelaten in de ZW, in tegenstelling tot de WAO. De rechtbank concludeerde dat het besluit over het niet voortbestaan van arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in artikel 29a van de ZW, een besluit is in de zin van artikel 2a ZW. Dit betekent dat eiseres niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat het besluit niet op haar aanspraken betrekking had.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 322,00 werden vastgesteld, en moest het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 204,20 vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.W.M. Litjens.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr. AWB 01/425 ZW
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Schildersbedrijf A en Zonen B.V., gevestigd te B, eiseres,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, rechtsopvolger van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 februari 2001, uitgereikt door UWV Bouwnijverheid te Amsterdam.
2. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2000 heeft verweerder aan mw. X (hierna: betrokkene) meegedeeld dat zij met ingang van 13 juni 2000 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij brieven van 21 juli 2000 en 24 juli 2000 hebben respectievelijk eiseres en betrokkene hiertegen bezwaar gemaakt. Namens eiseres is het bezwaar op 6 september 2000 aangevuld.
De bezwaarverzekeringsarts M. de Blécourt-Kuiper heeft ter zake op 18 januari 2001 gerapporteerd. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd.
Namens eiseres is tegen dit besluit bij brief van 5 maart 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief (met bijlagen) van 19 maart 2001. Betrokkene heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
Op 17 april 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 24 april 2001 heeft verweerder een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het beroepschrift in het geding gebracht.
Betrokkene heeft vervolgens geweigerd toestemming te geven voor verzending aan eiseres van de stukken die medische gegevens bevatten.
Op verzoek van de rechtbank heeft eiseres dhr. R. Halma van Relan Arbo B.V. te Arnhem als arts-gemachtigde ingeschakeld en zijn de medische stukken hem toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 31 januari 2002. Partijen zijn aldaar niet verschenen.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij Koninklijk Besluit van 13 december 2001 (Stb. 2001, 682) is met ingang van 1 januari 2002 de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: de invoeringswet) en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. De Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is op grond van artikel 2 van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, per die datum ingetrokken. In artikel 9, tweede lid, van de Invoeringswet is bepaald dat een besluit dat door het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (Lisv) of namens dit instituut door een uitvoeringsinstelling is genomen, geldt als een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, treedt het UWV in bestuursrechtelijke gedingen waarin het Lisv partij is in zijn plaats.
Betrokkene, werkneemster van eiseres, heeft tussen 16 december 1999 en 13 juni 2000 in verband met haar zwangerschap en bevalling een uitkering als bedoeld in artikel 29a van de ZW ontvangen. Per laatstgenoemde datum heeft betrokkene zich verder ziekgemeld in verband met klachten van de buik en vermoeidheidsklachten.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de door betrokkene bij haar ziekmelding op 13 juni 2000 genoemde klachten geen verband houden met haar zwangerschap en bevalling en dat derhalve geweigerd is betrokkene met ingang van 13 juni 2000 verdere uitkering ingevolge de ZW toe te kennen. Bij verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat eiseres ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt, gelet op het beperkte belanghebbendebegrip in artikel 2a van de ZW, en dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
Namens eiseres is aangevoerd dat betrokkene arbeidsongeschikt is geraakt wegens vermoeidheid en andere klachten die verband hielden met de zwangerschap. De bevalling heeft plaatsgevonden door middel van een keizersnede waarna er klachten zijn gebleven die een volledig herstel in de weg stonden. De klachten zijn volgens eiseres het logische gevolg van de zwangerschap van betrokkene.
De rechtbank ziet vooreerst aanleiding om te beoordelen of eiseres belanghebbende is bij het besluit van 7 juli 2000 en overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, voor zover van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens daartoe over te gaan, tegen dat besluit bezwaar te maken.
Krachtens artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 van de Awb bepaalt artikel 2a ZW
dat bij een besluit ingevolge de ZW dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken belanghebbende is degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.
De wetgever heeft dit beperkte belanghebbendebegrip in de ZW, in tegenstelling tot de WAO waaruit het betreffende artikel per 1 januari 1998 is verwijderd, in stand gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit over het niet voortbestaan van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 29a van de ZW een besluit in de zin van artikel 2a van de ZW is. Dat het besluit van 7 juli 2000 geen betrekking heeft op het al dan niet (voort)bestaan van arbeidsongeschiktheid als zodanig, maar op de aard van de arbeidsongeschiktheid, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Artikel 2a ZW is in de wet opgenomen om te voorkomen dat anderen dan degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft, kennis kunnen nemen van diens medische gegevens. Dit bezwaar geldt ook voor besluiten als het besluit van 7 juli 2000 dat betrekking heeft op de vraag of de betrokken werkneemster al dan niet als direct gevolg van de zwangerschap dan wel bevalling ongeschikt moet worden geacht voor haar werk. Artikel 2a van de ZW mist naar het oordeel van de rechtbank slechts dan toepassing indien een besluit niet ziet op (een aspect van) de arbeidsongeschiktheid zelf, maar op een formeel gebrek, zoals bijvoorbeeld in het geval dat een werkgever te laat aangifte doet van arbeidsongeschiktheid (artikel 38, tweede lid, van de ZW).
Het voorgaande houdt in dat eiseres ten aanzien van het besluit van 7 juli 2000 niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, zodat zij dientengevolge tegen dit besluit ook geen bezwaar kon maken. Verweerder had zich derhalve op het standpunt moeten stellen dat eiseres niet kon worden ontvangen in haar bezwaar.
Het bestreden besluit kan, gelet op het vorenstaande, niet in stand blijven. Nu de (nieuwe) beslissing op bezwaar niets anders kan inhouden dan een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,00 aan kosten van rechtshulp, wegens indienen van het beroepschrift. Van andere voor vergoeding in aanmerking te brengen kosten is de rechtbank niet gebleken.
Verweerder dient, gelet op artikel 8:74 van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht ad € 204,20 te vergoeden.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2000 niet-ontvankelijk;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, groot € 322,00;
wijst het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 204,20 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.H.A.C.M. Bouwens als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2002, in tegenwoordigheid van
mr. J.W.M. Litjens als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 14 maart 2002
Coll: