Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 66683 / KG ZA 00-645
Datum uitspraak: 15 december 2000
66683 / KG ZA 00-645Zaak/rolnummer: 66683 / KG ZA 00-645
Eiser,
wonende te plaats,
eiser
,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek te Nijmegen,1
J.G. FietenNijmegen
advocaat mr. J.G. Fieten te Nijmegen,
1. de stichting
STICHTING BETAALD VOETBAL "VITESSE-ARNHEM",
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. VITESSE,
beide gevestigd te Arnhem,
gedaagden
,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. R.J.A. Dil te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Eiser (hierna: eiser) heeft gedaagden (hierna gezamenlijk: Vitesse) ter terechtzitting in kort geding van 3 november 2000 doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Vitesse heeft geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde voorzieningen.
De raadslieden van partijen hebben de wederzijdse standpunten bepleit aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities. Eiser heeft daarbij elf producties in het geding gebracht.
Vervolgens heeft de president de behandeling van het kort geding pro forma aangehouden tot 17 november 2000, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om de zaak in het kader van een mediation-procedure in onderling overleg te regelen.
In verband met deze mediation-procedure is de zaak wederom pro forma aangehouden tot 14 februari 2001. Mr. Fieten heeft namens eiser op 24 november 2000 echter bericht dat de mediation niet tot een minnelijke regeling tussen partijen heeft geleid. Partijen hebben de president vervolgens verzocht vonnis te wijzen.
1 Eiser is op 1 maart 1999 krachtens een arbeidsovereenkomst die op 4 februari 1999 schriftelijk is vastgelegd als commercieel manager bij gedaagde sub 1 in dienst getreden. Medio 1999 is eiser in verband met het onderbrengen van bedrijfsmatige activiteiten van de Stichting Betaald Voetbal “Vitesse Arnhem” in de B.V. Vitesse van rechtswege in dienst getreden bij gedaagde sub 2. In zijn functie van commercieel manager maakte eiser deel uit van het managementteam van B.V. Vitesse. Het huidige salaris van eiser bedraagt ƒ10.731,- per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2 Met ingang van 1 augustus 2000 is Z benoemd tot algemeen directeur van B.V. Vitesse. Eiser rapporteert sindsdien aan Z.
3 Z heeft kort na zijn aantreden als directeur de organisatiestructuur van Vitesse gewijzigd. Een van de wijzigingen betrof het reduceren van de omvang van het managementteam. In het nieuwe managementteam was plaats voor één functionaris die de eindverantwoordelijkheid zou dragen voor het algehele commerciële beleid. Z was van mening dat noch eiser, noch de andere nog zittende commerciële directeur in staat was deze verantwoordelijkheid te dragen en heeft daarom voorgesteld om iemand van buiten af aan te trekken voor deze functie. Voor eiser was in het nieuwe managementteam in ieder geval geen plaats.
4 Z heeft op 17 augustus 1999 met eiser diens positie besproken. Z heeft daarbij onder meer aangegeven dat hij ontevreden was over de output van de commercie van Vitesse, dat de basis voor de functie van eiser onduidelijk was geworden en dat er ook over andere gepaste externe oplossingen nagedacht werd. Z heeft hetgeen besproken is samengevat in een brief aan eiser d.d. 18 augustus 2000.
5 Op 1 september 2000 hebben Z en eiser een vervolggesprek gevoerd. Op 4 september 2000 vond er een vergadering van het managementteam plaats waarbij de voorgestelde benoeming van de heer W als lid van het managementteam is besproken. Tijdens de vergadering, waarbij eiser aanwezig was, zijn er diverse opmerkingen en vraagtekens geplaatst bij een eventuele benoeming van W omdat W uit hoofde van zijn mede aandeelhouderschap van de Top Sports Group en diverse betrekkingen bij andere voetbalclubs ook andere belangen dan die van Vitesse heeft.
6 Na afloop van genoemde managementteam vergadering heeft eiser bezwaren tegen de wijziging van zijn eigen functie en de voorgenomen benoeming van W ter kennis gebracht aan de heer B, werkzaam bij NUON - de hoofdsponsor van Vitesse - en lid van de Raad van Toezicht van Vitesse. Ook heeft hij een overzicht van de structuur 2000/2001, die tijdens de vergadering van 4 september 2000 aan de managementteamleden was uitgereikt, aan B gefaxt.
7 Z heeft eiser op 5 september 2000 aangesproken op zijn handelen. Vervolgens heeft hij hem per brief d.d. 5 september 2000 het volgende bericht (voor zover relevant):
De afgelopen weken hebben wij een aantal gesprekken gevoerd over het feit dat ik ontevreden ben over je functioneren. Ik verwijs ook naar mijn brief van 18 augustus. Daarvoor heeft ook de heer K al met je gesproken.
Hedenmorgen heb ik je op een nieuw voorval aangesproken. Het is komen vast te staan en door jou erkend, dat je (vertrouwelijke) informatie en stukken uit het management-overleg - zonder overleg met mij laat staan goedkeuring - eigenmachtig hebt doorgegeven aan derden. Dat het daarbij gaat om een lid van de Raad van Toezicht maakt dat overigens niets anders. Ter rechtvaardiging heb je laten weten dat het betrokken lid van de Raad van Toezicht je om deze stukken heeft gevraagd, maar die verklaring staat op gespannen voet met de informatie waar ik over beschik
Zowel de handelwijze zelve, als de - onjuiste - verklaring die je daarvoor hebt trachten te geven, hebben mijn vertrouwen in je verdere functioneren bij Vitesse ernstig geschaad. Ik heb je laten weten dat dit nieuwe voorval, gevoegd bij mijn eerder kritiek, mij tot het besluit heeft gebracht dat het dienstverband met Vitesse tot een einde moet komen.
Wij hebben afgesproken dat je nu tot en met vrijdag bedenktijd hebt en dat wij dan zullen bespreken op welke wijze het dienstverband beëindigd kan worden. Voorts spraken wij af dat je je thuis zou beraden op de ontstane situatie.
8 Eiser heeft bij brief d.d. 7 september 2000 als volgt gereageerd (voor zover relevant):
Heden, 7 september 2000 heb ik met verbazing kennis genomen van de inhoud van jouw brief d.d. 5 september jl. Jouw schriftelijke weergave van ons gesprek weerspiegelt naar mijn stellige mening geenszins hetgeen wij hebben besproken.
Echter, deze nu ontstane situatie noodzaakt mij om gedegen advies in te winnen. Dat ik hiervoor tijd nodig heb spreekt voor zich.
Voor de duidelijkheid, gezien ik het volledig naar mijn zin heb bij Vitesse en mijn functioneren tot op heden geen enkele aanleiding heeft gegeven tot ontevredenheid, zal ik mij geenszins beraden op welke wijze het dienstverband met Vitesse kan worden beëindigd.
9 Op 8 september 2000 heeft er een bespreking tussen Z en eiser plaatsgevonden. De advocaat van Vitesse heeft eiser bij brief van 8 september 2000 het volgende bericht (voor zover relevant):
Vandaag heeft de heer Z met u afgesproken dat u betaald verlof zult opnemen en dat u dinsdag 12 september a.s., nadat u met uw advocaat overleg heeft gevoerd zult laten weten of u bereid bent in goed onderling overleg te komen tot een beëindiging van het dienstverband met u.
Het dient in ieder geval duidelijk te zijn dat Vitesse geen prijs stelt op uw aanwezigheid en dat er derhalve ook van zal worden uitgegaan dat u niet meer bij cliënte zult verschijnen.
10 Onder de kop “Vitesse wijst weer een manager de deur” heeft De Gelderlander op 9 september 2000 in een artikel gemeld dat eiser op 8 september 2000 de Gelredome is uitgezet.
11 Eiser heeft zich nadien arbeidsongeschikt laten verklaren wegens rugklachten die geen verband houden met het conflict tussen eiser en Vitesse.
12 Eiser stelt dat hij op non-actief is gesteld en dat deze op non-actief stelling onrechtmatig is. Vitesse heeft of had immers geen grond, laat staan een zwaarwegende grond, om hem op non-actief te stellen en er is geen sprake van een onwerkbare situatie. Bovendien is het besluit om eiser op non-actief te stellen onvoldoende gemotiveerd. Als gevolg van de op non-actief stelling en de publiciteit die daaraan naar de overtuiging van eiser door toedoen van Vitesse is gegeven, wordt eiser ernstig in zijn goede naam en reputatie geschaad. Bovendien, zo stelt eiser, neemt Vitesse met het besluit tot op non-actief stelling een voorschot op de beslissing van de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dan wel de kantonrechter in de beëindigingsprocedure die Vitesse kennelijk voornemens is tegen eiser in te stellen.
13 Daarom vordert eiser Vitesse en B.V. Vitesse bij kortgedingvonnis uitvoerbaar bij voorraad te bevelen om binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis de op non-actiefstelling van eiser op te heffen en eiser in staat te stellen zijn werkzaamheden als commercieel manager op de gebruikelijke wijze en onder de overeengekomen voorwaarden te verrichten, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ5.000,- (zegge: vijfduizend gulden), voor elke dag of gedeelte van een dag dat Vitesse en B.V. Vitesse in strijd met dit bevel handelen. Verder vordert eiser Vitesse, althans B.V. Vitesse te veroordelen om aan eiser, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een voorschot te betalen op de vergoeding van de door eiser geleden en te lijden immateriële schade ter grootte van ƒ10.000,- netto. Ten slotte vordert eiser de veroordeling van Vitesse en B.V. Vitesse in de kosten van deze procedure.
14 Vitesse voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling van het geschil
15 Aangezien eiser niet (meer) in dienst is bij de Stichting Betaald Voetbal “Vitesse Arnhem” maar bij B.V. Vitesse komt hem geen vordering uit hoofde van de dienstbetrekking jegens eerstgenoemde toe. De vorderingen van eiser jegens de Stichting worden daarom afgewezen.
16 Vitesse voert onder meer als verweer dat er van een formele non-activiteit geen sprake is omdat eiser zelf zou hebben ingestemd met doorbetaald verlof. De president stelt vast dat het verschijningsverbod dat Vitesse bij brief d.d. 8 september 2000 aan eiser heeft opgelegd voorshands echter niet te rijmen is met deze lezing van Vitesse, dit nog los van het feit dat een op non-actief stelling een eenzijdige rechtshandeling is waarbij het al dan niet instemmen van de betrokkene niet ter zake doet - zelfs als eiser aanvankelijk zou hebben ingestemd met het niet verschijnen op zijn werk, hetgeen overigens niet vaststaat, dan nog kan er sprake zijn van een op non-actief stelling. Dat eiser de onderhavige procedure heeft aangespannen toont in ieder geval afdoende aan dat eiser niet (langer) instemt met het feit dat hij thuis moet blijven. Als het litigieuze “onbetaald verlof” niet al vanaf het begin als een op non-actief stelling had te gelden, dan is het dat door het verklaren van eiser tot ongewenst persoon in ieder geval inmiddels wel geworden.
17 Vervolgens dient beoordeeld te worden of de op non-actief stelling onrechtmatig jegens eiser was. Vitesse heeft het feit dat eiser na afloop van de managementteam vergadering van 4 september 2000 - voor welke vergadering hij volgens Vitesse overigens niet welkom zou zijn geweest - zijn bezwaren jegens de voorgenomen wijzigingen in structuur en functie aan B kenbaar heeft gemaakt aangegrepen om eiser op non-actief te stellen. Vitesse is van mening dat eiser hierdoor het gezag van directer Z heeft ondermijnd, dat hij het risico heeft gecreëerd dat Z niet of niet voldoende slagvaardig het door hem voorgenomen beleid kan realiseren, maar bovendien dat hij vertrouwelijke informatie en stukken uit het management overleg zonder overleg of toestemming heeft doorgegeven aan derden. Door aldus te handelen heeft eiser volgens Vitesse het vertrouwen dat Z in hem moet kunnen hebben ernstig en onherstelbaar beschaamd.
18 Ter zitting heeft Vitesse verklaard dat de aanwezigheid van eiser bij het management overleg van 4 september 2000 getolereerd werd, en dat de informatie die eiser aan B heeft doen toekomen geen vertrouwelijke informatie “in enge zin” betrof. Een artikel dat op 5 september 2000 in de Gelderlander is gepubliceerd, waarin voorzitter V van Vitesse in dit verband meerdere malen wordt geciteerd, duidt er voorshands op dat het in bredere kring al bekend was dat Vitesse samenwerking met de Top Sports Group zocht om het commerciële beleid van nieuwe impulsen te voorzien, en dat Vitesse op of vóór de dag van het managementteam overleg ook zelf met deze informatie naar buiten was getreden. Daarom kan niet gezegd worden dat eiser vertrouwelijke informatie heeft doorgegeven aan derden. Gelet op de aard van de doorgegeven informatie kan voorshands ook niet gezegd worden dat eiser door zijn handelwijze op zodanige wijze het gezag van directer Z heeft ondermijnd of het risico heeft gecreëerd dat Z niet of niet voldoende slagvaardig het door hem voorgenomen beleid kan realiseren dat er sprake is van een gegronde reden om over te gaan tot op non-actief stelling. Dat laat onverlet dat de president zich wel de ergernis van Z kan voorstellen dat eiser buiten hem om aan (een lid van) de Raad van Toezicht kenbaar heeft gemaakt hetgeen in het managementteam overleg van 4 september 2000 is besproken. Door de vergaande sanctie van op non-actief stelling op te leggen heeft Vitesse echter in strijd met het goed werkgeverschap gehandeld. Daarmee is de op non-actief stelling jegens eiser onrechtmatig.
19 Omdat de op non-actief stelling en de daarmee gepaard gaande publiciteit potentieel schadelijke gevolgen kan hebben voor de eer en goede naam van eiser, en bovendien de eventuele ontbindingsprocedure voor hem in ongunstige zin kan beïnvloeden, heeft eiser een spoedeisend belang bij opheffing van de op non-actief stelling. De verweren van Vitesse dat een spoedeisend belang ontbreekt omdat partijen al in overleg waren over een beëindiging van het dienstverband, dat eiser had ingestemd met onbetaald verlof en dat eiser op dit moment arbeidsongeschikt is slagen niet om de volgende redenen. Dat er al dan niet over een beëindiging van het dienstverband is gesproken laat onverlet dat het niet geoorloofd is om met een op non-actief stelling een voorschot op de uitkomst van de ontbindingsprocedure te nemen, net zomin als eventuele arbeidsongeschiktheid op zichzelf genomen een gegronde reden kan zijn voor het instellen of laten voortduren van een op non-actief stelling. Overigens is ter zitting gebleken dat eiser vanaf 6 november 2000 op arbeidstherapeutische basis voor 50% weer inzetbaar is. Tot slot is al eerder overwogen dat het geenszins vaststaat dat eiser heeft ingestemd met onbetaald verlof.
20 Gelet op het voorstaande is het belang dat eiser heeft bij het hervatten van zijn werkzaamheden groter dan het belang dat Vitesse heeft bij het voortduren van de op non-actief stelling. Alhoewel er op de werkvloer tussen eiser en Z op dit moment spanningen zijn, getuige deze procedure, heeft eiser aangegeven dat de situatie wat hem betreft niet onwerkbaar is. Gelet op het feit dat Vitesse in de nieuwe structuur wel een post voor eiser had gereserveerd zijn er kennelijk voorlopig voldoende werkzaamheden die hij kan verrichten, zij het niet als lid van het nieuwe managementteam. De president zal B.V. Vitesse dan ook bevelen om de op non-actief stelling op te heffen. Voor het toewijzen van een voorschot op de door eiser geleden en te lijden immateriële schade zijn voorshands echter onvoldoende gronden. Of en hoeveel immateriële schade is geleden zal in een eventuele bodemprocedure uitgemaakt moeten worden.
21 Aan het naleven van de toegewezen voorziening zal een dwangsom worden verbonden. Er zijn termen aanwezig de door eiser gevorderde dwangsom te matigen en aan een maximum te binden.
22 Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
beveelt B.V. Vitesse binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de op non-actief stelling van eiser op te heffen en eiser in staat te stellen zijn werkzaamheden als commercieel manager op de gebruikelijke wijze en onder de overeengekomen voorwaarden te verrichten, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ1.000,- (zegge: duizend gulden) voor elke dag of gedeelte van een dag dat B.V. Vitesse in strijd met dit bevel handelt, echter tot een maximum van ƒ100.000,-,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten tussen partijen met dien verstande dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt,
weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de vice-president mr. N.W. Huijgen in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H. Köhne-Hoegen en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2000.