ECLI:NL:RBARN:2001:AD7646

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/090151-00
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. Stijns-Schepers
  • G. Bracht
  • M.A.F. Cools-Weebers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van ouders voor nalaten van medische hulp aan hun kind met fatale gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 december 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk in een hulpeloze toestand laten van zijn zoon, wat heeft geleid tot de dood van het kind. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.H.J. van Gaal, werd beschuldigd van nalatigheid in de periode van 18 tot 24 april 2000. Tijdens deze periode vertoonde de zoon, aangeduid als NN, ernstige symptomen van ziekte en letsel, maar de verdachte heeft nagelaten tijdig adequate medische hulp in te roepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij op de hoogte was van de zorgwekkende toestand van zijn kind, niet de nodige stappen heeft ondernomen om hulp te zoeken. Dit leidde uiteindelijk tot de fatale afloop op 23 april 2000.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder rapporten van psychologen die de mentale toestand van de verdachte hebben beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn beperkte cognitieve vermogens en kinderlijke persoonlijkheidsstructuur, slechts in verminderde mate toerekeningsvatbaar was voor zijn daden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar verklaarde het meest subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders voor de zorg voor hun kinderen en de gevolgen van nalatigheid in kritieke situaties.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/090152-00
Datum zitting: 14 december 2001 (tegenspraak)
Datum uitspraak: 28 december 2001
Verkort vonnis
in de zaak van
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ARNHEM
tegen
VERDACHTE,
raadsman: mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd zoals omschreven in de door haar aan de rechtbank overgelegde vordering.
De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd conform de door de officier van justitie ingediende vordering wijziging tenlastelegging. Van deze vordering is hierna een kopie opgenomen als bijlage I a en de inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 december 2001 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het meest subsidiair tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken.
Met betrekking tot de bewijsvoering van het meest subsidiair tenlastegelegde feit constateert de rechtbank het volgende:
- Vlak na de geboorte vertoonde NN blauwe plekken.
- medio april 2000 is NN in de draagzak bij verdachte met zijn rug tegen een pinautomaat gestoten als gevolg waarvan NN hard schreeuwde en verschillende blauwe plekken op zijn rug kreeg.
- een dag later had hij bloed in zijn ontlasting. De moeder van verdachte adviseerde haar in verband daarmee met NN naar de dokter te gaan.
- Op 19 april 2000 viel NN door een trap van verdachte van het matras op de grond. De toen reeds aanwezige kleine blauwe plek op zijn hoofd zwol op en werd groter; NN huilde.
- Vanaf dat moment kreeg NN aanvallen waarbij hij slap werd en met zijn ogen rolde.
- Het consultatiebureau adviseerde met deze klachten naar een arts te gaan.
- Gedurende de middag van 20 april 2000 huilde NN ongewoon veel en op abnormale manier: hij werd rood, verkrampte en had gebalde vuistjes.
- Hij had toen ook blauwe plekken onder zijn balletjes en aan de binnenzijde van zijn billetjes.
- NN draaide meerdere malen vreemd met zijn oogjes.
- NN en NN hebben aan verdachte en verdachte kenbaar gemaakt dat zij zich zorgen maakten over NN.
- Toen verdachten op 20 april 2000 NN naar NN en NN brachten hebben zij hen verteld dat NN een beetje ziek was en moest overgeven.
- In de nacht van 20 op 21 april 2000 belde verdachte de (waarnemend) huisarts met de mededeling dat NN rare geluidjes maakte ('een soort brommen'), af en toe wegviel en een beetje slap was. De dokter zei dat het normaal was dat baby's van deze leeftijd zo reageren.
- Vrijdag 21 april 2000 spuugde NN alle voeding uit en gilde hij heel erg op ongebruikelijk hoge toon, hetgeen de deskundige Van Nieuwenhuizen 'neurologisch huilen' noemt.
- Op zaterdag 22 april 2000 deed NN raar, was slap en kreunde hij. Verdachten hebben hem meegenomen in de draagzak naar de stad.
- In de avond van 22 april 2000 stopte NN met ademhalen. Toen hebben verdachten 112 gebeld en is NN met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
- In de nacht van 22 op 23 april 2000 is NN overleden.
Alle bovengenoemde gebeurtenissen en verschijnselen in onderling verband en samenhang beschouwd, hadden verdachten er toe moeten brengen tijdig adequate medische hulp in te roepen. Weliswaar heeft verdachte naar de waarnemend huisarts gebeld, doch zij heeft toen niet alle relevante informatie gegeven op grond waarvan de arts tot een juiste inschatting van de situatie kon komen. Zij heeft onder meer niet gezegd dat NN aanvallen had waarbij hij met zijn ogen rolde, dat hij gevallen was en meerdere blauwe plekken op zijn lichaam had en geen voeding binnen kon houden.
Terwijl de klachten nadien toenamen en de toestand van NN steeds zorgwekkender werd, hebben verdachten nagelaten opnieuw een arts te raadplegen. Verdachten hebben NN in deze hulpeloze en zorgwekkende toestand gelaten, waardoor op 23 april 2000 de dood is ingetreden.
De rechtbank is op grond van hetgeen hierboven is overwogen van oordeel dat verdachte het meest subsidiair ten lastegelgede feit heeft gepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode 18 april 2000 tot 24 april 2000 te Arnhem opzettelijk zijn zoon NN (geboren --), tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging hij krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft hij, verdachte, toen genoemde NN ernstig letsel had opgelopen, althans ernstig ziek was, opzettelijk nagelaten tijdig adequate medische hulp in te roepen, tengevolge waarvan die NN is overleden.
Hetgeen verdachte onder het meest subsidiaire meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten ten laste zijn gelegd, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde:
Opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging hij krachtens de wet verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, terwijl het misdrijf de dood ten gevolge heeft gehad.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Drs. A.J. Verheugt, klinisch en forensisch psycholoog heeft op 10 oktober 2000 omtrent verdachte een rapport uitge-bracht. In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd:
Duidelijk is dat betrokkene, gezien zijn beperkte cognitieve vermogens en zijn onrijpe, kinderlijke persoonlijkheidsstructuur, inclusief het loochenen, projecteren en externaliseren en inclusief het geringe verantwoordelijkheidsgevoel, onvoldoende zijn wil in vrijheid heeft kunnen bepalen en voor die eventueel te noemen nalatigheid, als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater heeft in overleg met drs. A.J. Verheugt, klinisch en forensisch psycholoog, op 3 oktober 2000 omtrent verdachte een rapport uitgebracht. In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd.
De persoonlijkheidsstructuur van betrokkene toont vooral kinderlijke kenmerken met een gebrekkige hechting, separatieproblemen en neiging tot symbiotische relaties. Hij had beperkte mogelijkheden zich als een verantwoordelijke vader op te stellen en vanuit zijn neiging om bij problemen zelf de redder te zijn adequate medische hulp in te schakelen. In die zin moet gesproken worden van licht verminderd bewust handelen.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank concludeert hieruit dat het bewezenverklaarde feit verdachte slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend. Hieruit volgt dat verdachte strafbaar is.
Ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte opheft of uitsluit. Verdachte is dus straf-baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en met de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader, waarbij onder meer is gelet op:
· het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 november 2001;
· een adviesrapport van de Stichting Reclassering Nederland, unit Arnhem, gedateerd 29 mei 2000, betreffende verdachte;
· een voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, unit Arnhem, gedateerd 23 december 2000, betreffende verdachte;
· bovengenoemde rapporten van drs. A.J. Verheugt, klinisch en forensisch psycholoog en dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
Verdachte heeft samen met zijn mededader, ondanks daartoe tweemaal te zijn geadviseerd door het consultatiebureau, nagelaten tijdig medische hulp in te roepen voor hun zeer jonge baby die gedurende meerdere dagen niet alleen uiterlijk duidelijke sporen van ernstige mishandeling vertoonde, maar ook door het uitspuwen van alle zojuist toegediende voeding, het vele huilen dat later overging in het op hoge toon gillen en het trappen met de beentjes de baby in een hulploze toestand gelaten hetgeen uiteindelijk tot zijn dood heeft geleid. Verdachte en zijn mededader hebben nota bene zelf een aantal mogelijke oorzaken genoemd van het letsel dat hun kind vertoonde, zodat niet gesteld kan worden dat zij niet op de hoogte waren van de ernst van de toestand waarin hun baby verkeerde. Dit oordeel wordt nog ondersteund door de omstandigheid - die uit de bewijsmiddelen blijkt - dat verdachten niet naar de arts durfden te gaan, omdat deze zou kunnen denken dat zij de baby zouden hebben mishandeld. Aannemelijk is voorts dat een tweede bezoek aan het consultatiebureau door verdachte en zijn mededader om die reden is afgezegd. Slechts het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur doet recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de hoogte van de straf mede rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte het feit licht verminderd kan worden toegerekend en het tijdsverloop.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wette-lijke voor-schriften, op de artikelen 9, 10, 27, 255 en 257 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meest subsidiair meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het straf-bare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door
mrs. I. Stijns-Schepers, rechter-plaatsvervanger als voorzitter,
G. Bracht, vice-president en
M.A.F. Cools-Weebers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. Weijers-Holtrop, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank, op 28 december 2001.
dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoor-loofd-heid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Ten tijde van het plegen van de hem tenlaste-gelegde feiten was verdachte lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermo-gens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegere-kend.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de tenlastelegging zoals door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er geen duidelijk verband bestaat tussen het door de officier van justitie toegevoegde meest subsidiair tenlastegelegde feit, iemand in hulpeloze toestand brengen en/of laten, en de gedragingen welke in het bevel gevangenhouding zijn omschreven. Bovendien zou het meest subsidiair tenlastegelegde feit een andersoortig feit zijn dan de feiten op de oorspronkelijke dagvaarding. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat deze gedragingen elkaar niet gelijktijdig of direct in tijd opvolgden.
De rechtbank heeft dit verweer verworpen omdat gezien het feitencomplex niet kan worden gezegd dat elk verband tussen de oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging ontbreekt.