ECLI:NL:RBARN:2001:AB0360
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- G. Bracht
- T.P.E.E. van Groeningen
- A.M. van Gorp
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak met ernstige gevolgen na vliegtuigcrash
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen K.W.J. heeft de rechtbank Arnhem op 1 maart 2001 uitspraak gedaan. De zaak betreft een strafvervolging die voortkwam uit een vliegtuigcrash waarbij meerdere slachtoffers vielen. De verdachte, K.W.J., werd bijgestaan door zijn raadslieden, mr. H.J.M.G.M. van der Meijden en mr. M.H.M. Boekhorst. De rechtbank heeft de tenlastelegging, die in de dagvaarding was omschreven, onderzocht tijdens de zittingen op 14, 15 en 16 februari 2001.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie had gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijk procesrecht, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank verwierp dit beroep en oordeelde dat de argumenten van de verdediging, waaronder het niet beschikbaar stellen van geluidsbanden, niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te onderbouwen.
De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was aangetoond tussen de gedragingen van de verdachte en de fatale gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen wat de verdachte was tenlastegelegd, en sprak hem vrij. Deze uitspraak werd gedaan in het licht van de beschikbare gegevens en het tijdsverloop na de crash, waarbij de rechtbank concludeerde dat de slachtoffers niet eerder gered hadden kunnen worden dan na de fatale gebeurtenissen.