Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector bestuursrecht
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
mr. [eiser],
voorheen wonende te […], thans te [woonplaats], eiser,
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, vertegenwoordigd door GAK Nederland B.V., districtskantoor Goes, verweerder
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 augustus 1999.
Bij besluit van 29 augustus 1997 heeft verweerder eiser met ingang van 1 augustus 1997 voorschotten van f. 120,-- bruto per dag toegekend op zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit heeft eiser bij bezwaarschrift van 7 oktober 1997 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 oktober 1997 heeft verweerder ingevolge artikel 61 e.v. van de WW eisers vordering op zijn failliete ex-werkgever overgenomen. Verweerder heeft de door eiser gevorderde tantième van 20% van de nettowinst na belasting niet overgenomen en evenmin als loonbestanddeel aangemerkt.
Tegen dit besluit is namens eiser bij bezwaarschrift van 29 oktober 1997 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 november 1997 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en beide voornoemde besluiten gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 januari 1999 heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg eisers beroep tegen het besluit van 28 november 1997 gegrond verklaard en gelast dat verweerder opnieuw op eisers bezwaarschriften dient te beslissen.
Bij het hierboven aangeduide besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 1997 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft mr. P. Hagemeijer, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, namens eiser, bij beroepschrift van 5 oktober 1999 beroep ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 11 oktober 1999.
Verweerder heeft op 8 november 1999 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 oktober 2001. Eiser noch zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Diekema, werkzaam bij GAK Nederland B.V., districtskantoor Arnhem.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de overeengekomen tantième van 20% van de nettowinst na belasting niet in de berekening van het dagloon van eiser dient te worden meegenomen nu er geen sprake was van nettowinst in 1997. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eisers vordering in zoverre in ieder geval onvoldoende duidelijk is zodat deze niet voor overname in aanmerking komt.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat uit de jaarrekening van [werkgever]-Nederland B.V. over 1997, opgemaakt door Pekaar & Partner accountants, blijkt dat sprake is geweest van winst over 1997. Volgens eiser dient over deze winst de tantième van 20% te worden berekend. Deze tantième is volgens eiser een variabel loonbestanddeel.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 61, eerste lid, van de WW is, voor zover hier van belang, bepaald dat een werknemer recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW indien hij van een werkgever die in staat van faillissement is verklaard loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
Aan de gedingstukken ontleent de rechtbank het volgende.
Eiser is met ingang van 1 januari 1997 in dienst getreden van [werkgever] (GPM) Nederland B.V. te [plaats]. Dit bedrijf is op 23 juli 1997 failliet verklaard waarna eiser door de curator in het faillissement ontslag in aangezegd.
In artikel 5, eerste lid, van eisers arbeidsovereenkomst met zijn voormalig werkgever is het volgende bepaald:
“De werknemer heeft recht op een tantième van 20% per jaar van de nettowinst na belasting.”
Uit de aanslag vennootschapsbelasting over 1997 ten aanzien van eisers voormalig werkgever blijkt dat de vastgestelde belastbare winst op nihil is gesteld.
Uit de in opdracht van eiser opgestelde jaarrekening over (een deel van) 1997 ten aanzien van eisers voormalig werkgever volgt dat in 1997 een winst is gerealiseerd van f. 175.358,--.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat tussen partijen niet in geschil is dat de overeengekomen tantième op zichzelf bij de berekening van het dagloon dient te worden betrokken. Partijen worden slechts verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of in 1997 sprake is geweest van nettowinst na belasting.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat in eisers arbeidsovereenkomst de tantième uitdrukkelijk wordt gerelateerd aan de nettowinst na belasting, voor het vaststellen van deze winst mag worden uitgegaan van het standpunt terzake van de belastingdienst. Nu uit eerdergenoemde aanslag vennootschapsbelasting over 1997 blijkt dat de belastbare winst over 1997 nihil is, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van winst waarover de overeengekomen tantième dient te worden berekend in 1997. Dientengevolge heeft verweerder dit loonbestanddeel dan ook terecht buiten de concrete berekening van het dagloon gelaten.
Eisers standpunt dat uit voornoemde jaarrekening blijkt dat over het boekjaar 1997 wel winst is behaald, doet aan het voorgaande niet af. De tekst van artikel 5, lid 1, van eisers arbeidsovereenkomst biedt naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag voor de door eiser voorgestane uitleg van het begrip nettowinst.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. M.E. Snijders, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2001, in tegenwoordigheid van R. van Diest als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 22 november 2001
Coll: