ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM
In de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
Betaald Voetbal Stichting Vitesse-Arnhem,
gevestigd te 6841 HN Arnhem, Batavierenweg 25
Raadsman: mr. B.J.M. van Meer, advocaat te Arnhem
Parketnummer : 05.045660-99
Zittingsdatum : 5 oktober 1999 (tegenspraak)
Uitspraak : 19 oktober 1999
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegde hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage I, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd (niet bijgevoegd)
Voorzover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is de verdachte vertegenwoordigd door dhr. K.J.J. Aalbers, voorzitter van het bestuur van verdachte.
Verdachte is bijgestaan door mr. B.J.M. van Meer, advocaat Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot driemaal een geldboete van tweeduizend gulden (Hfl. 2.000,=) waarvan duizend gulden (Hfl. 1.000,=) voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren.
De vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Door de verdediging is aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte als werkgeefster de in de tenlastelegging genoemde personen arbeid heeft laten verrichten. Naar het oordeel van verdachte zou in casu geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst maar van een stageovereenkomst of opleidingsovereenkomst.
Vooropgesteld zij dat de Economische politierechter niet de succesvolle ontwikkeling van het Nederlandse voetbal in de weg wil staan. Maar - zoals bij andere activiteiten ook het geval is - een en ander dient te geschieden binnen de door de wettelijke regels getrokken grenzen.
Het begrip "arbeid" wordt niet gedefinieerd in art. 1 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Het begrip moet worden uitgelegd in het licht van de strekking van de Wav welke onder meer ziet op de restrictieve toelating van arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt. Uit de wetsgeschiedenis van de Wav blijkt wel dat met het begrip "arbeid" in de Wav - anders dan de raadsman stelt - niet uitsluitend bedoeld wordt: "arbeid" op basis van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. In de visie van de wetgever kan ook bijvoorbeeld in geval van aanneming van werk sprake zijn van een werkgever die een ander arbeid laat verrichten.
"Diegene die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten is vergunningplichtig in het kader van het wetsvoorstel", aldus de Memorie van Toelichting (p. 13). Klaarblijkelijk op basis van de strekking van de Wav worden in art. 8, eerste lid en tweede lid van de uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen (Regeling van 17 augustus 1995, Stcrt. 1995, 168, zoals enkele malen gewijzigd) voor bepaalde categorieën nadere regels gegeven. Met name is in dit verband van belang art. 8, eerste lid onder 13. Dit luidt als volgt:
13. Werknemers in de sportsector
Ook ten aanzien van werknemers in de sportsector geldt het restrictieve toelatingsbeleid. Alleen voor het incidenteel in Nederland deelnemen aan een wedstrijd door personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben, is in het KB ter uitvoering van de Wav een uitzondering gemaakt. Dit houdt in dat voor tewerkstelling op een geregelde basis in de sportsector steeds een tewerkstellingsvergunning is vereist. Bij werknemers in de sportsector geldt, in zekere mate, dat het gaat om individuen met unieke persoonlijke eigenschappen.
Ook bij teamsporten zal dit meestal het geval zijn. Toch kunnen, net als elders op de arbeidsmarkt, vanwege het restrictieve toelatingsbeleid slechts bij uitzondering sporters tot de Nederlandse arbeidsmarkt worden toegelaten. Er zal een scheidslijn getrokken moeten worden tussen beroepssporters die wel en die niet tot de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen worden toegelaten.
Het is daarbij zaak om te komen tot een op de sportsector toegesneden invulling van deze arbeidsmarkttoets, waarbij tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de voorrang die ook in deze sector het prioriteitgenietend arbeidsaanbod toekomt en aan de specifieke structuur van de arbeidsmarkt in de sportsector.
Aan de vacaturekant spelen diverse complicerende factoren een rol. In de eerste plaats is niet altijd eenduidig de "aard" van een vacature vast te stellen. Het aantal (contract-)spelers kan bij teams van gelijke grootte van werkgever tot werkgever verschillen.
Daarnaast kunnen verschillende teamspelers op meerdere plaatsen in het team inzetbaar zijn, wat de toets voor een concrete vacature bemoeilijkt. Bovendien kan er in teamsporten een wisselwerking optreden tussen de wijze van spelen en de vaardigheden en kwaliteiten van de beschikbare spelers; soms verschilt dit zelfs per wedstrijd in relatie tot de specifieke kwaliteiten of de tactiek van de tegenstanders.
Er zal dus meestal geen eenduidige relatie te leggen zijn tussen de voor het vervullen van een vacature noodzakelijke kwaliteiten en de specifieke vaardigheden van de beoogde werknemer, die ook zelf niet zelden op verschillende plaatsen inzetbaar is. Vaak is er simpelweg behoefte aan een kwalitatief goede speler.
Een heldere en toetsbare objectivering van het begrip kwaliteit is daarbij vanwege het ontbreken van toegespitste diploma's een cruciale voorwaarde, omdat anders de uitvoering van de Wav voor deze beroepsgroep het gevaar loopt te ontaarden in een onverantwoorde casuïstiek, die de toets van behoorlijk besuur niet kan doorstaan.
In de praktijk is gebleken dat deze objectivering op grond van strikt individuele karakteristieken van vacature enerzijds en sporter anderzijds ook met inschakeling van deskundigen onvoldoende te geven is.
Waar op individuele vacatures en kwaliteiten toegespitste criteria geen basis bieden voor een verantwoorde uitvoering, dient gebruik te worden gemaakt van meer algemene criteria, die betrekking hebben op objectieve en toetsbare feiten, aan de ene kant wat betreft de geboden arbeidsplaats, aan de ander kant ten aanzien van de sportkwaliteiten van de betreffende vreemdeling. Ten aanzien van de arbeidsplaats dient daarbij te worden overwogen dat in de arbeidsmarkt voor beroepssporters voortdurend een doorstroming plaatsvindt van amateursport, cq jeugdopleidingen, naar beroepssport. Dit is overigens ook uit overwegingen van sportbeleid een belangrijke doelstelling. Elke tewerkstelling van vreemdelingen die ten koste gaat van die doorstroming leidt in principe tot verdringing van prioriteitgenietend aanbod.
Daarbij dient in beschouwing te worden genomen dat de sportsector in die zin van andere bedrijfstakken afwijkt, dat voortdurend werknemers worden geworven, die ook buiten de sportsector emplooi kunnen vinden. Dit gegeven is een relevante karakteristiek voor dit segment van de arbeidsmarkt en is mede bepalend voor de te bieden arbeidsvoorwaarden, ook omdat de duur van de werkzaamheid in de sportsector slechts een beperkte periode van het arbeidsleven omvat.
Aan de werknemerszijde dient in aanmerking te worden genomen dat in de sportsector, nog meer dan in andere sectoren, een duidelijke marktwerking bestaat, die zich uit in een rechtstreekse relatie tussen de kwaliteit van de werknemer en de hoogte van te maken arbeidskosten. Voor zover transfer- of afkoopsommen in de betreffende sport gebruikelijk zijn dienen deze bij het beoordelen van de arbeidskosten te worden verdisconteerd.
Bij een goede speler hoort een goede beloning. Wie een marktconforme beloning biedt zal gegeven de hoge arbeidsmobiliteit van de werknemers in de meeste sporten de gevraagde kwaliteit speler ook binnen het prioriteitgenietend aanbod daadwerkelijk kunnen aantrekken. De geboden beloning zal daarom, steeds in overeenstemming moeten zijn met wat topsporters in de betreffende sport verdienen.
Alleen in exceptionele gevallen zal dan vacaturevervulling binnen het prioriteitgenietend aanbod uit Nederland en de bij de EER aangesloten landen niet mogelijk zijn.
Het gaat er om te bepalen wanneer een dergelijk exceptioneel geval zich voordoet. Dit zal normaliter uitsluitend het geval kunnen zijn in de hoogste competitieafdeling van de betreffende tak van sport. Een uitzondering op deze regel vormt het betaald voetbal. In aanmerking nemende dat alle 36 clubs in het betaald voetbal aan dezelfde voorwaarden dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor een deelnamelicentie, ligt het in de rede om in het kader van de uitvoering van de Wav, naast de Eredivisie, in principe ook de Eerste Divisie voor tewerkstellingsvergunningen in aanmerking te doen komen.
Behalve het niveau waarop de sport wordt beoefend, zal echter ook de aan te stellen individuele speler aan hoge kwalitatieve eisen moeten voldoen. In lagere klassen zal slechts bij hoge uitzondering vergunningverlening aan de orde kunnen zijn, omdat bij marktconforme arbeidsvoorwaarden de betreffende vacature binnen het prioriteitgenietend aanbod geacht mag worden te kunnen worden vervuld, enerzijds via de doorstroming uit de amateursport, cq jeugdopleidingen, anderzijds door aanwerving van spelers behorend tot het prioriteitgenietend aanbod uit de hoogste competitieklasse in Nederland of elders binnen de Europese Economische Ruimte.
Daarnaast geldt dat van elke werkgever verwacht mag worden, dat er een zekere planmatige invulling van de personeelsbehoefte voor de komende periode plaatsvindt. Bij sporten waarbij per seizoen veel wisselingen plaatsvinden en de beschikbaarheid van arbeidsaanbod een nauwe relatie heeft met de geboden arbeidsvoorwaarden, zal dit des te sterker gelden, alsook indien de onderscheiden sportbonden beperkingen opleggen aan de tijdstippen waarop spelers in dienst mogen worden genomen of aan het aantal vreemdelingen in een sportploeg. Deze laatste beperking heeft overigens geen enkele relatie met het restrictieve toelatingsbeleid op grond van de Wav. Het gaat daarbij immers om strikt interne regels, die niet aan enig wettelijk voorschrift mogen worden tegengeworpen. Indien een sportwerkgever pas op het laatste moment, dus nadat vrijwel alle potentiële werknemers zich contractueel voor het komende seizoen hebben vastgelegd, dan wel bezigheden buiten de sportsector hebben gezocht, zijn personeelsbehoefte invult, dan is een eventuele onmogelijkheid om een vacature te vervullen door middel van prioriteitgenietend aanbod mede te wijten aan de slechte personeelsplanning van de werkgever en zal doorgaans geen tewerkstellingsvergunning kunnen worden afgegeven. In dit verband zij er voor de goede orde op gewezen dat van verwijtbare slechte personeelsplanning in het algemeen geen sprake zal zijn indien een speler tijdens het seizoen een contract aangaat met een nieuwe werkgever en in het verlengde daarvan zijn lopende contract beëindigt, waardoor op de positie van de vertrekkende speler een vacature zou kunnen ontstaan die niet vervuld kan worden door prioriteitgenietend aanbod uit Nederland en de bij de EER aangesloten landen.
Bovenstaande overwegingen vinden hun neerslag in de volgende geoperationaliseerde regels die ieder afzonderlijk gehanteerd moeten worden bij de beoordeling van aanvragen van tewerkstellings-vergunningen in de sportsector:
Een tewerkstellingsvergunning voor beroepssporters wordt in de regel geweigerd:
-indien, met uitzondering van het betaald voetbal, het een arbeidsplaats in een lagere dan de hoogste afdeling van de betreffende sportbond betreft, onder de aantekening dat prioriteitgenietend aanbod in de
zin van artikel 8 lid 1 onder a van de Wav geacht moet worden aanwezig te zijn.
Zoals hiervoor is aangegeven is er met betrekking tot het betaald voetbal geen aanleiding om in dit verband onderscheid te maken tussen de Ere divisie en de Eerste divisie.
- indien de beloning, onder verdiscontering van de waarde van gebruikelijke transfersommen, niet marktconform is.
Als de ter vervulling van de vacature geboden beloning hierbij achterblijft, zal de vergunning met toepassing van artikel 9 onder b Wav geweigerd dienen te worden.
Van het ontbreken van een marktconforme beloning zal doorgaans sprake zijn indien de beloning lager is dan de gebruikelijke beloning voor spelers die tot de top 20 % in de hoogste afdeling van de betreffende tak van sport behoren.
Voor het betaald voetbal geldt dat doorgaans sprake is van een marktconforme beloning indien de gegarandeerde beloning tenminste 150 % bedraagt van de gemiddelde beloning in de Ere divisie in het voorgaande seizoen inclusief de premies, gerelateerd aan het in dat seizoen behaalde resultaat van de club die een tewerkstellingsvergunning aanvraagt, met dien verstande dat voor spelers in de leeftijdsgroep van 18 tot 20 jaar in de regel sprake is van een marktconforme beloning indien de gegarandeerde beloning tenminste 75 % van vorenbedoelde gemiddelde beloning in de Ere divisie bedraagt.
- indien het een speler betreft die niet direct voorafgaande aan de tewerkstelling op geregelde basis heeft deelgenomen aan een competitie die ten minste even sterk is als de hoogste afdeling van de Nederlandse competitie of die op andere wijze, zoals deelname aan wereldkampioenschappen, heeft bewezen over tenminste vergelijkbare kwaliteiten te beschikken, onder de aantekening dat prioriteitgenietend aanbod in de zin van artikel 8 lid 1 onder a Wav geacht moet worden aanwezig te zijn.
- indien de aanvraag, anders dan in geval van calamiteiten, wordt ingediend na het begin van het seizoen met toepassing van artikel 9 onder a Wav.
Verder zijn is dit verband nog van belang art. 8, tweede lid onder 24, 25 en 26 van de eerder genoemde uitvoeringsregels, luidende als volgt:
24. Stagiaires
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om arbeid te verrichten die noodzakelijk is ter voltooiing van hun opleiding, kan voor maximaal een jaar een tewerkstellingsvergunning worden verleend zonder toepassing van artikel 8 lid onder a, b en d Wav. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderings-mogelijkheid is dat deze stagiaires reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd in hun herkomstland en in het laatste of voorlaatste jaar van hun opleiding verkeren. Uit een door de desbetreffende onderwijsinstelling afgegeven verklaring dient te blijken dat de stage een noodzakelijk onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma. Tevens dient een stageprogramma te worden overgelegd waaruit blijkt wat de inhoud van de stage is.
25. Practicanten
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om werkervaring op te doen, die voor hun toekomstig functioneren in hun herkomstland van belang is, kan een tewerkstellingsvergunning worden verleend voor in de regel maximaal 24 weken zonder toepassing van artikel 8 lid 1, onder a en b Wav.
Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat deze practicanten reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd en op basis van een overeenkomst tussen een in het buitenland gevestigde onderneming en een in Nederland gevestigde onderneming in de laatstgenoemde bij wijze van onderricht bedrijfservaring opdoen.
Bij de aanvraag dient het leerplan te zijn bijgevoegd, alsmede een verklaring van de Nederlandse werkgever inhoudende dat de dat de practicant geen reguliere arbeidsplaats inneemt en een verklaring van de buitenlandse werkgever dat hij de practicant na ommekomst van de praktijkperiode weer daadwerkelijk in dienst zal nemen.
26. Arbeid van bijkomende aard door studenten
Toetsing aan de voorwaarden vervat in artikel 8 lid 1 Wav behoeft voor buitenlandse studenten in het bezit van een vergunning tot verblijf voor studie niet plaats te vinden indien de arbeid onder marktconforme voorwaarden plaatsvindt en:
a. seizoenarbeid betreft en uitsluitend in de maanden juni, juli en augustus plaatsvindt of
b. niet meer dan 10 uur per week beslaat en indien bij de aanvraag tevens een verklaring van de onderwijsinstelling is gevoegd inhoudende:
- dat de betreffende persoon een student is die aan de betreffende onderwijsinstelling staat ingeschreven en
- dat de arbeid waarvoor een vergunning wordt aangevraagd naar verwachting de studievoortgang niet zal belemmeren.
Voor alle andere arbeid geldt de normale procedure inclusief het bepaalde in artikel 8 lid 1 Wav.
Niet valt in te zien dat en waarom in de uitvoeringsregels aan de begrippen "werkgever" en "arbeid laten verrichten" een uitwerking wordt gegeven welke in strijd is met de strekking van de Wav.
De contracten tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde personen, die onder de bewijsmiddelen zijn opgenomen, bevatten naar het oordeel van de Economische politierechter alle elementen om aan te nemen dat verdachte als werkgeefster de in de tenlastelegging vermelde personen arbeid heeft laten verrichten, nu het daarbij klaarblijkelijk gaat om arbeidsovereenkomsten. Zo draagt het contract het opschrift: "contract voor minderjarige beroepsspelers. Het "spelerscontract" dat deel uitmaakt van de contractuele relatie tussen verdachte en de in de tenlastelegging genoemde personen bevat regelingen omtrent onder meer "indiensttreding", "het dienstverband", "het basissalaris", "het brutosalaris" - waarop uitdrukkelijk loonbelasting wordt ingehouden -, "de vakantietoeslag", doorbetaling bij arbeidsongeschiktheid "op de voet van art. 7A:1638c BW e.v.", "het pensioenreglement". In het "eerste aanhangsel behorende bij spelers/arbeidscontract" wordt uitdrukkelijk gesproken van "werkgever" en "werknemer" en van "collectieve arbeidsovereenkomst".
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de contracten ongelukkig geredigeerd zijn en dat de contracten in feite stageovereenkomsten of opleidingsovereenkomsten zouden zijn. De economische politierechter acht echter niet aannemelijk geworden dat het om "pure" stageovereenkomsten of opleidings-overeenkomsten gaat. In de contracten ontbreekt elke verwijzing naar stage of opleiding. Voor zover er sprake is van een opleidingscomponent, sluit dit voorts niet uit dat er tevens arbeid wordt verricht in de zin van de Wav.
Dat kan mede worden afgeleid uit het hierboven aangehaalde art. 8, tweede lid onder punt 24 van de Uitvoeringsregels betreffende stagiaires, waar gesproken wordt van het verrichten door vreemdelingen van "arbeid (...) die noodzakelijk is ter voltooiing van hun opleiding". Een andere reden voor de onaannemelijkheid van de stelling dat de contracten in feite stageovereenkomsten of opleidingsovereenkomsten zouden zijn betreft het bedrag dat de speler toekomt als hetgeen in het contract "salaris" wordt genoemd. Ook al krijgt de speler dat bedrag eerst nadat hij achttien jaar is geworden feitelijk ter beschikking, dat neemt niet weg dat hij het wel - zij het later - ontvangt. De strekking van de betaling van dat bedrag is een andere dan die van betaling van het bedrag dat een amateurspeler ontvangt als vergoeding van diverse posten, zoals door de raadsman ter terechtzitting toegelicht.
Verder duidt de bepaling over de einddatum van het contract (art. 4 van het contract) niet op - alleen - een stage of opleidingsovereenkomst, nu deze niet verband houdt met het einde van de opleiding maar met de wens te voorkomen dat de investeringen in de speler (al te) snel teniet worden gedaan doordat de speler in plaats van te spelen voor verdachte overstapt naar een andere club.
Uit het voorgaande vloeit naar het oordeel van de Economische politierechter tevens voort dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde persoon van wie vaststaat dat deze geen wedstrijden heeft gespeeld eveneens arbeid heeft laten verrichten in de zin van de Wav. Niet gesteld noch gebleken is dat de betrokkene - die kennelijk geblesseerd was - niet op grond van het tussen verdachte en hem bestaande contract bijvoorbeeld behoefde deel te nemen aan trainingen noch dat hem geen "salaris" zou worden uitgekeerd (zie art. 5 van het contract voor minderjarige beroepsspelers").
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan voor zover niet doorgestreept in bijlage II. (niet bijgevoegd)
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegde is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid van de wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon, driemaal gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 1 jo de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, aangezien verdachte - kort gezegd - niet op momenten waarop zulks voor de hand zou hebben gelegen door de Arbeidsinspectie geïnformeerd is omtrent de noodzaak van een tewerkstellingsvergunning in de onderhavige situatie.
De economische politierechter verwerpt dit verweer.
Van verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de verweten gedraging is geen sprake. Niet is gesteld noch is gebleken dat verdachte is afgegaan op uitlatingen van een persoon of instantie aan wie zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op diens of dier uitlatingen mocht afgaan. De kennelijk bij verdachte bestaande onwetendheid valt haar wel degelijk te verwijten aangezien zij zich onvoldoende heeft georiënteerd bij de terzake bevoegde en deskundige instanties. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd om overtreding van het betreffende voorschrift te voorkomen.
Er is voorts geen andere omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en met de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 4 augustus 1999, (waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met de strafrechter in aanraking is geweest);
De politierechter overweegt voorts:
De straf die bij wijze van uitgangspunt voor een overtreding als de onderhavige wordt opgelegd, is een geldboete van f.2000,-. Niet valt in te zien waarom in casu geen onvoorwaardelijke straf of een geheel voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd.
De Economische politierechter ziet voorts enerzijds geen reden een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Anderzijds acht de Economische politierechter in verband met de persoon van verdachte geen termen aanwezig een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 23, 24, 51, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De economische politierechter, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegde dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
voor de overtreding ten aanzien van Speler 1
een geldboete van duizend gulden (Hfl. 1000,=);
voor de overtreding ten aanzien van Speler 2
een geldboete van duizend gulden (Hfl. 1000,=);
voor de overtreding ten aanzien van Speler 3
een geldboete van duizend gulden (Hfl. 1000,=);
Aldus gewezen door:
mr. J.A.W. Lening, economische politierechter in tegenwoordigheid van G.W. Jansink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze economische politierechter op 19 oktober 1999.