ECLI:NL:RBARN:2000:AA6856

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 2000/424
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrechtelijke geschil over het gebruik van de aanduiding SPD voor opleidingen bedrijfsadministratie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is het NGO (Nederlands Genootschap van Opleiders voor Comptabele- en Economische Examens) in conflict met de HEAO (Hogeschool voor Economische en Administratieve Opleidingen) over het gebruik van de aanduiding 'SPD' voor opleidingen bedrijfsadministratie. Het NGO, dat de belangen van opleiders in deze sector behartigt, stelt dat de HEAO onrechtmatig gebruik maakt van het merk 'SPD', dat door het NGO is gedeponeerd. De HEAO betwist de spoedeisendheid van de vordering en stelt dat het merkdepot nietig is, omdat het merk geen onderscheidend vermogen zou hebben en het depot te kwader trouw zou zijn verricht.

De president van de rechtbank heeft vastgesteld dat de HEAO geen zelfstandig belang heeft bij de voeging van de Hogescholen Thorbecke en Enschede in het kort geding. De president oordeelt dat het NGO zich terecht verzet tegen het gebruik van de aanduiding 'SPD' door de HEAO, omdat deze aanduiding voldoende onderscheidend vermogen heeft om als merk te functioneren. De president wijst het verzoek tot voeging van de Hogescholen af en veroordeelt de HEAO om het gebruik van de aanduiding 'SPD' te staken, op straffe van een dwangsom.

De uitspraak benadrukt het belang van merkbescherming in het onderwijs en de noodzaak voor instellingen om zich aan de regels van het merkenrecht te houden. De president concludeert dat het NGO en de LOI (Leidse Onderwijsinstellingen) recht hebben op bescherming van hun merk en dat de HEAO inbreuk maakt op dit recht. De zaak illustreert de spanningen tussen onderwijsinstellingen en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten in een steeds competitievere markt.

Uitspraak

24 augustus 2000
Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem in het kort geding van
1. de vereniging Nederlands Genootschap
van Opleiders voor Comptabele- en Economische Examens,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid Leidse Onderwijsinstellingen BV,
gevestigd te Leiderdorp,
eiseressen in de hoofdzaak bij dagvaarding
van 13 juli 2000,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat: mr. D.M. Wille te Amsterdam,
Rolnummer: KG 2000/424 tegen
de stichting Stichting HEAO-Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
gedaagden in de hoofdzaak,
procureur: mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat: mr. P.H.J. Nij Bijvank te Almelo,
en in het incident tot voeging van 1. de Stichting HBO Instituut Twente
h.o.d.n. Hogeschool Thorbecke,
gevestigd te Almelo,
2. de Stichting HON h.o.d.n. Hogeschool
Enschede,
gevestigd te Enschede,
verzoeksters in het voegingsincident,
procureur: mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat: mr. P.H.J. Nij Bijvank te Almelo,
tegen
1. de vereniging Nederlands Genootschap
van Opleiders voor Comptabele- en Economische Examens,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid Leidse Onderwijsinstellingen BV,
gevestigd te Leiderdorp,
verweersters in het voegingsincident,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat: mr. D.M. Wille te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
in de hoofdzaak
Eiseressen in de hoofdzaak, hierna gezamenlijk te noemen: het NGO, danwel afzonderlijk te noemen: het NGO en de LOI, hebben gedaagde, hierna te noemen: de HEAO, ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
De HEAO heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
in het incident
Verzoeksters in het incident, hierna gezamenlijk te noemen: de Hogescholen, dan wel afzonderlijk te noemen: Hogeschool Thorbecke en Hogeschool Enschede, hebben bij incidentele conclusie verzocht zich in de onderhavige procedure aan de zijde van de HEAO te mogen voegen tegen het NGO.
Het NGO heeft geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek.
in de hoofdzaak en in het incident
De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit, overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij zijn over en weer producties in het geding gebracht.
Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen van vonnis overgelegd.
De vaststaande feiten in de hoofzaak en in het incident
a) De opleiding SPD Bedrijfsadministratie is een particuliere opleiding ter verkrijging van het HBO-diploma SPD Bedrijfsadministratie. Tot 1 januari 1998 was het SPD-diploma een staatsdiploma dat werd verkregen door het afleggen van een landelijk centraal examen. Vanaf deze datum is de overheidsbemoeienis geëindigd. De opleiding SPD Bedrijfsadministratie leidt nu op tot een zogenaamd instellingsdiploma.
b) Het NGO, opgericht in 1987, is een vereniging die zich ten doel stelt de belangen van opleiders en opleidingsinstituten voor (bedrijfs)economische en administratieve examens en van de daarmee verwante cursussen te behartigen. Het NGO vertegenwoordigt onder andere opleiders en opleidingsinstituten van de opleiding SPD Bedrijfsadministratie, waaronder de LOI.
c) Op 13 september 1994 heeft de belangenvereniging SPD, waarin studerenden en afgestudeerden SPD Bedrijfsadministratie verenigd zijn, het woordmerk "Spd" als collectief merk ingeschreven in het Benelux-register onder nummer 554943 voor waren in de klasse 16 (leermiddelen, uitgezonderd toestellen) en diensten in de klasse 41 (onderwijs). Begin 1997 is het merk overgedragen aan het NGO. Het NGO verleent het recht tot gebruik van het collectieve merk aan onderwijsinstellingen die voldoen aan door haar in een Reglement voor het gebruik en het toezicht op het collectieve merk "Spd" neergelegde eisen.
d) Getuige voormeld reglement zijn met ingang van 1 januari 1998 slechts onderwijsinstellingen die op grond van artikel 6.9 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) door de Minister zijn aangewezen als Hogeschool, alsmede participeren in de Stichting Examenbureau NGO SPD Bedrijfsadministratie en hun opleiding SPD Bedrijfsadministratie bij het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) hebben ingeschreven, bevoegd het centraal instellingsexamen SPD Bedrijfsadministratie af te nemen. Cursisten van niet-aangewezen Hogescholen, waar wel de opleiding SPD Bedrijfsadministratie wordt gegeven, kunnen middels een extraneusregeling danwel een convenantregeling met een aangewezen Hogeschool toegelaten worden tot het centrale instellingsexamen. Evenals voor 1 januari 1998 reeds het geval was, wordt het centrale SPD-examen afgenomen door de Informatie Beheer Groep (de IB-Groep), een inmiddels geprivatiseerd orgaan dat tot 1 januari 1994 deel uitmaakte van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.
e) De afdeling TROFEE (Training & Opleiding Faculteit EconomiE) van de HEAO heeft in april/mei 2000 een brochure uitgebracht waarin zij een opleiding bedrijfsadministratie aanbiedt voor het kursusjaar 2000-2001 onder de benaming: "TROFEE: Staatspraktijkdiploma voor bedrijfsadministratie (SPD)".
De beoordeling van het incident tot voeging
1) De Hogescholen stellen dat het merkdepot van het NGO nietig is, gelet op het bepaalde in artikel 4 sub 5 en 6 van de Benelux-Merkenwet (BMW), omdat zij, danwel hun rechtsvoorgangers, vanaf 1991, derhalve al vóór het merkdepot in 1994, de aanduiding SPD gebruikten voor de door hen verzorgde opleidingen bedrijfsadministratie. Op grond van artikel 14 onder B BMW doen zij een beroep op de nietigheid van het depot wegens voorgebruik. De Hogescholen Thorbecke en Enschede hebben een samenwerkingsconvenant gesloten met de Hogeschool Limburg en de Hogeschool Brabant inzake het aanbieden van SPD-opleidingen. Tot dit samenwerkingsverband is recent ook de HEAO toegetreden. De HEAO gaat in het cursusjaar 2000/2001 een SPD-opleidingen verzorgen. Deze opleiding wordt geëxamineerd onder auspiciën van de Hogeschool Thorbecke, die de status van aangewezen instelling heeft in de zin van artikel 6.9 WHW. Een uitspraak in het onderhavige kort geding treft derhalve ook de Hogescholen, zodat zij er belang bij hebben zich in het geding te voegen. Subsidiair stellen de Hogescholen dat er sprake is van een vordering uit onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW wegens ongeoorloofde concurrentie, nu het NGO zich een al eerder door een concurrent gevoerd merk toeëigent, al dan niet met het doel de concurrentie te benadelen.
2) Het NGO en de LOI voeren allereerst aan dat toetreding van de Hogescholen tot het kort geding complicerend werkt. Het NGO is inmiddels een bodemprocedure gestart bij de rechtbank Almelo waarin zij de vier hiervoor genoemde Hogescholen (Thorbecke, Enschede, Limburg en Brabant) heeft gedagvaard. De zaak is naar de mening van het NGO ten aanzien van de Hogescholen dermate ingewikkeld dat daarvoor geen plaats is binnen het kader van dit kort geding. De Hogescholen hebben bovendien geen zelfstandig belang bij de voeging, omdat er geen gevaar bestaat voor benadeling van hun positie door een uitspraak in dit kort geding. Maar ook indien de voeging zou zijn toegestaan, komt volgens het NGO en de LOI aan de Hogescholen geen beroep toe op artikel 14 onder B BMW. Allereerst is het voorgebruik van de Hogescholen niet relevant omdat het NGO de term SPD al vóór 1991 bezigde en sommige van haar leden naar haar zeggen zelfs al vanaf 1939, zodat het NGO zich kan beroepen op zogenaamd voor-voorgebruik. Ook indien het voorgebruik van de Hogescholen wel relevant zou zijn, kan een beroep op voornoemd artikel niet slagen, omdat de termijn waarbinnen een vordering tot nietigverklaring van het depot (in rechte) op de door de Hogescholen aangevoerde gronden (artikel 4 sub 5 en 6 BMW), te weten vijf jaar na het merkdepot, inmiddels is verstreken (artikel 14 onder B, aanhef en lid 2). Tot slot hebben het NGO en de LOI aangevoerd dat voor zover het depot ontoelaatbaar zou kunnen zijn jegens de Hogescholen op grond van artikel 4 sub 6 BMW, dit slechts het geval zou zijn jegens die Hogescholen en niet jegens de HEAO. Al met al ontbreekt het de Hogescholen aan een eigen belang voor de door hen verzochte voeging, aldus het NGO en de LOI.
3) Ter zitting is komen vast te staan dat de HEAO recent een samenwerkingsverband is aangegaan met de reeds eerder genoemde vier Hogescholen op het gebied van de opleiding bedrijfsadministratie. De HEAO is met betrekking tot de examinering van die opleidingen aangewezen op de Hogeschool Thorbecke. In zoverre hebben de Hogescholen in beginsel wel belang bij de uitkomst van dit kort geding tegen de HEAO. Dit leidt er in het onderhavige geval echter niet toe dat het verzoek tot voeging van de Hogescholen Thorbecke en Enschede voor toewijzing vatbaar is. Het doel van de voeging is dat de HEAO zich eveneens kan beroepen op zogenaamd voorgebruik van het betreffende merk. Wanneer dit beroep op voorgebruik door de Hogescholen niet opgaat, vervalt ook de grond voor de voeging, zodat dit thans zal worden onderzocht. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat door de Hogescholen niet is betwist dat vóór 1991, toen één van de Hogescholen de benaming SPD voor de opleiding bedrijfsadministratie is gaan gebruiken, deze benaming reeds door het NGO en haar leden -in elk geval vanaf 1987- werd gebruikt. Het NGO beroept zich voorshands geoordeeld dan ook terecht op voor-voorgebruik. Voor zover de Hogescholen echter al een beroep op voorgebruik zou zijn toegekomen, hebben het NGO en de LOI terecht aangevoerd dat de vijfjarentermijn om de nietigheid van een merkdepot, dat te kwader trouw zou zijn verricht, in rechte in te roepen, inmiddels is verstreken.
4) Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de Hogescholen zich voorshands niet op zogenaamd voorgebruik kunnen beroepen zodat het verzoek tot voeging zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de Hogescholen Thorbecke en Enschede in de kosten van het incident worden verwezen.
Het geschil in de hoofdzaak
5) Het NGO stelt dat het gezamenlijke opleidings- en beroepsprofiel van de opleiding SPD Bedrijfsadministratie, het centraal instellingsexamen en het gereglementeerde gebruik van het collectieve merk SPD voorzieningen zijn, die ertoe strekken dat de eenduidige kwaliteit en herkenbaarheid van de opleiding en het diploma SPD Bedrijfsadministratie worden gewaarborgd. De HEAO biedt thans een opleiding bedrijfsadministratie aan onder de naam "staatspraktijkdiploma bedrijfsadministratie (SPD)". De HEAO is echter geen lid van het NGO en voldoet niet aan de door het NGO opgestelde vereisten om tot het centraal instellingsexamen SPD te worden toegelaten. Het is haar dan ook niet toegestaan de aanduiding SPD voor haar opleiding bedrijfsadministratie te gebruiken. De aankondigingen en uitlatingen van de HEAO zijn dan ook onjuist, verwarrend en misleidend, aldus het NGO. Het gebruik van de aanduiding SPD door de HEAO in het economisch verkeer voor dezelfde waren en diensten als waarvoor het collectieve merk wordt gebruikt, is aan te merken als een inbreuk in de zin van artikel 13 onder A lid 1 sub a en b danwel d BMW. Aldus handelende doet de HEAO afbreuk aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van het collectieve merk. De aanduiding "staatspraktijkdiploma" is volgens het NGO misleidend, nu van een staatsdiploma geen sprake meer is. Het NGO en de LOI stellen als gevolg van het handelen van de HEAO schade te (zullen) lijden, voor welke schade zij de HEAO aansprakelijk achten. Nu het nieuwe schooljaar binnenkort aanvangt en de HEAO haar folders volop verspreidt, stellen het NGO en de LOI dan ook spoedeisend belang te hebben bij hun vordering.
6) Het NGO en de LOI vorderen, samengevat, de HEAO te bevelen elk gebruik van de aanduiding Spd of SPD, al dan niet in combinatie met "staatspraktijkdiploma", blijvend te staken op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de HEAO in de kosten van het geding.
7) De HEAO betwist allereerst de spoedeisendheid van de vordering van het NGO en de LOI, nu ook een bodemprocedure met betrekking tot vrijwel hetzelfde geschil aanhangig is bij de rechtbank te Almelo. De HEAO voert voorts als primair verweer dat het merkdepot nietig is, ten eerste omdat het merk onderscheidend vermogen mist en ten tweede omdat het depot volgens de HEAO te kwader trouw is verricht. De HEAO voert voorts aan dat na de beëindiging van de overheidsbemoeienis (het staatsexamen) in 1998, alle in de zin van artikel 6.9 WHW aangewezen instellingen, of zij nu lid zijn van het NGO of niet, de SPD-opleiding mogen verzorgen geven en diploma's met civiel effect kunnen afgeven. Dit laatste wordt door de HEAO, die zelf geen aangewezen instelling is, bewerkstelligd middels de Hogeschool Thorbecke. De HEAO stelt de opleiding bedrijfsadministratie niet te kunnen geven zonder daaraan de naam SPD te verbinden, nu die benaming sinds tientallen jaren wijd en zijd bekend is en een uitstekende reputatie geniet.
De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak
8) De bevoegdheid tot kennisneming van de onderhavige vordering terzake het merkenrecht vloeit voor uit het bepaalde in artikel 37 onder A van de Benelux-Merkenwet (BMW).
9) Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van het NGO en de LOI en is voldoende aannemelijk. Het NGO en de LOI zijn derhalve ontvankelijk in hun vordering.
10) Het (primaire) beroep van de HEAO op de nietigheid van het verrichte (collectieve) merkdepot, onder meer omdat het depot te kwader trouw zou zijn verricht, kan, zoals hiervoor reeds onder 3) werd overwogen, niet slagen nu de termijn voor het instellen van een dergelijke vordering inmiddels is verstreken (artikel 4 sub 6 juncto artikel 14 onder B sub 2 BMW). Bovendien is het nog maar de vraag of de HEAO, aan wie zelf geen beroep op voorgebruik toekomt, zich op die bepaling kan beroepen, een vraag die gezien het vorenstaande overigens onbeantwoord kan blijven.
11) De HEAO heeft tevens aangevoerd dat het merkdepot nietig zou zijn omdat de aanduiding SPD als merk elk onderscheidend vermogen mist en daarom niet als merk kan dienen (artikel 14 onder A sub 1a BMW). De aanduiding SPD is volgens haar een algemeen gangbare term, afkomstig van de afkorting staatspraktijkdiploma, die enkel een beschrijvend karakter heeft en slechts het soort opleiding aanduidt. Het voorgaande betekent volgens de HEAO dat het elk opleidingsinstituut in Nederland vrijstaat de opleiding bedrijfsadministratie onder de naam SPD te verzorgen. Van enige misleiding is volgens haar geen sprake omdat de aanduiding "staatspraktijkdiploma", die de HEAO in haar brochure gebruikt, slechts is gebruikt ter aanduiding van de opleiding SPD, welke term immers een afkorting is van dat woord. Voor het overige beantwoordt de opleiding bedrijfsadministratie van de HEAO in alle opzichten aan de vereisten voor het SPD-diploma.
12) Ten aanzien van het onderscheidend vermogen wordt het volgende overwogen. De aanduiding SPD is oorspronkelijk afkomstig van de afkorting van de benaming "Staatspraktijkdiploma" Bedrijfsadministratie. Reeds lang voor 1 januari 1998, het moment waarop het staatsexamen voor de opleiding werd afgeschaft na welke datum er dus geen sprake meer was van een staats(praktijk)diploma, werd de opleiding in het economisch verkeer aangeduid door middel van de verkorte term SPD. Van een zuiver beschrijvende naam is in casu dus geen sprake, al is het maar omdat de opleiding SPD niet (meer) opleidt tot een staatspraktijkdiploma, terwijl bovendien de naam van dit diploma op geen enkele wijze aangeeft om wat voor diploma het gaat. Partijen zijn het er voorts over eens, dat de aldus aangeduide opleiding, mede als gevolg van het landelijk af te leggen examen, een zeer goede reputatie had en heeft en in de ogen van (met name) het bedrijfsleven garant staat voor een hoogwaardige en gedegen opleiding op het terrein van de bedrijfsadministratie. In zoverre is de aanduiding SPD, ook zonder de toevoeging "bedrijfsadministratie", een zeer herkenbare, niet met een andere opleiding te verwarren, aanduiding, die naar het voorlopig oordeel van de president niet slechts een soortaanduiding is en die wel degelijk onderscheidend vermogen heeft. Voor zover deze aanduiding dat onderscheidend vermogen niet al van aanvang aan had, dan heeft zij dat in ieder geval in de loop van de jaren gekregen. De HEAO maakt als het ware ook gebruik van het onderscheidend vermogen van de aanduiding SPD, omdat die aanduiding -naar haar eigen zeggen- aan het publiek kenbaar maakt om welke opleiding het gaat. Daarmee verwijst zij weliswaar met name naar de reputatie en kwaliteit van de opleiding, maar dat laat onverlet dat de met SPD aangeduide opleiding bedrijfsadministratie zich op die manier ook in de ogen van de HEAO kennelijk wel degelijk onderscheidt van andere opleidingen op het terrein van de bedrijfsadministratie. Naar het voorlopig oordeel van de president heeft de aanduiding SPD dan ook voldoende onderscheidend vermogen om als merk te kunnen dienen. Van nietigheid van het merkdepot op deze grond is dan ook voorshands geoordeeld evenmin sprake.
13) Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het merkdepot voorshands als rechtsgeldig moet worden beschouwd. Als houder van het collectieve merk, destijds gedeponeerd
door de Belangenvereniging SPD en in 1997 overgedragen aan het NGO, kan het NGO
zich in beginsel dan ook op grond van artikel 26 juncto artikel 13 onder A BMW verzetten tegen gebruik van dat merk door derden onder de daar genoemde voorwaarden.
14) Daartegen heeft de HEAO (subsidiair) nog aangevoerd, dat voor zover er al sprake zou zijn van een geldig merkdepot, het NGO haar merkrecht op grond van artikel 13 BMW niet kan uitoefenen. Allereerst is slechts het merk "Spd" met één hoofdletter en twee kleine letters gedeponeerd en gebruikt de HEAO de aanduiding SPD in hoofdletters, derhalve niet het merk zelf maar een overeenstemmend teken, zodat artikel 13 onder A lid 1 sub a BMW niet van toepassing is. In de tweede plaats gebruikt de HEAO de aanduiding SPD niet om zich te onderscheiden van de opleidingen van anderen, maar juist om aan te geven dat het om dezelfde opleiding gaat als die ook door andere instellingen wordt gegeven, zodat ook artikel 13 onder A lid 1 sub b BMW toepassing mist. Voor een beroep op artikel 13 onder A lid 1 sub d BMW moet worden gekeken naar het verband tussen het onderscheidend vermogen en de inbreuk. Het staat een derde in beginsel vrij om een met een merk overeenstemmend teken te gebruiken wanneer deze ten aanzien van de waren of diensten in verband waarmee zij worden gebruikt beschrijvend zijn, zoals de HEAO stelt te doen. Het NGO kan zich tegen een dergelijk gebruik niet verzetten. Voorts is er geen sprake van het verkrijgen van een ongerechtvaardigd voordeel noch van het doen van afbreuk aan het onderscheidend vermogen of reputatie van het merk, zodat ook op die gronden de vordering niet voor toewijzing vatbaar is, aldus de HEAO.
15) Het hiervoor weergegeven verweer van de HEAO treft voorshands geoordeeld geen doel. Het gedeponeerde merk is "Spd". Het NGO en haar leden gebruiken de aanduiding ook in hoofdletters. Voor zover al kan worden betoogd dat de aanduiding SPD (in hoofdletters) niet gelijk is aan het gedeponeerde merk, gaat het in casu in ieder geval om een overeenstemmend teken, dat gebruikt wordt ter aanduiding van soortgelijke waren als waarvoor het merk is ingeschreven. Daarbij is van belang of de mogelijkheid bestaat dat er bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen het gebruikte teken en het merk. Dat laatste is voorshands geoordeeld het geval. De gebruikmaking van de aanduiding SPD voor de opleiding bedrijfsadministratie van de HEAO wekt de indruk dat het hier gaat om exact dezelfde opleiding als die door de NGO-leden wordt gegeven, waarbij met name ook de indruk wordt gewekt dat wordt opgeleid voor het tegenwoordige instellingsexamen. In het voorgaande is reeds geconcludeerd dat het NGO merkhouder is van het merk Spd. De HEAO gebruikt voor haar opleiding bedrijfsadministratie een met dat merk overeenstemmend teken. Voorshands geoordeeld maakt de HEAO daarmee inbreuk op het merkrecht van het NGO. Het NGO kan zich daarom, in tegenstelling tot hetgeen de HEAO daaromtrent heeft aangevoerd, wel degelijk beroepen op artikel 13 onder A lid 1 sub b BMW.
16) Tot slot heeft de HEAO (meer subsidiair) aangevoerd dat het NGO misbruik maakt van haar bevoegdheid om, mede namens de LOI, een verbod op het gebruik van de aanduiding SPD te vragen, omdat het NGO daarmee tracht zich een monopoliepositie te
verschaffen ten aanzien van instellingen die geen lid zijn van het NGO. De afschaffing
van de overheidsbemoeienis met de SPD-opleiding is volgens de HEAO juist bedoeld om de markt haar werking te laten doen en ook aan niet-NGO-leden de gelegenheid te bieden de SPD-opleiding te verzorgen.
17) Wat er verder zij van dit verweer, de marktwerking heeft ertoe geleid dat er een merkdepot is gekomen en een instellingsexamen. Bovendien is het NGO geen besloten vereniging en kan de HEAO zonder meer lid worden mits zij zich aanpast aan de door het NGO gestelde voorwaarden, die voorshands niet zodanig zijn dat van de HEAO in redelijkheid niet gevergd kan worden daaraan te voldoen. Ook kunnen instellingen via een extraneusregeling danwel een convenantregeling bewerkstelligen dat hun cursisten aan het (centrale) SPD-examen deelnemen en het instellingsdiploma behalen. Het door het NGO en de LOI gevorderde verbod betreft slechts gebruikmaking van de aanduiding SPD voor de opleiding bedrijfsadministratie, niet voor het geven van de opleiding zelf. Dit rechtvaardigt voorshands niet de conclusie dat de NGO op ongeoorloofde gronden de concurrentie uitschakelt en daarmee onrechtmatig handelt jegens derden, in casu de HEAO.
18) Het vorenoverwogene leidt tot het voorlopig oordeel dat het NGO en de LOI zich terecht verweren tegen gebruik van het merk SPD door derden. De vordering van het NGO en de LOI is derhalve als na te melden voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat het verbod slechts zal gelden ten aanzien van het gebruik van de aanduidingen "Spd" en "SPD", daar voor een verbod op het gebruik van de term "staatspraktijkdiploma" op voornoemde gronden geen aanleiding is en de HEAO bovendien zelf heeft betoogd dat indien zij de aanduiding SPD niet meer zal mogen gebruiken, zij geen redenen ziet om het gebruik van die term dan nog te continueren. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd als na te melden.
19) Als de in het ongelijk gestelde partij zal de HEAO in de kosten van het geschil in de hoofdzaak worden verwezen.
20) Ambtshalve wordt nog het volgende overwogen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap heeft naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de rechtbank te Amsterdam bij uitspraak van 16 juni 1998 in de zaak Hermès International/FHT Marketing Choice BV geoordeeld dat een uitspraak in kort geding een maatregel is in de zin van artikel 50 TRIPs. Over de vraag of voornoemde bepaling rechtstreekse werking heeft, heeft het Hof van Justitie zich in voornoemd arrest niet uitgelaten. Deze vraag ligt inmiddels wel als prejudiciële vraag van de president van de rechtbank Den Haag bij het Hof van Justitie voor. Tot het moment dat het Hof van Justitie hierover een uitspraak doet, zal zekerheidshalve een termijn als bedoeld in lid 6 van artikel 50 voor het aanhangig maken van de bodemprocedure worden bepaald. Wordt die bodemprocedure niet aanhangig gemaakt, dan kan de HEAO zonodig herroeping van de thans te treffen maatregel verzoeken. De in het verdrag genoemde termijn van 30 dagen geldt alleen indien er geen termijn is bepaald. Een termijn van zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak in kort geding komt onder de gegeven omstandigheden redelijk voor.
De beslissing
De president, rechtdoende in kort geding,
in het incident
1. wijst het verzoek tot voeging af;
2. veroordeelt de Hogeschool Thorbecke en de Hogeschool Enschede in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het NGO en de LOI bepaald op ¦ 1.550,-- voor salaris procureur;
in de hoofdzaak
3. veroordeelt de HEAO om onmiddellijk na betekening van dit vonnis elk gebruik van de aanduiding Spd en/of SPD te staken en gestaakt te houden:
4. veroordeelt de HEAO om ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven aan de hiervoor onder 3. opgenomen veroordeling te voldoen, aan het NGO en de LOI een dwangsom te betalen van ¦ 5.000,-- per dag, echter tot een maximum van ¦ 1.000.000,--;
5. veroordeelt de HEAO in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het NGO en de LOI bepaald op ¦ 1.550,-- voor salaris procureur en ¦ 465,74 voor verschotten (¦ 400,-- wegens griffierecht en ¦ 65,74 wegens het exploit van dagvaarding);
6. bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 50 lid 6 TRIPs op zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis;
7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de president mr. D.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2000 in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.
de griffier: de rechter: