Kamer II
Verordening verg, voor kooigevecht
Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Meervoudige Kamer Bestuursrecht
Stichting Superfight Promotions, te Emmen, eiseres,
de Burgemeester van de Gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 januari 1999.
2. Feiten en procesverloop
Eiseres heeft bij brief van 1 juli 1997 aan verweerder toestemming gevraagd om voor de leden van haar besloten club op 12 of 19 april 1998 een sporttoernooi genaamd Cage Fight Tournament te organiseren in het Triavium te Nijmegen.
Bij brief van 24 oktober 1997 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld voornoemde brief van 1 juli 1997 op te vatten als een vergunningaanvraag voor een openbaar evenement. Voorts heeft verweerder met die brief zijn voornemen kenbaar gemaakt de gevraagde vergunning te weigeren.
Bij brief van 12 december 1997 heeft eiseres op dit voornemen gereageerd.
Bij besluit van 18 december 1997 heeft verweerder de aanvraag om vergunning van eiseres afgewezen.
Namens eiseres is door mr. T.G.M. Gersjes, advocaat te Eindhoven, op 26 januari 1998 tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Op 17 februari 1998 heeft in het kader van de behandeling van dit bezwaar een hoorzitting in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) plaatsgevonden. Namens eiseres zijn B.S. Boon en mw. mr. K. de Meij, advocaat te Eindhoven, verschenen.
Bij besluit van 2 april 1998 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft mr. De Meij voornoemd, namens eiseres, bij beroepschrift van 5 mei 1998 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 november 1998 gegrond verklaard, het besluit van 2 april 1998 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift dient te nemen.
Bij het hierboven aangeduide besluit van 12 januari 1999 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft mr. De Meij voornoemd bij beroepschrift van 2 februari 1999 tegen dit besluit beroep ingesteld onder gelijktijdig verzoek om voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 26 februari 1999 heeft de President van deze rechtbank het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
Namens verweerder heeft mw. mr. H. Zeilmaker bij verweerschrift van 4 maart 1999, onder verwijzing naar het verweerschrift d.d. 18 februari 1999 in de procedure met betrekking tot een verzoek om voorlopige voorziening, verweer gevoerd.
Van de zijde van eiseres en van verweerder zijn nadere stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 mei 2000, waar namens eiseres is verschenen B.S. Boon, bijgestaan door mr. De Meij voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Zeilmaker voornoemd.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Het bestreden besluit ziet op een door eiseres aangevraagde vergunning voor het organiseren van een zogenoemd kooigevechttoernooi op 12 of 19 april 1998, waarbij eiseres uiteindelijk heeft gekozen voor 12 april 1998 als gewenste datum van het evenement. Gelet op het feit dat die datum reeds lang is verstreken, dient de rechtbank vooreerst te beoordelen of eiseres nog enig processueel belang heeft bij voortzetting van deze procedure.
Eiseres heeft zich hieromtrent op verzoek van de rechtbank schriftelijk uitgelaten en haar standpunt ter zitting nader toegelicht. Eiseres stelt schade te hebben geleden doordat zij het geplande kooigevechttoernooi, waarvoor vergunning was gevraagd, niet in Nijmegen heeft kunnen organiseren.
Deze schade bestaat er uit dat zij, teneinde haar contractuele verplichtingen met de deelnemers te kunnen nakomen, deze deelnemers in de gelegenheid heeft moeten stellen binnen een jaar aan een ander kooigevechttoernooi te laten deelnemen. Hiervoor is eiseres aangewezen geweest op toernooien in het buitenland, met name Rusland, Japan en de Nederlandse Antillen. Hierdoor heeft eiseres kosten moeten maken, bestaande uit reis- en verblijfkosten, die zij bij doorgang van het toernooi in Nijmegen niet zou hebben gehad. Deze extra kosten vormen de schade van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het bovenstaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt schade te hebben geleden als gevolg van het bestreden besluit.
Met het oog op een mogelijk door eiseres in te dienen schadeclaim is de rechtbank van oordeel dat eiseres nog steeds belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit tot weigering van de gevraagde vergunning.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet meer als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt nu inmiddels vast is komen te staan dat het Triavium, waar eiseres het kooigevechttoernooi wilde laten plaatsvinden, op 12 april 1998 niet aan eiseres kon worden verhuurd, omdat die dag aldaar een ander evenement plaatsvond. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid, wat daar ook van zij, aan voormeld oordeel niet afdoet, nu dit de mogelijkheid onverlet laat dat eiseres, zoals zij stelt, schade heeft geleden als gevolg van de weigering van de vergunning. De rechtbank neemt hierbij in beschouwing dat op grond van de desbetreffende bepalingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Nijmegen (APV) niet is af te leiden dat een vergunning voor het houden van een evenement is gebonden aan een vooraf aan verweerder op te geven datum. Voornoemde omstandigheid kan een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of recht op schadevergoeding bestaat, doch dat is in dit geding niet aan de orde nu eiseres geen schadevergoeding heeft gevorderd.
Ten aanzien van de inhoudelijke aspecten van het onderhavige geschil overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de gevraagde vergunning in het belang van de openbare orde dient te worden geweigerd. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat binnen de gemeente Nijmegen een beleid wordt gevoerd dat zich richt op het tegengaan en voorkomen van geweld in het algemeen en vooral door of ten aanzien van jongeren. Verweerder signaleert, evenals de landelijke overheid, een voortschrijdende verruwing van de maatschappij waarvan onder meer zinloos geweld een exponent is. Het beleid van verweerders gemeente ziet er op om verdere verruwing tegen te gaan. In dat licht bezien past het niet om in de gemeente Nijmegen een kooigevechttoernooi te laten plaatsvinden omdat een kooigevechttoernooi als zeer gewelddadig dient te worden aangemerkt, waarbij geweld tot amusement wordt gemaakt. Het bestreden besluit berust niet op de vrees voor verstoring van de openbare orde op de korte termijn, zoals door vechtpartijen en opstootjes tijdens en kort na een evenement. In het licht van eerdergenoemd beleid heeft het plaatsvinden van een kooigevechttoernooi volgens verweerder gevolgen voor de openbare orde op lange termijn. Verweerder heeft met het bestreden besluit de bedoeling de openbare orde op lange termijn te beschermen. Mede gelet op het feit dat een kooigevechttoernooi een nieuw fenomeen is, is het niet mogelijk de gevolgen op voorhand concreet te benoemen. Verweerder acht een kooigevechttoernooi, ondanks het bestaan van een reglement en ondanks dat een gevecht op punten kan worden gewonnen, een gewelddadig evenement en in strijd met de normale gang van zaken in de gemeente Nijmegen.
Anders dan muziek- of sportevenementen, is een kooigevecht nieuw in Nijmegen en veroorzaakt het heftige reacties in de Nijmeegse samenleving. Verweerder ziet zich in zijn standpunt gesteund door de meerderheid van de gemeenteraad van Nijmegen.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft miskend dat het hier om een evenement met een besloten karakter gaat. De vergunning is in feite geweigerd op grond van een zedelijkheidsoordeel en dus eigenlijk op politieke gronden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft geadviseerd een evenement zoals een kooigevecht te verbinden aan voorwaarden. Bij een te Emmen gehouden kooigevecht heeft zich geen enkel incident voorgedaan onder toeschouwers en deelnemers. Van de zijde van de gemeente Nijmegen heeft een objectieve toetsing door aanschouwing van een kooigevecht niet plaatsgevonden.
Verweerder bestempelt het kooigevecht ten onrechte als een zeer gewelddadig evenement. Het betreft een gereglementeerde activiteit met een spelelement waaraan uitsluitend door (internationale) professionals wordt deelgenomen en er is een strikt wedstrijdreglement waarvan de nakoming door de organisatie wordt gegarandeerd.
Verweerders argument met betrekking tot de voorkoming van jeugdcriminaliteit is misplaatst, nu het toernooi niet toegankelijk is voor kinderen in de door verweerder bedoelde leeftijdscategorie, te weten 12- en 13-jarigen. Verweerder gaat er kennelijk van uit dat een kooigevecht agressie c.q. geweld oproept, een veronderstelling die met geen enkel draagkrachtig argument wordt ondersteund. Vechttoernooien hebben nimmer tot verstoring van de openbare orde geleid, in tegenstelling tot voetbal- en ijshockeywedstrijden. Voorts wordt gewezen op de situatie in Japan, waar wekelijks kooigevechten plaatsvinden, terwijl het aantal geweldsmisdrijven per hoofd van de bevolking beduidend lager is dan in Nederland. Wekelijks vinden dergelijke evenementen plaats in het buitenland en ook in Emmen heeft een kooigevecht plaatsgevonden, dus "nieuw" is een vechttoernooi niet.
Geweldsincidenten waar verweerder kennelijk op doelt waar hij het heeft over zinloos geweld, zijn bij uitstek een exponent van het maatschappelijk verschijnsel van overmatig alcohol- en drugsgebruik en staan in geen enkele relatie tot het onderhavige vraagstuk.
In verweerders beleid wordt eveneens aandacht gevraagd voor drugsgebruik onder jongeren. In dat verband is het vreemd dat verweerder wel vergunning heeft verleend voor een beurs waarin drugsgebruik centraal staat.
Naar de opvatting van eiseres is sprake van détournement de pouvoir door verweerder.
Ten slotte stelt eiseres dat haar belangen niet alleen van financiële aard zijn, maar in een zeer breed perspectief dienen te worden geplaatst. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van deze belangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 2.2.1, eerste lid, van de APV (welk artikel is geplaatst in het hoofdstuk "Openbare Orde") is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder een openbaar evenement wordt verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat onder een besloten evenement wordt verstaan een niet voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak voorzover het deelnemen aan en/of het bezoeken van de vermakelijkheid dan wel het aldaar gebruiken van eet- en/of drinkwaren tegen betaling geschiedt.
Ingevolge artikel 2.2.2, eerste lid, van de APV, is het verboden een openbaar evenement te organiseren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid de vergunning weigeren dan wel aan de vergunning voorschriften verbinden.
Op de voet van artikel 2.2.3, eerste lid, van de APV is degene die voornemens is een besloten evenement te organiseren, verplicht tenminste dertig dagen voor de aanvang van dat evenement daarvan kennis te geven aan burgemeester en wethouders. Ingevolge lid 3 van dat artikel kunnen burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voorschriften geven omtrent het houden van een besloten evenement dan wel een dergelijk evenement verbieden.
De rechtbank stelt voorop dat besluiten zoals thans in geschil berusten op een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan waarbij hem een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Het bestreden besluit wordt derhalve door de rechter met terughoudendheid getoetst, waarbij deze zich beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan, onder de gegeven omstandigheden, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank allereerst van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aanvraag d.d. 1 juli 1997 van eiseres om toestemming voor het organiseren van een kooigevechttoernooi dient te worden aangemerkt als een vergunningaanvraag voor het houden van een openbaar evenement. De stelling van eiseres dat slechts leden van zijn club Nikko Toshogu toegang zouden hebben, doet daaraan op zichzelf niet af. Ter zitting is namelijk gebleken dat de vereisten die aan dit lidmaatschap worden gesteld zodanig zijn, dat in feite een ieder lid kan worden. Bovendien is door eiseres niet gesteld dat het kooigevechttoernooi niet voor het publiek toegankelijk zou zijn en evenmin is dit anderszins gebleken. Eiseres heeft slechts aangevoerd dat het toernooi sowieso al zou zijn uitverkocht aan clubleden. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het toernooi daarmee een besloten evenement zou zijn.
Bovendien heeft eiseres de mogelijkheid open gelaten dat kaartverkoop aan de zaal zou hebben plaatsgevonden. Hiermee richt eiseres zich naar het oordeel van de rechtbank met het evenement niet slechts op een werkelijk beperkte kring van personen.
Vervolgens is de rechtbank op grond van de stukken van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat het onderhavige kooigevechttoernooi een zeer gewelddadig karakter heeft. In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder belang aan artikel 12 van de overeenkomsten die eiseres heeft gesloten met de sporters die aan het toernooi zouden deelnemen. In dat artikel wordt het deelnemen aan een kooigevechttoernooi omschreven als "an ultrahazardous activity" waarbij de deelnemer het risico loopt geconfronteerd te worden met "a high probability of suffering serious, permanent and even life threathening injuries". In voormeld artikel is verder bepaald dat de deelnemer afstand doet van elke claim tegen eiseres "arising out of and in connection with any fighting or other form of violent conduct occurring within or adjacent to any fighting ring or any facility used for any practice, exhibition or Fighting event". Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voormelde omschrijvingen, afkomstig van eiseres, worden geconcludeerd dat het onderhavige kooigevechttoernooi als zeer gewelddadig moet worden aangemerkt.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder in zijn gemeente beleid voert dat zich richt op het voorkomen van geweld alsmede op het tegengaan van verruwing van de samenleving. Dat dit beleid door verweerder wordt gevoerd is tussen partijen op zichzelf niet in geschil. De rechtbank is van oordeel dat het voeren van een dergelijk beleid binnen verweerders gemeente op zichzelf binnen de bevoegdheden van de desbetreffende organen van de gemeente valt. Eiseres heeft in dit verband nog aangevoerd dat dit beleid zich slechts op jongeren richt. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit aan de aard en strekking van het gevoerde beleid echter niet af.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het verlenen van een vergunning voor het laten plaatsvinden van een zeer gewelddadig evenement zoals het onderhavige kooigevechttoernooi niet strookt met de uitgangspunten van voornoemd beleid.
Uit de zich bij de stukken bevindende "brief aan de leden" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 29 oktober 1997 (AJZ/705864), met bijlage, concludeert de rechtbank dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport er uitdrukkelijk voor heeft gekozen de gesignaleerde problematiek met betrekking tot onder meer kooigevechten niet landelijk te regelen maar over te laten aan de desbetreffende gemeenten. In deze brief is ten aanzien van de mogelijkheden een vergunning te weigeren, aangegeven dat voor wat betreft (het belang van) de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid en de veiligheid van goederen het afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het concrete geval of weigering op die gronden mogelijk is.
De vraag waar de rechtbank zich in het onderhavige geschil voor ziet geplaatst, is of de feiten en omstandigheden die voortvloeien uit en samenhangen met een kooigevechttoernooi reden kunnen zijn voor een weigering van de vergunning omdat het belang van de openbare orde zich tegen vergunningverlening verzet.
In dit verband dient eerst te worden vastgesteld of het begrip openbare orde zoals dat in de APV is gehanteerd en zoals dat is gebaseerd op de Gemeentewet, slechts ziet op concrete gebeurtenissen waardoor de openbare orde wordt verstoord, of dat dit onder omstandigheden ook betrekking kan hebben op een inbreuk op een beleid waarvan de concrete gevolgen moeilijk zijn te overzien maar waarbij het risico van een verstoring van de openbare orde aanwezig is.
In artikel 172 van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde. De openbare orde wordt naar het oordeel van de rechtbank beheerst door een complex van rechtsregels dat ziet op het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven. Het is in beginsel aan de gemeenteraad om het gewenste niveau te bepalen, bijvoorbeeld in de APV.
Gelet op bovenstaande karakterisering van het begrip openbare orde is de rechtbank van oordeel dat een inbreuk op het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven in beginsel kan worden aangemerkt als een verstoring van de openbare orde. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook een bestendig beleid uitdrukking kan zijn van voornoemd complex van rechtsregels dat ziet op het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven. Een inbreuk op dit beleid kan aldus onder omstandigheden tot een inbreuk op de openbare orde leiden. Dientengevolge kan een aangevraagde vergunning onder omstandigheden in het belang van de openbare orde worden geweigerd indien met de verlening ervan inbreuk zou worden gemaakt op een bestendig beleid.
De omstandigheden die volgens de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige geschil een rol spelen zijn de volgende.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk dat het plaatsvinden van een evenement als een kooigevechttoernooi leidt tot onrust in de Nijmeegse samenleving, hetgeen wordt bevestigd door de zich bij de stukken bevindende brief van de Verenigde Bewonersorganisaties Zwanenveld. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de directe gevolgen van het plaatsvinden van het kooigevechttoernooi voor de openbare orde moeilijk zijn te overzien, niet in de laatste plaats doordat het - in ieder geval ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar - een nieuw fenomeen betrof.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarenboven in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geenszins is uit te sluiten dat het plaatsvinden van het evenement kan leiden tot geweld, ook buiten de ring c.q kooi. In dit verband wijst de rechtbank nogmaals op het eerder aangehaalde artikel 12 van de overeenkomst die eiseres heeft gesloten met de sporters. Hieruit volgt dat het risico op extreem geweld, ook buiten de ring, aanwezig is.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden kan worden vastgesteld dat het plaatsvinden van het kooigevechttoernooi inbreuk maakt op verweerders beleid ten aanzien van geweldsbeperking en tevens onrust veroorzaakt in (delen van) de Nijmeegse samenleving. Hierdoor is het niet onaannemelijk dat het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven van Nijmegen wordt aangetast. De rechtbank is dientengevolge van oordeel dat, gelet op alle feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang beschouwd, verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aangevraagde vergunning te weigeren in het belang van de openbare orde.
Alhoewel verweerder, mede gezien de inhoud voornoemde "brief aan de leden" van de VNG, ook de mogelijkheid heeft gehad voorschriften aan een eventuele vergunning te verbinden, is het volgens de rechtbank onjuist noch onredelijk te noemen dat dit niet is gebeurd, gelet op de aard van de weigeringsgrond zoals bovenomschreven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het stellen van voorschriften het belang van de openbare orde zoals bovenomschreven evenmin zou kunnen dienen nu de enkele omstandigheid dat het kooigevechttoernooi plaatsvindt reeds inbreuk maakt op het beleid en onrust veroorzaakt in de samenleving.
Het beroep van eiseres op de situatie in Japan, waar volgens eiseres wekelijks kooigevechten plaatsvinden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Ten eerste omdat het feit dat in Japan kooigevechten plaatsvinden niet aan verweerder kan worden tegeneworpen en ten tweede omdat de Japanse samenleving in niet onaanzienlijke mate van de Nederlandse verschilt en aldus geen sprake is van gelijke gevallen.
Een verwijzing naar in Emmen gehouden kooigevechten, waar zich volgens eiseres geen ongeregeldheden hebben voorgedaan, en een verwijzing naar ongeregeldheden bij voetbal- en ijshockeywedstrijden acht de rechtbank, gelet op voorgaande uiteenzetting ten aanzien van het begrip openbare orde, te dezen niet doorslaggevend.
Voorts heeft eiseres in beroep aangevoerd dat in het eerder genoemde beleid eveneens aandacht wordt gevraagd voor het drugsgebruik onder jongeren en dat het in dat verband vragen oproept dat verweerder voor het houden van een evenement waar drugsgebruik centraal staat, wel vergunning heeft verleend, hetgeen de rechtbank opvat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat hier gedoeld wordt op de "Highlife Hennepbeurs", die in juni 1998 in Nijmegen heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft dienaangaande gesteld, en met een schriftelijk stuk ondersteund, dat de vergunning voor die beurs is verleend op basis van onjuiste informatie van de aanvrager. De vergunning zou niet zijn verleend indien bekend was geweest dat de beurs zich mede richtte op het gebruik van hennep als softdrugs.
De rechtbank is van oordeel dat, zo hier al sprake zou zijn van gelijke gevallen, het gelijkheidsbeginsel niet met zich brengt dat een eenmaal gemaakte fout telkenmale herhaald zou moeten worden.
De opvatting van eiseres dat sprake is geweest van een onevenwichtige belangenafweging door verweerder wordt door de rechtbank niet gedeeld. Dat verweerder de belangen van de openbare orde in zijn gemeente heeft laten prevaleren boven de belangen van eiseres die, naar het oordeel van de rechtbank, commercieel en/of financieel van aard zijn, is op zichzelf niet kennelijk onredelijk te noemen. Niet is gebleken dat de belangen van eiseres in het geheel niet in de beoordeling zijn betrokken.
Ten slotte overweegt de rechtbank ten aanzien van het daaromtrent door eiseres gestelde, dat geenszins is gebleken dat verweerder zijn bevoegdheid voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen verweerders besluit geen doel treffen. Van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Nu er evenmin een andere reden is om het bestreden besluit voor onjuist te houden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.E. Snijders, als voorzitter,
mr. H.A.W. Snijders en prof. mr. C.A.J.M. Kortmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof als griffier
In het openbaar uitgesproken op 15 juni 2000, door mr. M.E. Snijders in tegenwoordigheid van de griffier voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Verzonden op: 15 juni 2000
Coll: