ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
V E R K O R T - V O N N I S
In de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
X
geboren te A op XX XXXX XXXX,
wonende te Z,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Arnhem.
Raadsvrouw: mr. P.J.G. van den Boom, advocaat te Arnhem.
Parketnummer : 05/079265-99
Zittingsdatum : 28 april 1999 en 9 juni 1999 (tegenspraak)
Uitspraak : 23 juni 1999
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
Voorzover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 28 april 1999 en 9 juni 1999 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake van het 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 primair nietig moet worden verklaard. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Tenlaste is gelegd een poging tot moord. De vraag is of en hoe in dit geval het voorwaardelijke opzet en de voorbedachte rade zich met elkaar verhouden, met name nu het om een poging gaat. Voorwaardelijk opzet is immers een "zwakke" vorm van opzet, terwijl de voorbedachte rade het tegenovergestelde is. Deze twee vormen van opzet zijn niet met elkaar te verenigen. De tenlastelegging is wat deze beide bestanddelen betreft innerlijk tegenstrijdig en moet daarom nietig te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De voorbedachte rade ziet tevens op de situatie waarin na kalm beraad geweld wordt toegepast in een vorm waarbij willens en wetens het risico wordt genomen dat iemand wordt gedood. Dat dit risico zich onafhankelijk van de wil van de dader niet verwezenlijkt, en het dus bij een poging blijft, doet geen afbreuk aan de voorbedachte rade waarmee het delict is begaan.
2b. Nader onderzoek
De raadsvrouw heeft voor de terechtzitting van 28 april 1999 verzocht Y als getuige op te roepen. Dhr. Y is tijdens die zitting niet verschenen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw tijdens de terechtzitting van 28 april 1999 verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar de taxi waarin verdachte zou hebben gereden.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor a) het horen van de getuige Y en b) nader onderzoek te doen verrichten naar de taxi waarin verdachte op 21 december 1998 zou hebben gereden.
De rechter-commissaris heeft dhr. Y opgeroepen voor een verhoor op 26 mei 1999. Daarop is de getuige niet verschenen.
De rechter-commissaris heeft vervolgens de medebrenging bevolen van dhr. Y voor een verhoor op 3 juni 1999. Na adresverificatie is de woning van de getuige door de parketpolitie bezocht. De getuige is echter niet thuis aangetroffen.
De officier van justitie heeft terechtzitting van 9 juni 1999 medegedeeld dat voor de zitting de parketpolitie nogmaals de woning van dhr. Y heeft bezocht. De getuige is echter wederom niet thuis aangetroffen. Voorts deelde de mensen die op het adres aanwezig waren mede dat dhr. Y daar niet meer woonde.
De rechter-commissaris heeft naar de taxi geen nader onderzoek doen verrichten.
De raadsvrouw is ter terechtzitting van 9 juni 1999 bij haar verzoek tot nader onderzoek zoals voren omschreven gebleven.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
a. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen door de rechter-commissaris en de officier van justitie is ondernomen om er voor te zorgen dat dhr. Y als getuige kon worden gehoord, van een hernieuwde oproeping van dhr. Y kan worden afgezien nu het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
b. De raadsvrouw heeft te weinig concrete aanknopingspunten gegeven, zodat de rechtbank het hoogst onaannemelijk acht dat een nader onderzoek op dit punt tot enig bruikbaar (concreet) resultaat zal kunnen leiden.
De rechtbank verwerpt derhalve het verzoek tot aanhouding van de zaak.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan voor zover niet doorgestreept in bijlage II.
De rechtbank is ten aanzien van feit 1 subsidiair van oordeel dat verdachte door te schieten op en in de richting van de deur van bar-dancing La Parranda en het raam van nachtcafé Difference de aanmerkelijke kans heeft genomen dat derden die zich in voornoemde bar-dancing en/of nachtcafé bevonden door één van de schoten dodelijk zou worden getroffen.
Hetgeen verdachte 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten ten laste zijn gelegd, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Poging tot het misdrijf: het medeplegen van doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287, junctis 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en met de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van de dader, waarbij is gelet op:
- een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 9 februari 1999;
- een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, d.d. 20 april 1999, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt:
Verdachte heeft in de nacht van 21 december 1998 samen met medeverdachte Z op en in de richting van de deur van bar-dancing La Parranda en het raam van nachtcafé Difference meerdere schoten gelost.
Door deze schietpartij ontstond op dat moment een levensbedreigende situatie voor derden die zich in voornoemde bar-dancing en/of nachtcafé bevonden.
Gelet op deze levensbedreigende situatie en de gevoelens van onrust en onveiligheid die een dergelijke schietpartij in de maatschappij veroorzaken is de rechtbank van oordeel dat voor de afdoening van dit feit uitsluitend oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats is.
De rechtbank zal in de zaak van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur opleggen dan in de zaak van medeverdachte Z nu verdachte bij zijn aanhouding op 23 januari 1999 wederom in het bezit was van een vuurwapen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting voorts gelet op de navolgende door de officier van justitie - onder toezegging van afzonderlijke strafvervolging terzake te zullen afzien - ad informandum gevoegde zaken welke door verdachte ter terechtzitting en ten overstaan van de politie zijn erkend voorzien van voornoemd parketnummer:
1. Op 23 januari 1999 te Arnhem, het voorhanden hebben van een (gasalarm)pistool (merk Reck, 8 mm) en/of een luchtdrukpistool (merk Gat, 4.5 mm) en/of een nabootsing van een pistool;
2. Op 23 januari 1999 te Arnhem, het aanwezig hebben van 31 bolletjes cocaïne.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN TWEEËNVEERTIG (42) MAANDEN.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door:
mrs. P. Verkade, als voorzitter, B.N. Crol en J.H.M. Westenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van M.H.J. Materman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 1999.