ECLI:NL:RBARN:2001:AD6422
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.A.Z. Hooft Graafland
- A. Dik
- B.N. Crol
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot rechter-commissaris
In deze zaak heeft de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A.F. van Dam, op 2 november 2001 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [rechter], lid van de meervoudige kamer die de strafzaak tegen hem behandelde. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van de betrokkenheid van mr. [rechter] als rechter-commissaris in een eerdere zaak tegen een andere verdachte, [B.], waarbij getuigenverhoren zijn afgenomen die later aan het dossier van de huidige verdachte zijn toegevoegd. De raadsman stelde dat hierdoor de schijn van partijdigheid zou kunnen ontstaan, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 14 november 2001 behandeld, waarbij mr. [rechter] niet aanwezig was, maar wel schriftelijk commentaar had ingediend. De officier van justitie steunde het wrakingsverzoek, niet op basis van artikel 268, maar vanwege de schending van de onpartijdigheid zoals vereist door artikel 6 EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toevoeging van de getuigenverhoren uit de zaak tegen [B.] aan het dossier van de verdachte de indruk van partijdigheid kan wekken, waardoor de verdachte niet kan worden berecht door een onpartijdig college.
De rechtbank concludeert dat het wrakingsverzoek gegrond is en wijst het verzoek tot wraking toe. Dit besluit is genomen door de coördinerend vice-president mr. J.A.Z. Hooft Graafland, samen met de vice-presidenten mrs. A. Dik en B.N. Crol, op 28 november 2001.