Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland te Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 mei 1999.
2. Feiten en procesverloop
Eiser heeft verweerder in februari 1999, door middel van het inzenden van een teruggavecoupon, verzocht om de door hem in 1998 betaalde provinciale televisieopslag van f 6,90 op grond van de Regeling restitutie provinciale televisieopslag Gelderland 1998 terug te betalen.
Bij besluit van 17 februari 1999, verzonden op 25 februari 1999, heeft verweerder geweigerd om de door eiser betaalde provinciale televisieopslag Gelderland 1998 te restitueren. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de teruggaveregeling is vastgesteld omdat ontvangst van TV Gelderland in 1998 niet mogelijk was voor huishoudens die niet op de kabel zijn aangesloten en die buiten het bereik van de zender Arnhem wonen. Omdat eiser binnen het bereik van de zender Arnhem woont, heeft verweerder zijn verzoek afgewezen. Verweerder heeft voorts aangegeven dat de omstandigheid dat eiser alleen een schotelontvanger bezit niet tot restitutie kan leiden omdat hem de mogelijkheid wordt geboden TV Gelderland te ontvangen. Het besluit is voorzien van een bezwaarclausule.
Eiser heeft op 1 maart 1999 bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Daarbij heeft eiser - samengevat - aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen de provinciale televisieopslag Gelderland 1998 en volgende jaren. Eiser heeft verweerder vervolgens verzocht om de televisieopslag van f 6,90 terug te storten op zijn girorekening. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij alleen een schotelontvanger heeft en dat TV Gelderland daarop niet ontvangen kan worden; daarnaast heeft eiser aangegeven dat verweerder voorbij is gegaan aan de vraag of hij TV Gelderland wel wil ontvangen.
Bij besluit van 25 mei 1999 heeft verweerder het bezwaar van eiser primair niet-ontvankelijk verklaard omdat het is gericht tegen een algemeen verbindend voorschrift, namelijk het Besluit van Provinciale Staten van 14 mei 1997 inzake Opslag op de omroepbijdrage ten behoeve van regionale televisie. Subsidiair heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen voornoemd besluit van Provinciale Staten niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
Op 18 juni 1999 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 25 mei 1999. Eiser heeft de gronden van het beroep in het beroepschrift uiteengezet.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank op 28 februari 2000, waar eiser - daartoe opgeroepen - in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door W.J.M. Peters, werkzaam bij de provincie Gelderland.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 111, eerste lid, van de Mediawet is bepaald dat de omroepbijdrage bestaat uit een hoofdsom, al dan niet vermeerderd met (...) een provinciale televisie-opslag.
In artikel 111b, eerste lid, van de Mediawet is bepaald dat Provinciale Staten eenmaal voor een periode van ten hoogste vijf jaar, ter bestrijding van de kosten van regionale televisie-omroep in hun gebied, het bedrag van de provinciale televisie-opslag vaststellen met in achtneming van de artikelen 220 en 220a van de Provinciewet. Voorts is bepaald dat paragraaf 3 van hoofdstuk XV van de Provinciewet niet van toepassing is.
In artikel 117a, eerste lid, van de Mediawet is bepaald dat de provinciale opslagen worden geheven van de houders van een ontvanginrichting waarvoor omroepbijdrage is verschuldigd en die blijkens de registratie van de Dienst Omroepbijdragen in de desbetreffende provincie wonen.
In artikel 220 van de Provinciewet is bepaald dat Provinciale Staten besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een provinciale belasting door het vaststellen van een belastingverordening. Voorts is in artikel 220a van de Provinciewet bepaald dat een belastingverordening in de daartoe leidende gevallen vermeld: de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief (...) en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is.
In paragraaf 3 van hoofdstuk XV van de Provinciewet is onder meer geregeld dat de heffing en invordering van provinciale belastingen plaatsvindt met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en de Invorderingswet 1990.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is - voor zover van belang - bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, eerst bezwaar tegen dat besluit dient te maken alvorens beroep kan worden ingesteld.
In artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb is - voor zover van belang - bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
In artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb is bepaald dat (bij de administratieve rechter) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen.
Bij besluit van 14 mei 1997 (hierna: het Heffingsbesluit) hebben Provinciale Staten van Gelderland de provinciale opslag op de omroepbijdrage A ten behoeve van regionale publieke televisie in Gelderland vastgesteld op f 6,90 per jaar. Voorts is besloten dat deze opslag ook voor de jaren 1998 tot en met 2001 geheven wordt.
Bij besluit van 11 november 1998 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Regeling restitutie provinciale televisieopslag Gelderland 1998 (hierna: de Regeling) vastgesteld. Op grond van de Regeling kunnen huishoudens, die niet zijn aangesloten op de kabel of een centrale antenne-inrichting, het bedrag van de provinciale opslag voor regionale televisie Gelderland 1998 eenmalig terugontvangen indien men woonachtig is in een aantal met name genoemde gemeenten in Gelderland. De gemeente […], waarbinnen eiser woont, is in de Regeling niet genoemd.
Op grond van de in rubriek 2 weergegeven feiten stelt de rechtbank vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 februari 1999 waarbij verweerder heeft geweigerd om hem de provinciale opslag over 1998 terug te betalen. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder eisers bezwaar uitsluitend heeft opgevat als een bezwaar tegen het Heffingsbesluit. Gelet op de bewoordingen van het bezwaarschrift, alsmede eisers verklaring ter zitting omtrent de strekking van zijn bezwaarschrift, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat eisers bezwaar zich mede richtte tegen de weigering van restitutie van de opslagpremie. Verweerder heeft dat aspect dan ook ten onrechte niet bij de heroverweging van zijn besluit van 17 februari 1999 betrokken en in zoverre gehandeld in strijd met artikel 7:11, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna bezien welke consequenties daaraan verbonden dienen te worden.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat eisers bezwaar tegen het Heffingsbesluit door verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het Heffingsbesluit moet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit dat een algemeen verbindend voorschrift behelst. Uit artikel 7:1, eerste lid, van de Awb volgt dat tegen een dergelijk besluit evenmin bezwaar gemaakt kan worden.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd aangegeven dat als eisers bezwaar tegen de weigering om de opslagpremie over 1998 terug te betalen in heroverweging was genomen, zulks eveneens tot een niet-ontvankelijk verklaring had dienen te leiden. De rechtbank deelt die opvatting en overweegt in verband daarmee als volgt.
Het besluit van 17 februari 1999 tot weigering van restitutie van de provinciale televisieopslag is gebaseerd op de Regeling. Deze Regeling dient naar het oordeel van de rechtbank, evenals het Heffingsbesluit, aangemerkt te worden als een algemeen verbindend voorschrift inzake belastingen. De rechtbank wijst daarbij op de hierboven weergegeven artikelen 111b van de Mediawet en 220 van de Provinciewet alsmede op het arrest van de Hoge Raad van 8 september 1993, nr. 28 070, gepubliceerd in BNB 1993/341.
Wat betreft de vraag of ten aanzien van verweerders weigering om tot restitutie van de provinciale televisieopslag c.q. van een provinciale belasting over te gaan, beroep en - daaraan voorafgaand - bezwaar bij het bestuursorgaan mogelijk is, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat de bijzondere administratieve rechter, de belastingrechter, niet bevoegd is om over deze kwestie te oordelen omdat in artikel 111b, eerste lid, van de Mediawet is bepaald dat ten aanzien van de provinciale televisieopslag de Awr niet van toepassing is. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank voorts op dat daaruit voortvloeit dat de fiscale bezwaarprocedure niet openstaat ten aanzien van verweerders besluit van 17 februari 1999.
De rechtbank overweegt voorts dat het besluit van 17 februari 1999 is genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen, namelijk de Regeling, zodat ten aanzien van dat besluit op grond van artikel 8, aanhef en onder g, van de Awb, geen beroep op de administratieve rechter (de sector bestuursrecht van de rechtbank) mogelijk is. Daaruit volgt dat op grond van artikel 7:1 van de Awb geen bezwaar kan worden gemaakt tegen voormeld besluit. Eisers bezwaar tegen de weigering van restitutie had bij een heroverweging door verweerder, althans door het ten aanzien van dat bezwaar bevoegde bestuursorgaan, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Uit het voorgaande volgt enerzijds dat verweerder heeft gehandeld heeft in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, maar anderzijds dat verweerder ook bij een volledige heroverweging van het besluit van 17 februari 1999 op basis van eisers bezwaar, niet anders dan tot een niet-ontvankelijk verklaring kan concluderen. Gelet daarop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zijn geheel vernietigen en eisers bezwaar, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, op de in deze uitspraak aangegeven gronden niet-ontvankelijk verklaren.
Onder verwijzing naar artikel 8:71 van de Awb merkt de rechtbank op dat eiser ter zake van zijn bezwaren tegen de provinciale televisieopslag uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden begroot op f 11,= voor reiskosten. Van andere kosten, die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, zoals uit het voorgaande volgt, verweerder zijn besluit van 17 februari 1999 ten onrechte heeft voorzien van de mededeling dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag van de bekendmaking bezwaar kunnen maken tegen dat besluit.
De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien om onder toepassing van artikel 8:74 van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, zoals in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van f 11,=;
Bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f 225,= vergoedt;
Wijst de provincie Gelderland aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. J.J. Catsburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2000, in tegenwoordigheid van B.M.M. Kerkhoven als griffier.
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 maart 2000