ECLI:NL:RBARN:2001:AB6598

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG ZA 2001/380
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.Z. Hooft Graafland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herkansing h.a.v.o. examen door leerling tegen school

In deze zaak heeft eiser, een leerling van de Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen, een kort geding aangespannen tegen de school, omdat hem het recht op herkansingen voor zijn h.a.v.o.-examen was ontzegd. Eiser was sinds 1 juli 1998 leerling aan de school en had in het schooljaar 2000-2001 eindexamen gedaan. De school had eiser geschorst wegens ongeoorloofd verzuim en hem meegedeeld dat hij geen herkansingen meer zou krijgen. Eiser was van mening dat deze maatregel onterecht was, omdat hij vond dat zijn verzuim grotendeels kon worden verantwoord en hij niet op de hoogte was van het feit dat hij zijn recht op herkansingen had verloren. Hij vorderde in kort geding dat de school hem alsnog zou toelaten tot de herkansingen.

De procedure begon met een dagvaarding op 19 juli 2001, en de eerste zitting vond plaats op 31 juli 2001. Tijdens deze zitting was gedaagde niet vertegenwoordigd, wat leidde tot een aanhouding van de zaak. Op 10 augustus 2001 waren beide partijen aanwezig en heeft eiser zijn eis verminderd. Gedaagde voerde gemotiveerd verweer en beide advocaten hebben de zaak bepleit. De president heeft uiteindelijk geoordeeld dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er een rechtsgang bij de bestuursrechter openstond. De beslissing van de rector werd aangemerkt als een besluit van een bestuursorgaan, waardoor eiser de procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht had moeten volgen.

De president heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitgesproken op 17 augustus 2001 door mr. J.A.Z. Hooft Graafland, in aanwezigheid van de griffier mr. J.G.W. Oor.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: KG ZA 2001/380
Uitspraak: 17 augustus 2001
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
X,
wonende te Elst,
eiser bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2001,
procureur mr. B. Willemsen te Nijmegen,
advocaat mr. P.-P. Tummers te Nijmegen.
tegen
de stichting
STICHTING OPENBAAR VOORTGEZET ONDERWIJS NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedagvaard als Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde ter terechtzitting van 31 juli 2001 in kort geding doen dagvaarden. Op die datum is eiser verschenen. Voor gedaagde heeft niemand zich gesteld. De president heeft vervolgens de behandeling van het geding aangehouden, teneinde aldus te bevorderen dat - mede in het belang van eiser - op een nadere terechtzitting alsnog iemand zich voor gedaagde kan stellen.
Ter terechtzitting van 10 augustus 2001 zijn zowel eiser als gedaagde verschenen. Eiser heeft op die zitting bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Ter zitting heeft hij zijn eis verminderd.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De advocaat van eiser en de advocaat van gedaagde hebben de zaak bepleit, overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.
De vaststaande feiten
Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de producties - alles voorzover niet dan wel onvoldoende weersproken - staat voorshands het navolgende vast.
a. Eiser is sinds 1 juli 1998 leerling aan de Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen, een onderwijsinstelling van gedaagde. Dit jaar heeft hij eindexamen h.a.v.o. gedaan. De schoolcarrière van eiser is met de nodige strubbelingen, onder andere op het terrein van verzuim, gepaard gegaan.
b. Bij brief van 21 september 2000 heeft de school aan eiser meegedeeld dat hij niet alle absenties heeft verantwoord en het te laat komen niet heeft ingehaald en heeft zij hem verzocht met betrekking daartoe actie te ondernemen. Verder heeft de school in haar brief eiser laten weten dat, indien zij binnen drie werkdagen niet van eiser heeft vernomen, zij zal uitgaan van ongeoorloofd verzuim met als gevolg dat er geen herkansingen zullen worden toegestaan en dat de 25% herkansingsregeling wordt opgeschort tot de zaken behoorlijk geregeld zijn. Eiser heeft zich naar aanleiding van de brief bij de conrector gemeld.
c. Op 6 februari 2001 heeft de school (de ouders van) eiser schriftelijk meegedeeld dat eiser een week is geschorst, dat bij verdere ongeoorloofde afwezigheid van eiser zal worden overgegaan tot het opstarten van een verwijderingsprocedure en dat op 13 februari 2001 een ingelaste lerarenvergadering zal plaatsvinden om te bezien hoe de school verder zal handelen ten aanzien van eiser.
d. Naar aanleiding van die lerarenvergadering heeft de rector van de school bij brief van 15 februari 2001 (de ouders van) eiser ervan in kennis gesteld dat is besloten dat eiser in verband met zijn veelvuldig ongeoorloofd verzuim zijn recht op herkansingen heeft verloren, hetgeen betekent dat eiser afgelegde toetsen niet meer kan overdoen en dat hij niet opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld toetsen waar hij onreglementair afwezig was, in te halen.
e. Tegen deze maatregel hebben de ouders van eiser beroep ingesteld bij de Centrale commissie van beroep voor de regio Nijmegen. In een (concept) uitspraak, gedateerd 17 mei 2001, heeft de commissie geoordeeld dat het ingestelde beroep ongegrond is en dat de door de school genomen maatregel in stand kan blijven.
f. Overeenkomstig de (concept) uitspraak van de commissie heeft de school eiser geen herkansingen meer geboden. Eiser heeft met een aantal onvoldoendes voor zijn schoolexamen meegedaan aan het centraal examen.
g. Blijkens zijn voorlopige cijferlijst heeft eiser uiteindelijk drie onvoldoendes als eindcijfers gehaald, te weten een vier voor Nederlandse taal, een vijf voor Duitse taal 1 en een vijf voor wiskunde A 1,2. Omdat eiser daarmee één onvoldoende te veel heeft, betekent dit dat hij niet is geslaagd voor zijn h.a.v.o.-eindexamen. Het herexamen wiskunde, dat eiser nadien heeft gedaan, heeft daarin geen verandering kunnen brengen.
De vordering
Eiser voert het volgende aan. Naar zijn mening heeft de rector in zijn brief van 15 februari 2001 hem ten onrechte het recht op herkansingen ontnomen. In de eerste plaats omdat die maatregel niet in verhouding staat tot de ernst van de onregelmatigheden, gegeven onder meer het feit dat het geconstateerde verzuim grotendeels kan worden verantwoord. In de tweede plaats omdat eiser naar zijn zeggen in de veronderstelling verkeerde dat hem na 21 september 2000 het recht op herkansingen was ontzegd en om die reden, naar nu blijkt ten onrechte, van de herkansingen geen gebruik heeft gemaakt, met als gevolg dat hem voor sommige onderdelen van vakken het cijfer 1 is toegekend. En tenslotte omdat de rector bij zijn beslissing tot ontzegging van het recht op herkansingen aan eisers belangen is voorbijgegaan. Zo was het voor eiser op dat moment te laat om nog staatexamen te doen.
Eiser stelt voorts dat hij in de procedure voor de Centrale commissie van beroep de hiervoor vermelde gronden ook heeft aangevoerd en dat de commissie in haar beslissing, waarvan eiser zegt slechts een conceptversie te hebben ontvangen, deze gronden ten onrechte heeft verworpen.
Gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd is eiser van mening dat de school onrechtmatig handelt door hem het recht op herkansingen te blijven ontzeggen en hem aldus de mogelijkheid te ontnemen alsnog voor zijn h.a.v.o.-examen te slagen. Om die reden vordert eiser in dit geding, na wijziging van eis, dat zal worden bepaald dat hij binnen vijf dagen na het wijzen van dit vonnis door gedaagde in staat wordt gesteld een herkansing van het schoolexamen te doen voor de vakken Nederlands: blok 1 en 3, wiskunde: blok 1, 2 en 3, Duits: 2 spreekbeurten, en economie: blok 3, en dat gedaagde een dwangsom zal verbeuren indien zij niet aan het vonnis voldoet.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Achtereenvolgens stelt zij dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat voor hem een rechtsgang bij de bestuursrechter heeft opengestaan; dat het (spoedeisend) belang ontbreekt, omdat de ingestelde vordering niet kan bewerkstelligen dat eiser alsnog voor zijn h.a.v.o.-examen slaagt, gegeven het feit dat ingevolge het Examenbesluit het schoolexamen vòòr het centraal examen moet worden afgesloten; dat het besluit van 15 februari 2001 tot ontzegging van herkansingen aan eiser in redelijkheid kon worden genomen; dat eiser zijn recht op herkansingen heeft verspeeld; en dat de school als gevolg van de vakanties van de docenten in de onmogelijkheid verkeert aan de vordering te voldoen.
De motivering van de beslissing
1. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of eiser met zijn vordering bij de president, rechtdoende in kort geding, aan het juist adres is. Het primaire verweer van gedaagde is immers dat in dit geschil de bestuursrechter de te adiëren rechter had behoren te zijn.
2. Vastgesteld wordt dat de vordering van eiser, om alsnog te worden toegelaten tot de herkansingen, ertoe strekt de beslissing van de rector van 15 februari 2001, waarbij hem het recht op die herkansingen was ontzegd, te niet te doen.
De beslissing van de rector is gebaseerd op artikel 5 lid 1 en lid 2 aanhef en onder b. van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., inhoudende:
"1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig deel van het eindexamen dan wel ten aanzien van een aanspraak op vrijstelling aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, dan wel zonder geldige reden afwezig is, kan de directeur maatregelen nemen.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, die afhankelijk van de aard van
de onregelmatigheid ook in combinatie met elkaar genomen kunnen worden, zijn:
……
b. het ontzeggen van de deelname of de verdere deelname aan een of meer toetsen van het schoolexamen of het centraal examen,".
3. In aanmerking genomen dat gedaagde via haar onderwijsinstellingen, waaronder de onderhavige school, is belast met openbaar onderwijs, dat wil zeggen overheidsonderwijs, en zij op die grond moet worden geacht in een publiekrechtelijke rechtsverhouding met eiser te staan, dient een beslissing, zoals in deze door de rector is genomen, te worden aangemerkt als een besluit van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser, indien hij met de beslissing van de rector niet kan instemmen, de rechtsgang dient te volgen die is neergelegd in de Awb.
4. Met deze rechtsgang is in overeenstemming het beroep dat eiser, overeenkomstig artikel 5 lid 4 van het hiervoor genoemde Eindexamenbesluit, tegen de beslissing van de rector heeft ingesteld bij de Centrale commissie van beroep. Vervolgens had eiser op grond van de Awb zich in beroep tot de bestuursrechter kunnen wenden. Daarbij had eiser tevens op de voet van artikel 8:81 Awb kunnen verzoeken om een voorlopige voorziening overeenkomstig die, welke thans in dit kort geding wordt gevorderd.
Bij een en ander wordt betrokken dat niet is gebleken dat de bestuursrechter niet bevoegd zou zijn van de voorliggende zaak kennis te nemen.
Voorzover eiser stelt dat van de commissie slechts een concept besluit voorligt en dat de commissie formeel dus nog geen beslissing heeft genomen, wordt overwogen dat ook in dat geval voor eiser beroep op de bestuursrechter openstaat. Artikel 5 lid 4 van het Examenbesluit verplicht de commissie namelijk om binnen twee weken dan wel - bij gemotiveerde verlenging - binnen uiterlijk vier weken te beslissen. Bij overschrijding van deze termijn is sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Deze situatie wordt in artikel 6:2, aanhef en onder b. Awb voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
5. Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het primaire verweer van gedaagde slaagt. Nu voor hetgeen eiser vordert een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstond respectievelijk, ingeval moet worden aangenomen dat de commissie nog niet heeft beslist, openstaat, behoort eiser in zijn vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
6. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De president
Verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vordering, veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op ¦ 1.550,-- voor salaris van de procureur en op ¦ 400,-- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.Z. Hooft Graafland en in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.G.W. Oor uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2001.