ECLI:NL:RBARN:2000:AA4434

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05.072613-98
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen B.F.M. van Z. heeft de rechtbank Arnhem op 24 januari 2000 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte op 10 januari 2000 ter terechtzitting verscheen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van der Hoeven. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De tenlastelegging was gebaseerd op een vermeende afspraak over de strafeis die op 19 maart 1997 zou zijn gemaakt tussen verschillende advocaten en een politie-inspecteur.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van de verdachte en zijn raadsman, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er op 19 maart 1997 een afspraak was gemaakt over de strafeis. De verklaringen van de officier van justitie en de advocaat-generaal werden niet als overtuigend genoeg beschouwd in vergelijking met de verklaring van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, waarbij de rechtbank de relevante wetsartikelen in acht heeft genomen. De uitspraak werd gedaan door de coördinerend vice-president J.D.A. den Tonkelaar, samen met de rechters J.P. Bordes en J.A.W. Lensing, en werd openbaar uitgesproken in de rechtszaal.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
V E R K O R T - V O N N I S
In de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
B. F. M. VAN Z.
Raadsman: mr. R. van der Hoeven, advocaat te Vlaardingen
Parketnummer : 05.072613-98
Zittingsdatum : 10 januari 2000 (tegenspraak)
Uitspraak : 24 januari 2000
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
Voorzover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 januari 2000 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R. van der Hoeven, advocaat te Vlaardingen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de faxberichten van 19 maart 1997 van mr. Van S. aan mr. Van G. en de bevestiging van mr. J. aan mr. Van S. van 20 maart 1997, alsmede de diverse opgenomen telefoongesprekken tussen de hierboven genoemde personen, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat juist is het standpunt van de advocaat-generaal mr. Van Zon dat als je alle deelnemers van het gesprek van 19 maart 1997 (mr. Van S., mr. Van G., mr. J., politie-inspecteur Van Z. en Perry P.) na afloop bij de deur gevraagd zou hebben wat de eis zou worden, iedereen gezegd zou hebben: twee jaar. Maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat een afspraak zoals bedoeld in de tenlastelegging was gemaakt.
Dat niet bewezen is dat er op 19 maart 1997 een afspraak over de strafeis tot stand is gekomen wordt door de volgende feiten en omstandigheden bevestigd.
Er is van geen enkel belang van verdachte gebleken om - als er al een afspraak gemaakt zou zijn - te verklaren dat er geen afspraak tot stand is gekomen op 19 maart 1997.
Op het faxbericht van mr. Van S. van 19 maart 1997 waarin onder andere wordt vermeld dat een concrete strafeis is besproken is geen reactie met betrekking tot die zinsnede gekomen van mrs. Van G. en/of J.
Mrs. Van G. en J. hebben uiteindelijk verklaard dat zij zich niet de letterlijke bewoordingen van mr. Van S. kunnen herinneren waarmee de afspraak tot stand zou zijn gekomen.
De uitlatingen van mr. Van S. tijdens het telefoongesprek van 7 april 1997 omstreeks 17.30 uur tussen hem en mr. Van G. passen zowel in de visie van de officier van justitie dat er wel een afspraak tot stand is gekomen op 19 maart 1997, als in de visie van mr. Van S. en politie-inspecteur Van Z. dat zulks niet het geval is. Evenwel, gelet op de verklaringen van mr. Van S. en de heer Van Z. afgezet tegen de verklaringen van Perry P. en mrs. Van G. en J., is naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van verdachte meer aannemelijk dan die van de officier van justitie.
Gelet op de betrekkelijke wetsartikelen.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de gehele tenlastelegging.
Aldus gewezen door:
mrs. J.D.A. den Tonkelaar, coördinerend vice-president als voorzitter, J.P. Bordes, rechter, J.A.W. Lensing, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2000.