Rechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 64700 / HA ZA 00-1374
Datum uitspraak: 7 februari 2002
de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. J.J. barones van Haersolte van Hof te Den Haag
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER VALK VLIEGREIZEN B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. P.J. van der Korst te Amsterdam.
Partijen worden ook aangeduid als KLM en Van der Valk.
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
* een conclusie van eis (in conventie) en een akte overlegging producties van de zijde van KLM;
* een conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
* een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
* een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
* een conclusie van dupliek in reconventie.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
1.1. Partijen hebben op 21 november 1997 een overeenkomst getekend genaamd " Overeenkomst Gegarandeerde allotmentstoelen op de KLM Dutch Caribbean Express" genaamd (hierna ook: de overeenkomst). Deze overeenkomst, die gold voor de periode van 1 november 1997 tot en met 31 oktober 1998, hield onder meer in dat Van der Valk in deze periode minimaal 10.000 vliegtuigstoelen ("allotmentstoelen") zou afnemen in de zogenaamde KLM Dutch Caribbean Express, een vliegtuig van de KLM dat in beginsel iedere dinsdag vloog van Amsterdam naar Curacao/Bonaire. KLM garandeerde in genoemde periode in totaal 10.250 stoelen te zullen vrijhouden voor Van der Valk. In de overeenkomst zelf is in artikel 8 opgenomen hoeveel stoelen aan Van der Valk werden gegarandeerd voor het eerste half jaar gespecificeerd per vluchtnummer en datum. Partijen hebben op enig moment tijdens de looptijd van de overeenkomst nadere afspraken gemaakt over de vluchten en aantallen gegarandeerde stoelen voor de periode van 1 april 1998 tot en met 31 oktober 1998. Van der Valk mocht maximaal 15 % van het gegarandeeerde aantal stoelen per vlucht kosteloos annuleren, indien dat minimaal vier weken voor de vluchtdatum gebeurde. Op grond van artikel 9.1 van de overeenkomst was Van der Valk te allen tijde verplicht aan KLM minimaal 85% van het aantal gegarandeerde stoelen per kwartaal te vergoeden, of zoveel meer als feitelijk was gebruikt of niet tijdig was geannuleerd.
1.2. De artikelen 10 en 11 van de overeenkomst luiden - voor zover relevant - als volgt:
"10. Vracht.
10.000 retourpassagiers per jaar: 130.000 kg vracht voor eigen gebruik
12.500 retourpassagiers per jaar: 150.000 kg vracht voor eigen gebruik
15.000 retourpassagiers per jaar: 180.000 kg vracht voor eigen gebruik
17.500 retourpassagiers per jaar: 200.000 kg vracht voor eigen gebruik
20.000 retourpassagiers per jaar: 225.000 kg vracht voor eigen gebruik
(…….) Vrachtprijs boven het gestelde eigen vrije gebruik bedraagt NLG 4,00 per kilo. Vracht afhandelingskosten zijn te allen tijde voor rekening van Van der Valk Vliegreizen BV.
(……)
11. Free/reduced tickets:
11.1 10.000 retourpassagiers per jaar: 500 gratis tourist-class ticktets
12.500 retourpassagiers per jaar: 625 gratis tourist-class ticktets
15.000 retourpassagiers per jaar: 750 gratis tourist-class tickets
17.500 retourpassagiers per jaar: 875 gratis tourist-class tickets
20.000 retourpassagiers per jaar: 1.000 gratis tourist-class tickets
De gratis tickets kunnen worden gebruikt op de "Caribbean Express" vluchten en indien plaats beschikbaar ook op andere vluchten. De tickets zijn uitsluitend bestemd voor eigen personeel van Van der Valk, werkzaam op de Antillen of werkzaam i.o.v. Van der Valk projecten aldaar. E.e.a. dient verifieerbaar te zijn.
11.2. 52 AD-75 of AD 50 tickets naar CUR/BON bij minimaal 10.000 retourpassagiers per jaar. De AD tickets kunnen worden gekocht in de gewenste klasse tegen 25% of 50% van het van toepassing zijnde tarief op alle KLM diensten.
11.3. (…) Na het behalen van de targets worden de kosten van de staff-tickets, exclusief luchthavenbelastingen en/of andere toeslagen aan u gerestitueerd. E.e.a. dient verifieerbaar te zijn."
1.3. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft KLM in totaal 10.250 stoelen gegarandeerd. In totaal heeft Van der Valk minder dan 10.000 stoelen afgenomen. In de eerste drie kwartalen heeft Van der Valk telkens de minimaal vereiste 85% van de in die kwartalen gegarandeerde stoelen afgenomen. In het laatste kwartaal waren er 2.675 stoelen gegarandeerd.
1.4. Van der Valk heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst in totaal 148.461 kg vracht laten vervoeren door KLM.
1.5. KLM heeft Van der Valk facturen gezonden voor aankoop tickets tot een bedrag van f. 749.113,73, waarvan Van der Valk tot op heden
f. 200,000,- heeft betaald. KLM heeft een bedrag van f. 94.050,- aan Van der Valk in rekening gebracht omdat Van der Valk in het vierde kwartaal 99 stoelen minder heeft afgenomen dan zij minimaal verplicht was. KLM heeft voorts f. 593.844,- in rekening gebracht aan Van der Valk voor het vervoer van in totaal 148.461 kg. vracht, ofwel f. 4,- per kg.
Het geschil in conventie en reconventie
2.1. KLM vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Van der Valk veroordeelt tot betaling van f. 1.237.007,73 en
f. 11.133,61 aan kosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Van der Valk in de kosten van dit geding. KLM concludeert in (voorwaardelijke) reconventie de vordering af te wijzen, met veroordeling van Van der Valk in de kosten van het geding.
2.2. Van der Valk voert gemotiveerd verweer en stelt ten eerste dat de vorderingen van KLM, die gebaseerd zijn op de overeenkomst, zijn verjaard. Dit omdat de overeenkomst een overeenkomst van personenvervoer zou zijn in de zin van artikel 8:80 BW, waarop conform artikel 8:1750 BW een verjaringstermijn van een jaar van toepassing is. Deze termijn is volgens Van der Valk aangevangen op 1 november 1998 en de brief van KLM van 25 februari 2000, waarbij zij Van der Valk heeft gesommeerd onderhavige vordering te voldoen, ligt na het verstrijken van de verjaringstermijn.
2.3. Van der Valk stelt voorts (samengevat) dat zij met KLM bij het aangaan van de overeenkomst heeft afgesproken dat de minimumafname-verplichting van 10.000 stoelen met enige marge zou worden gehanteerd. Volgens Van der Valk heeft zij aan deze minimumafname voldaan, nu zij gefactureerd is voor 9.688 stoelen, welke afwijking ten opzichte van 10.000 stoelen binnen de te hanteren marge valt. Bovendien meent Van der Valk op grond van de overeenkomst recht te hebben op (pro rata) 484,4 gratis stoelen, tot een totaalbedrag van f. 583.988,85. Van der Valk
verrekent dit bedrag vervolgens met het door KLM gevorderde bedrag van f. 549.113,73, zodat Van der Valk van de KLM een credit-saldo heeft te vorderen van f. 35.906,22. Mocht, aldus Van der Valk, geoordeeld worden dat zij niet aan de minimumafnameverplichting heeft voldaan, dan is dat aan KLM te wijten. Immers KLM heeft haar capaciteit gedurende de looptijd van de overeenkomst beperkt en KLM heeft geruime tijd onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of de vluchten op 20 en 27 oktober 1998 wel doorgang zouden vinden. Van der Valk meent dat het niet-realiseren van de minimumafname voor rekening dient te komen van, respectievelijk te wijten is aan KLM.
2.4. De door KLM geclaimde vrachtvervoerkosten worden betwist, omdat Van der Valk van mening is dat zij 130.000 kg. vracht voor eigen gebruik gratis door KLM mocht laten vervoeren indien zij tot 10.000 retourpassagiers zou boeken en niet dat zij deze vracht pas gratis mocht vervoeren indien zij minimaal 10.000 retourpassagiers had geboekt.
2.5. Van der Valk concludeert in conventie tot niet-ontvankelijkverklaring van KLM, althans afwijzing van haar vorderingen, zonodig onder bepaling dat Van der Valk uit haar verbintenissen in dit opzicht is bevrijd en in (voorwaardelijke) reconventie vordert zij dat KLM bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld aan Van der Valk een bedrag van
f. 35.906,22 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1 Het verweer van Van der Valk dat de vorderingen van KLM verjaard zijn, omdat de overeenkomst een overeenkomst van personenvervoer is als bedoeld in artikel 8:80 BW, waarop de verjaringstermijn van één jaar als bedoeld in artikel 8:1750 BW van toepassing is, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank onderscheidt in dit verband drie vorderingen.
4.1.1.De eerste vordering betreft die van de onbetaald gebleven facturen voor de aankoop van tickets, waarvan nog een bedrag openstaat van f. 549.113,73. Deze vordering wordt door de rechtbank aangemerkt als een vordering voorvloeiende uit een overeenkomst van personenvervoer. Immers bij aankoop van de tickets zijn de overeenkomsten tot standgekomen, waarbij de KLM zich verbindt tegenover Van der Valk een of meer personen te vervoeren. Met Van der Valk is de rechtbank van oordeel dat de verjaringstermijn van één jaar als bedoeld in artikel 8:1750 BW op deze overeenkomst van toepassing is en dat deze termijn is gaan lopen op 1 november 1998. De rechtbank is echter met KLM van oordeel dat deze termijn na 1 november 1998 in ieder geval is gestuit door de brieven van KLM aan Van der Valk van 7 april 1999 en van 25 februari 2000, waaruit ondubbelzinnig is af te leiden dat KLM zijn recht op nakoming voorbehoudt. KLM refereert immers uitdrukkelijk aan de verzonden facturen en deelt mede niet akkoord te gaan met de vergoeding van de personeelstickets. Vervolgens deelt KLM in die brief mede dat het totaal te betalen bedrag op f. 682.982,63 komt. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de (fax-)brieven van Van der Valk van 22 januari 1999 en van 13 april 1999 aan te merken zijn als een erkenning van de verschuldigdheid van de nog openstaande facturen. Ook ligt in de deelbetaling van Van der Valk van f. 200.000,-, alsmede in het beroep op verrekening een erkenning besloten van de openstaande facturen. Omdat de verjaringstermijn voor het eerst op 22 januari 1999 en vervolgens op 7 april 1999 en 13 april 1999 en voor het laatst op 25 februari 2000 is gestuit, waarna de vordering is ingesteld bij de dagvaarding d.d. 4 augustus 2000, is de vordering van KLM van de onbetaald gebleven facturen niet verjaard.
4.1.2.De tweede vordering van f. 94.050,- vindt haar oorsprong in de zogenaamde 85%-regeling als bedoeld in artikel 9.1 van de overeenkomst, omdat Van der Valk in het vierde kwartaal minder stoelen zou hebben afgenomen dan het minimum van 85% van het gegarandeerde aantal stoelen. Deze vordering vloeit derhalve rechtstreeks voort uit de overeenkomst, die naar het oordeel van de rechtbank geen overeenkomst van personenvervoer is als bedoeld in artikel 8:80 BW, maar een overeenkomst sui generis. Daarop is de gewone verjaringstermijn van 5 jaren als bedoeld in artikel 3:308 BW van toepassing is. Het betreft immers een zogenaamde raam-overeenkomst die voor partijen rechten en verplichtingen vastlegt, maar die de vervoerder nog niet verbindt een of meer personen te vervoeren zoals bedoeld in artikel 8:80 BW. Pas nadat in casu Van der Valk tickets bestelt cq. koopt bij KLM komt een overeenkomst van personenvervoer tot stand. De tweede vordering van KLM is derhalve evenmin verjaard.
4.1.3.De derde vordering betreft het vervoer van vracht gedurende de periode van de overeenkomst. Het vervoer van deze vracht vloeit rechtstreeks uit de overeenkomst voort en kan uit haar aard (vracht, dus geen personen) niet vallen onder de definitie van de overeenkomst van personenvervoer zoals bedoeld in artikel 8:80 BW. Zoals reeds bij 4.1.2 overwogen, is op deze overeenkomst een vijfjarige verjaringstermijn van toepassing. De derde vordering van KLM is dus evenmin verjaard.
4.2. De eerste vordering van KLM ter grootte van f. 549.113,73 heeft betrekking op feitelijk afgenomen en nog niet betaalde vliegtuigstoelen gedurende de afgesproken periode van de overeenkomst. Van der Valk heeft deze vordering op zichzelf erkend. Haar beroep op verrekening gaat er vanuit dat zij recht zou hebben op terugbetaling van tickets, die zij aangekocht heeft voor personeel, welke recht zij baseert op artikel 11.1 van de overeenkomst.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Van der Valk op verrekening niet kan slagen, omdat zij niet voldaan heeft aan de target van minimaal 10.000 retourpassagiers, hetgeen gelet op artikel 11.3 een voorwaarde is voor de restitutie van de zogenaamde staff-tickets. In de overeenkomst is expliciet noch impliciet te lezen dat deze restitutie ook pro-rata zal worden toegepast. Uit de tekst van artikel 11.3, ondermeer inhoudende dat na het behalen van de targets de kosten van de staff-tickets zouden worden gerestitueerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zolang de target niet is gehaald, er geen restitutie zal plaatsvinden. Ook uit de gestaffelde opbouw van de hoeveelheid gratis personeelstickets is af te leiden dat er geen pro-rata restitutie zal plaatsvinden indien er geen 10.00 tickets zouden worden verkocht.
De stelling van Van der Valk dat zij geacht moet worden de minimale target van 10.000 passagiers wel te hebben gehaald, omdat KLM medegedeeld zou hebben dat zij deze target met enige marge zou hanteren, wijst de rechtbank van de hand. Van der Valk haalt ter onderbouwing van deze stelling twee brieven aan, maar die zijn geschreven na afloop van contractsperiode, namelijk 1 juni 1999 en 25 juni 1999, en daarin wordt door de KLM juist ontkend dat er sprake zou zijn van een overeen-gekomen marge. De medelingen van KLM in deze brieven kunnen naar het oordeel van de rechtbank voorts niet zo worden geïnterpreteerd dat de target van 10.000 passagiers gehaald zou zijn als Van der Valk enkele honderden retours minder dan 10.000 zou hebben afgenomen.
Ook de berekening van Van der Valk op basis van extrapolatie wijst de rechtbank af. Van der Valk stelt dat KLM in de periode van 6 oktober 1998 tot en met 27 oktober 1998 in verschillende producties onverklaarbare verschillen in de aantallen heeft aangegeven. In genoemde periode komt Van der Valk tot een verschil van 61 stoelen. Op de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat het verschil voldoende is verklaard door KLM, nu zij stelt dat die 61 stoelen bestonden uit 12 personeelstickets, 28 tickets die zijn afgenomen buiten de Dutch Caribbean Express, waarop de overeenkomst ziet, 10 tickets die zijn afgenomen in november 1998, derhalve na het einde van de overeengekomen duur van de overeenkomst en 11 zogenaamde dichtgeboekte tickets. Voorts is de rechtbank van oordeel, dat indien en voorzover ten aanzien van genoemde periode twijfel zou bestaan over 776 of 837 stoelen, het zonder meer extrapoleren van die getallen, zodanig dat het vemeende verschil doorwerkt in alle andere overgelegde aantallen, zonder aanduiding van concrete fouten in andere perioden, niet kan worden aanvaard.
De eerste vordering van KLM ter grootte van f. 549.113,73 zal derhalve worden toegewezen en de reconventionele vordering van Van der Valk zal worden afgewezen.
4.3. De tweede vordering van KLM ter grootte van f. 94.050,- is gebaseerd op artikel 9.1 van de overeenkomst, die inhoudt dat Van der Valk minimaal 85% van het aantal gegarandeerde stoelen per kwartaal aan KLM moet vergoeden. Volgens de berekeningen van KLM heeft Van der Valk in de periode van augustus 1998 tot en met oktober 1998 99 stoelen minder afgenomen dan 85% van het gegarandeerde aantal van 2675. Van der Valk heeft dit betwist.
De rechtbank is van oordeel dat voor de berekening van het aantal stoelen dat Van der Valk per kwartaal af heeft genomen, het uitsluitend gaat om de stoelen in de Dutch Caribbean Express. Immers slechts op deze vluchten ziet de overeenkomst. De stelling van KLM dat personeelstickets niet meetellen voor de berekening van de hoeveelheid afgenomen stoelen wordt door de rechtbank overgenomen. Immers de rechtbank leest in artikel 11.1 van de overeenkomst dat Van der Valk recht heeft op 500 gratis tourist-class tickets, na het behalen van de target van 10.000 retourpassagiers per jaar. Gegeven de manier waarop een en ander in de overeenkomst is weergegeven is het niet aannemelijk dat de 500 gratis tickets onderdeel zouden uitmaken van de target van 10.000. Alsdan zou de target namelijk 9.500 retourpassagiers bedragen en niet 10.000. Naar het oordeel van de rechtbank moet derhalve worden aangenomen, dat Van der Valk inderdaad 99 minder stoelen heeft afgenomen dan 85% van het gegarandeerde aantal.
Van der Valk heeft echter aangevoerd, dat deze mindere afname ook aan KLM is te wijten. Daartoe heeft zij gesteld dat het lang onduidelijk is gebleven of de vluchten op 20 en 27 oktober 1998 wel of niet doorgang zouden vinden, waardoor zij minder passagiers op deze vluchten heeft kunnen boeken dan in het geval die duidelijkheid er wel was geweest. Op Van der Valk rust de bewijslast van die stelling. Daarbij zal zij ook aannemelijk dienen te maken hoeveel passagiers dit heeft gescheeld. Van der Valk zal overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt.
4.3. De derde vordering van KLM ter grootte van f. 593.844,- is gebaseerd op artikel 10 van de overeenkomst. Van der Valk stelt evenals bij de gratis personeelstickets dat het niet behalen van het minimum van 10.000 retourpassagiers niet betekent dat er betaald moet worden voor het laten vervoeren van vracht voor eigen gebruik. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de manier waarop dit artikel is weergegeven een pro-rata redenering uitsluit. De overeenkomst moet alsdus worden gelezen, dat slechts indien en voor zover er 10.000 retourpassagiers vervoerd worden, Van der Valk recht heeft op gratis vervoer van 130.000 kg. vracht voor eigen gebruik. Uit de overeenkomst is impliciet noch expliciet te lezen dat vrachtvervoer gratis zou zijn indien de overeengekomen target niet zou worden gehaald. Ook hier geldt dat de gestaffelde opbouw van de hoeveelheid te vervoeren vracht een pro-rata gedachte onaannemelijk maakt. De derde vordering van KLM ter grootte van f. 593.844,- zal derhalve worden toegewezen.
4.4. Nu niet anders is gevorderd zal de rechtbank de wettelijke rente voor de eerste en derde vordering toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding, zijnde 31 augustus 2000.
4.5. Ten slotte heeft KLM vergoeding gevorderd van f. 11.133,61, als zijnde de kosten terzake van pogingen om het verschuldigde bedrag buiten rechte voldaan te krijgen voorafgaand aan de dagvaarding. De noodzaak, omvang en verschuldigdheid van deze buitengerechtelijke kosten worden door Van der Valk betwist. De rechtbank is van oordeel dat KLM deze kosten onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd in het licht van de betwisting door Van der Valk, terwijl de rechtbank ook uit de overgelegde processtukken niet tot een afdoende onderbouwing kan komen. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.6. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank thans in conventie bij deelvonnis het reeds toewijsbaar geoordeelde gedeelte van de vordering aanstonds toewijzen en voor het overige KLM tot bewijslevering toelaten met aanhouding van iedere verdere beslissing. In reconventie zal de rechtbank de vordering afwijzen met veroordeling van Van der Valk in de proceskosten.
veroordeelt Van der Valk om aan KLM te betalen de somma van € 518.651,59 (vijfhonderdachttienduizend zeshonderdeenenvijftig euro en 59 cent) (zijnde f. 549.113,73 + f. 593.844,--), te vermeerderen met de wettelijke vanaf 31 augustus 2000 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
laat Van der Valk toe te bewijzen feiten en omstandigheden, waaruit volgt, dat het aan KLM is te wijten dat Van der Valk in het laatste kwartaal minder stoelen heeft afgenomen dan 85% van het gegarandeerde aantal en om hoeveel stoelen het gaat;
bepaalt, dat voor zover Van der Valk dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door mr. G. Krale als rechter-commissaris gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum (op een maandag) en tijd;
verzoekt partijen, voorzover zij schriftelijk bewijs willen leveren, dat bij aktever-zoek over te leggen op de hierna te noemen rolzitting;
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag- waarop dit vonnis is uitge-sproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhin-derdagen alsmede de verhinderdagen van partijen en hun advoca-ten in de maanden februari 2002 tot en met april 2002, waarna dag en uur van het getui-genver-hoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip behoudens dringende redenen niet zal worden gewij-zigd;
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegen-heid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen;
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgespro-ken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van van der Valk of voor bepaling datum vonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan;
wijst de vordering af en veroordeelt Van der Valk in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KLM gesteld op € 780,50 voor salaris van haar procureur.
Dit vonnis is gewezen door mrs. N.W. Huigen, F.M. Smit en G. Krale en uitgesproken in het openbaar op donderdag 7 februari 2002.
de griffier: de voorzitter: