ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
VONNIS FAILLIETVERKLARING
Faillissementsnummers F 180/2001 en F 181/2001
De arrondissementsrechtbank te Arnhem, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken;
gezien het verzoekschrift van de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting STICHTING PENSIOEN- EN VERZEKERINGSKAMER (verder ook: PVK), gevestigd en kantoorhoudende te Apeldoorn, strekkende tot faillietverklaring van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RONALD VAN KEULEN HOLDING B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VK NEDERLAND B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V.,
…. gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem aan de Velperweg 89;
gelet op de beschikking van deze rechtbank, waarbij de oproeping van de betrokkenen is bevolen;
gehoord in raadkamer op 13 en 20 juni 2001:
aan de zijde van PVK haar procureur mr. J. Kalisvaart, alsmede mr. GB en drs. DvA, de door PVK aangestelde stille curator JH MBA en de heer JN RA;
en aan de zijde van gerekwestreerden hun advocaat mr. P.P. Engelman te Rotterdam, alsmede mr. RvK, directeur van gerekwestreerde sub 1., MR, adjunct-directeur van gerekwestreerde sub 3, de adviseurs LM en LD en de accountant drs. JG RA;
1. Het verzoek van PVK is gebaseerd op artikel 169 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv).
De voorvraag is of PVK ontvankelijk is in haar verzoek. Daarvoor is het eerste vereiste dat gerekwestreerden kunnen worden aangemerkt als een (schade)-verzekeringsbedrijf in de zin van die wet.
2. Ten aanzien van gerekwestreerde sub 1. heeft PVK op 17 juni 1998 ex art. 18 Wtv beschikt dat de activiteiten van (de rechtsvoorgangster van) deze gerekwestreerde de uitoefening van het schadeverzekeringsbedrijf opleveren. Na ongegrondverklaring door PVK van het bezwaar tegen die beschikking, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het beroep tegen dat besluit bij uitspraak d.d. 26 april 2000 ongegrond verklaard. Hiermee staat ten aanzien van gerekwestreerde sub 1. vast dat zij het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent.
3. Ten aanzien van gerekwestreerde sub 3. ontbreekt een dergelijke aanwijzingsbeschikking van PVK. Bij de behandeling van het faillissements-verzoek is echter komen vast te staan dat deze gerekwestreerde (soort)gelijke technische garantiecertificaten heeft afgegeven, zodat om dezelfde redenen, als door het CBB gehonoreerd, moet worden aangenomen dat ook deze gerekwestreerde het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent.
4. Gerekwestreerden hebben nog betoogd dat de bevoegdheid van PVK om de rechtbank te verzoeken om de noodregeling als bedoeld in art. 156 Wtv en/of de faillietverklaring ex art. 169 Wtv uit te spreken alleen geldt voor de verzekeraars, die de wettelijk verplichte vergunning van art. 24 Wtv hebben of hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank stuit dit betoog echter af op een doelmatige interpretatie van de wet, de daarin aan PVK gegeven taken en bevoegdheden en de daarbij aan PVK gegeven beleids- en beoordelingsruimte. Het is immers PVK die dient te beoordelen of een onderneming moet worden aangemerkt als een verzekeraar en het is PVK die vervolgens een vergunning verleent en die die vergunning ook weer kan intrekken. Voorts kan het faillissement van een verzekeraar niet buiten PVK om worden uitgesproken. Zolang de verzekeraar nog in het bezit is van de vergunning van PVK, kan een vordering of verzoek tot faillietverklaring, de eigen aangifte daaronder begrepen, zelfs niet in behandeling worden genomen. Gelet op al deze taken en bevoegdheden, die de wetgever aan PVK heeft gegeven bij het toezicht op het verzekeringsbedrijf, moet PVK naar het oordeel van de rechtbank geacht worden ook de aangewezen instantie te zijn om het faillissement aan te vragen van de verzekeraar, die nimmer de vereiste vergunning heeft gehad.
5. PVK is dus ontvankelijk in haar aanvrage ten aanzien van de gerekwestreerden sub 1. en sub 3.
6. Anders ligt dit ten aanzien van de gerekwestreerden sub 2. en sub 4., waarbij evenals bij gerekwestreerde sub 3. een aanwijzingsbeschikking als verzekeraar ontbreekt.
7. Ten aanzien van gerekwestreerde sub 2 is evenwel, anders dan bij gerekwestreerde sub 3., niet gebleken dat zij zelf garantiecertificaten uitgeeft of heeft uitgegeven, op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij zelf het verzekeringsbedrijf uitoefent. Hoewel sprake is van een vergaande financiële verwevenheid tussen de verschillende vennootschappen, lijkt vooralsnog de bedrijfsvoering van deze rechtspersoon beperkt tot de deelneming in- en directievoering over (onder meer) de twee werkmaatschappijen VK Nederland B.V. en Y B.V.
8. Ten aanzien van gerekwestreerde sub 4. geldt dat zij -- afgezien van de door PVK niet als verzekeren aangemerkte cashback activiteiten -- wel garantiecertificaten uitgeeft of heeft uitgegeven, maar het betreft hier financiële garanties ten aanzien waarvan niet kan worden vast gesteld dat gerekwestreerde sub 4. zelf het financiële risico op zich neemt of heeft genomen, aangezien zij de eventueel aan de certificaathouders uit te keren bedragen contractueel kan verhalen op de deelnemer Z B.V. Uiteraard loopt gerekwestreerde sub 4. hierbij incassorisico, maar dit is, naar het oordeel van de rechtbank, op zich zelf onvoldoende om de desbetreffende overeenkomsten als verzekeringsovereenkomsten aan te merken. Voor zover sprake zou zijn van borgtocht, valt deze activiteit van gerekwestreerde sub 4. naar het oordeel van de rechtbank niet in branche 15 van art. 15 Wtv, aangezien deze categorie ziet op het afdekken van de risico’s van borgtocht door middel van een verzekering en niet op het verstrekken van de borgtochten zelf.
9. PVK is dus niet ontvankelijk in haar aanvrage ten aanzien van de gerekwestreerden sub 2. en sub 4.
10. Inhoudelijk overweegt de rechtbank ten aanzien van de gerekwestreerden sub 1. en sub 3. dat uit de overgelegde balansen blijkt dat bij beide rechtspersonen het eigen vermogen zwaar negatief is en dat geen redelijk vooruitzicht bestaat dat met een machtiging ex art. 156 Wtv het in het derde lid van dat artikel omschreven doel kan worden bereikt. Zodoende is voldaan aan de in de Wtv omschreven criteria voor faillietverklaring, hetgeen dan ook zal geschieden.
Verklaart PVK niet ontvankelijk in haar aanvrage ten aanzien van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid X B.V. en Y B.V.;
Verklaart de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid RONALD VAN KEULEN HOLDING B.V. en VK NEDERLAND B.V., beide gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem aan de Velperweg 89, in staat van faillissement;
Benoemt tot rechter-commissaris in deze faillissementen het lid van deze rechtbank mr. G. Feddes;
stelt aan tot curator mr. P.M. Gunning, advocaat en procureur te Arnhem;
geeft last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerden gerichte brieven en telegrammen.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2001 door mrs. N.W. Huijgen, G. Feddes en D.J. Post, in tegenwoordigheid van mr. F. M.T. Quaadvliet als griffier.
De griffier: De voorzitter:
zijnde de griffier buiten staat
dit vonnis te ondertekenen