ECLI:NL:RBARN:2002:AE0822

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/083087
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door militaire instructeur met leerlingen onder zijn gezag

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 29 maart 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, een militaire instructeur, die beschuldigd werd van ontucht met leerlingen die aan zijn gezag waren onderworpen. De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen gepleegd tussen 9 augustus 1999 en 31 augustus 2000, waarbij de verdachte als sergeant was aangesteld bij het Schoolbataljon Centraal van de Koninklijke Landmacht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van €750,-. De militaire kamer overwoog dat de aanhouding van de verdachte niet in strijd was met de geldende richtlijnen en dat er geen sprake was van schending van de procesorde die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou kunnen aantasten. De militaire kamer achtte de verdachte strafbaar en oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten ontucht opleverden, waarbij de verdachte zijn voorbeeldfunctie als instructeur had geschonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, die niet ten uitvoer zou worden gelegd, en een geldboete van €500,-, te betalen in termijnen. De uitspraak benadrukte de bijzondere verantwoordelijkheden van militaire instructeurs en de impact van hun handelen op de leerlingen en de organisatie.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/083087-01
Datum zitting : 18 maart 2002
Datum uitspraak : 29 maart 2002
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : van Z
geboren op :
adres :
plaats :
Raadsman: mr.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 9 augustus 1999 tot en met 31 augustus 2000, te of nabij Ermelo en/of Roosendaal, althans in Nederland, terwijl hij als ambtenaar (militair in de rang van sergeant) was aangesteld in de functie van Instructeur Algemene Militaire Opleiding bij het Schoolbataljon Centraal van de Koninklijke Landmacht, (telkens) ontucht heeft gepleegd met soldaat A en/of soldaat B en/of soldaat C en/of soldaat D en/of E en/of soldaat F, welke perso(o)n(en) als leerling(en) van het Schoolbataljon Centraal aan zijn, verdachtes, gezag waren/was onderworpen en/of aan zijn waakzaamheid waren/was toevertrouwd en/of aanbevolen, welke ontucht bestond uit het (tong)zoenen van/met voornoemde A en/of B en/of C en/of D en/of E en/of F en/of uit het kussen van de borst(en) en/of het vingeren van die A en/of het laten vastpakken en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die A en/of uit het hebben van geslachtsgemeenschap met die E en/of die F en/of uit het laten pijpen van zijn, verdachtes, penis door die F en/of E en/of uit het likken van/aan de vagina van die E.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 18 en 19 maart 2002 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr..
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, en voorts tot een geldboete ten bedrage van € 750,-, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis onvoorwaardelijk.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van de verdachte heeft als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Niet ontvankelijkverklaring zou, zo begrijpt de militaire kamer het verweer, moeten plaatsvinden omdat het openbaar ministerie de beginselen van een goede procesorde in de zaak van de verdachte heeft geschonden. Deze schending zou, zakelijk weergegeven, bestaan in het volgende:
a. aanhouding van de verdachte in strijd met strijd met de ter zake geldende richtlijn;
b. verstrekking van informatie omtrent de reden van de aanhouding van de verdachte aan diens werkgever;
c. het voornemen van het openbaar ministerie om informatie uit het strafdossier van de verdachte te verstrekken aan diens werkgever;
d. niet tijdige verstrekking van stukken aan de verdachte althans diens raadsman;
e. het horen van slachtoffers door niet deskundige opsporingsambtenaren in strijd met de ter zake geldende richtlijn;
f. het opnemen van een aperte onjuistheid in de tenlastelegging.
De militaire kamer overweegt hieromtrent als volgt.
Voor niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie wegens schending van beginselen van een behoorlijke procesorde is slechts plaats wanneer daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is tekort gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak danwel indien sprake is van een ernstige schending van een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke procesorde dat geen doorslaggevend belang meer toekomt aan de vraag of de verdachte door deze schending daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen. Daarvan is hier naar het oordeel van de militaire kamer geen sprake.
Dat de verdachte is aangehouden is niet geschied in strijd met de geldende richtlijn. De officier van justitie heeft ter zitting naar de menig van de militaire kamer voldoende duidelijk gemaakt waarom tot aanhouding is overgegaan. De richtlijn laat ruimte voor aanhouding.
Ten aanzien van de verstrekking van informatie omtrent de reden van de aanhouding aan de werkgever geldt dat deze verstrekking niet raakt aan de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte.
Verstrekking van gegevens uit het strafdossier heeft niet plaatsgevonden en de militaire kamer vermag niet in te zien hoe een voornemen dat niet tot uitvoering is gekomen van invloed zou zijn op de behandeling van de strafzaak.
Ook ten aanzien van het achterwege blijven van tijdige verstrekking van stukken uit het dossier en ten aanzien van de deskundigheid van de verhorende opsporingsambtenaren is de militaire kamer van oordeel dat
van een schending van de belangen van de verdachte in zijn strafzaak geen sprake is.
De opname van een feit dat in het kader van de bezwaarschriftprocedure ex art. 262 van het Wetboek van Strafvordering door de raadkamer uit de tenlastelegging wordt geschrapt, levert geen onzorgvuldig handelen op zoals door de raadsman betoogt en ook hier geldt dat de verdachte niet in enig processueel belang is geschaad.
Bij dit alles merkt de militaire kamer nog op dat de raadsman niet heeft aangegeven op welke wijze de verdachte door het handelen of nalaten van de officier van justitie of van de onder diens verantwoordelijkheid werkende opsporingsambtenaren in zijn verdediging is geschaad.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens zijn er geen beletselen voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging.
3. De beslissing inzake het bewijs
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 9 augustus 1999 tot en met 31 augustus 2000, te of nabij Ermelo en/of Roosendaal, althans in Nederland, terwijl hij als ambtenaar (militair in de rang van sergeant) was aangesteld in de functie van Instructeur Algemene Militaire Opleiding bij het Schoolbataljon Centraal van de Koninklijke Landmacht, (telkens) ontucht heeft gepleegd met soldaat A en/of soldaat B en/of soldaat C en/of soldaat D en/of soldaat E en/of soldaat F, welke perso(o)n(en) als leerling(en) van het Schoolbataljon Centraal aan zijn, verdachtes, gezag waren/was onderworpen en/of aan zijn waakzaamheid waren/was toevertrouwd en/of aanbevolen, welke ontucht bestond uit het (tong)zoenen van/met voornoemde A en/of B en/of C en/of D en/of E en/of F en/of uit het kussen van de borst(en) en/of het vingeren van die D en/of het laten vastpakken en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die D en/of uit het hebben van geslachtsgemeenschap met die E en/of die F en/of uit het laten pijpen van zijn, verdachtes, penis door die F en/of E en/of uit het likken van/aan de vagina van die E.
Artikel 249, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van personen die aan het gezag van een (militair) ambtenaar zijn onderworpen tegen het plegen van ontuchtige handelingen door deze laatste.
De krijgsmacht, waarvan de Koninklijke Landmacht een onderdeel vormt, is belast met bijzondere overheidstaken. Aan militairen worden andere eisen gesteld dan aan burgers. De krijgsmacht is niet alleen een werkverband, maar ook een leefgemeenschap en niet in alle opzichten vergelijkbaar met de burgermaatschappij. Er is sprake van een hiërarchische bevelsstructuur. Discipline en gehoorzaamheid zijn onontbeerlijk. Daarzonder kan de krijgsmacht niet functioneren. Er wordt gewerkt in een strikt hiërarchische organisatie, onderverdeeld in niveaus die in principe op rang zijn gebaseerd. De militair wordt opgeleid en geconditioneerd om aan soms zeer vergaande bevelen te gehoorzamen. Gehoorzaamheid aan gezag wordt te allen tijde geëist en zonodig afgedwongen. Gezag binnen de krijgsmacht is echter niet uitsluitend gebaseerd op de rangverhouding tussen meerdere - mindere (artikel 67 lid 1 en 2 Wetboek van Militair Strafrecht) maar kan ook voortvloeien uit het vervullen van een bepaalde functie (artikel 67 lid 3 Wetboek van Militair Strafrecht). De militaire instructeur ontleent zijn welhaast volstrekte gezag jegens een leerling bij uitstek zowel aan zijn rang als aan zijn functie. Zolang een leerling bij het Schoolbataljon is geplaatst en ongeacht de modules die de leerling tijdens de opleiding volgt behoort het tot de taak van de instructeur om een leerling te onderrichten in de grondbeginselen en vaardigheden van het militaire bedrijf in de ruimste zin des woords.
De aard en strekking van het militaire (straf- en tucht)recht brengt met zich mede dat de functionaliteit in de gezagsverhouding zich niet uitsluitend tot de werkzaamheden beperkt, maar zich ook verder uitstrekt in het kader van onder meer begeleiding en personeelszorgaspecten. De hiervoor bedoelde geformaliseerde en functionele relatie eindigt eerst door plaatsing van de leerling op functie na de opleiding bij de zogenaamde gebruikende eenheid waarvoor de leerling is opgeleid; dit is bij formele plaatsing buiten het Schoolbataljon. Het voren overwogene leidt tot de conclusie dat de in de bewezenverklaring vermelde personen aan verdachtes gezag waren onderworpen.
In de gegeven situatie zijn de aan verdachte verweten en bewezen verklaarde gedragingen aan te merken als ontucht.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
als ambtenaar ontucht plegen met een persoon aan zijn gezag onderworpen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, tweede lid aanhef en onder 1º juncto eerste lid van het Wetboek van Strafrecht,
meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 26 april 2001.
Meer in het bijzonder heeft de militaire kamer nog het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als instructeur bij het Schoolbataljon Centraal schuldig gemaakt aan ontucht met leerlingen die aan zijn gezag waren onderworpen. Zijn zaak staat niet op zich. Gelijktijdig met de verdachte hebben nog negen voormalige instructeurs van het Schoolbataljon Centraal voor de militaire kamer van deze rechtbank terechtgestaan op verdenking van ontucht met leerlingen in grotendeels dezelfde periode. Ook in hun gevallen is de militaire kamer tot een bewezenverklaring gekomen. In de periode waarin een en ander zich afspeelde was in de kring van de verdachte en de andere hiervoor genoemde instructeurs sprake van een onfrisse cultuur die mede kon ontstaan en blijven bestaan omdat de leiding van het Schoolbataljon door de betrokken instructeurs zo veel mogelijk onwetend werd gehouden van relaties tussen instructeurs en leerlingen. In veel gevallen ook lijkt sprake van calculerend gedrag.
De bewezen verklaarde ontucht is gepleegd ten aanzien van jonge vrouwen, meisjes veeleer, die er voor hadden gekozen om bij de Koninklijke Landmacht te worden opgeleid tot soldaat. Feitelijk betekende dit dat zij voor de opleiding werden toevertrouwd aan de zorg van het Schoolbataljon en daar waren onderworpen aan de geldende hiërarchische verhoudingen. De onderofficieren/instructeurs waren belast met het geven van die opleiding en zij waren militaire meerdere in rang. In die positie hadden zij een voorbeeldfunctie. Daarbij waren zij zonder uitzondering ouder dan hun leerlingen. De verdachte moet derhalve een groot overwicht hebben gehad op de leerling-soldaten waarmee hij ontucht heeft gepleegd. Dit overwicht moet des te groter zijn geweest in het geval van de soldaten D en E die in de periode van de ten aanzien van hen bewezen verklaarde ontucht geplaatst waren bij het Remedial peloton van de E-compagnie.
Ook in wijder verband heeft de verdachte zijn voorbeeldfunctie niet waargemaakt, het vertrouwen in het gezag aangetast, hetgeen nadelig is voor de dienst en hij heeft hierdoor het aanzien van zijn voormalige werkgever de Koninklijke Landmacht schade berokkend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de militaire kamer voorts gebleken dat verdachte er geen blijk van geeft het laakbare van zijn handelwijze in te zien en ook dit rekent zij de verdachte aan.
Als strafverminderend heeft de militaire kamer in aanmerking genomen dat de verdachte naar aanleiding van het onderzoek naar de feiten waarvoor hij heeft terechtgestaan tijdens zijn opleiding door zijn nieuwe werkgever is geschorst in zijn functie en er een niet onaannemelijke kans bestaat dat hij zal worden ontslagen en dat hij bovendien een geringe betaling genoot gedurende deze langdurige schorsing, alsmede dat er, voor zover de militaire kamer bekend is, geen sprake is van nieuwe strafbare feiten. Bovendien gaat de militaire kamer er van uit dat de publiciteit waarmee de zaak tegen de verdachte is omgeven een zekere belasting voor hem met zich brengt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en op de persoon en omstandigheden van de verdachte is de militaire kamer van oordeel dat voor de afdoening van de zaak een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete is aangewezen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als waarschuwing voor de verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
A. een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) WEKEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De militaire kamer stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
B. betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Bepaalt dat de geldboete kan worden betaald in 5 éénmaandelijkse termijnen van elk € 100,-.
Aldus gewezen door:
mr. B.N. Crol, vice-president als voorzitter,
mr. A. van Waarden, rechter,
luitenant-kolonel mr. A.M. van Gorp, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2002.
Mr. Van Waarden voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.