ECLI:NL:RBARN:1999:6

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 december 1999
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
05.072601/99
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraffen voor aandeel in gewapende woningoverval met dodelijke afloop

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, is de verdachte veroordeeld voor zijn aandeel in een gewapende woningoverval die plaatsvond in 1998. Tijdens deze overval kwam een van de slachtoffers om het leven en raakte een ander gewond. De rechtbank heeft de zaak op verschillende zittingsdata onderzocht, waarbij de verdachte telkens aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. Schouwenaar. De officier van justitie heeft de tenlastelegging op 11 oktober 1999 gewijzigd en op 14 december 1999 gerequireerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het subsidiair tenlastegelegde feit van diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld, met de dood tot gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, rekening houdend met de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij behandeld, waarbij de rechtbank de immateriële schade niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar de materiële schade gedeeltelijk heeft toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag van 19.262 gulden te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM

eerste kamer voor strafzaken
VERKORT VONNIS
inde zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats], [geboortedatum], wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Groningen.
Parketnummer: 05.072601/99
Zittingsdata
13 juli 1999, 17 augustus 1999, 11 oktober 1999, 12 oktober 1999,
13 oktober 1999, 18 oktober 1999, 25 oktober 1999, 14 december
1999 en 17 december 1999 (tegenspraak)
Uitspraak
29 december 1999

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen (bijlage I).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak tegen verdachte werd ter terechtzitting van 13 juli 1999, 17 augustus 1999, 11
oktober 1999, 12 oktober 1999, 13 oktober 1999, 18 oktober 1999, 25 oktober 1999, 14 december 1999 en 17 december 1999 onderzocht. Verdachte is telkens ter terechtzitting verschenen en werd telkens bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. Schouwenaar, advocaat te Velp.
De rechtbank heeft op 11 oktober 1999 de zaak in een andere samenstelling behandeld en om die reden het onderzoek opnieuw aangevangen, evenwel met inachtneming van hetgeen ter eerdere terechtzittingen is voorgevallen. De samenstelling van de rechtbank is sindsdien ongewijzigd gebleven.
Ter terechtzitting van 11 oktober 1999 heeft de officier van justitie de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de door haar op schrift gestelde en overgelegde vordering (bijlage Il).
Ter terechtzitting van 14 december 1999 heeft de officier van justitie gerequireerd overeenkomstig haar op schrift gestelde en overgelegde vordering (bijlage 111).
Verdachte en zijn raadsman hebben verweer gevoerd.
2a.
De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich door middel van een voegingsformulier gesteld dhr. [benadeelde], wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij vordert dat verdachte wordt veroordeeld aan hem te betalen een bedrag van/ 105.917,--.

3.De beslissing inzake het bewijs

De rechtbank acht
nietwettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1 primair en 2 heeft begaan, en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit 1 subsidiair heeft begaan, voor zover niet doorgestreept in de in kopie bijgevoegde tenlaste­ legging (bijlage IV).
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten ten laste zijn gelegd, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop ze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en worden dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage opgenomen.

4.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
FEIT 1 SUBSIDIAIR:
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL MAKKELIJK TE MAKEN EN OM BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD AAN ZICHZELF EN AAN ZIJN MEDEDADERS DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT DE DOOD TEN GEVOLGE HEEFT GEHAD,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het feit is strafbaar.
5.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
de aard en de ernst van het gepleegde feit en met de omstandigheden waaronder het is gepleegd;
de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader. Hierbij is gelet op: een uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 juni 1999; een voorlichtingsrapport van het Leger des Heils, gedateerd 1 oktober 1999, opgemaakt door
[naam].
De rechtbank overweegt:
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige woning­ inbraak waarbij de bewoonster van het pand en een even later gearriveerde kennis werden overmeesterd en korte tijd later zonder pardon werden neergeschoten.
De inbraak werd goed voorbereid. Zo werd de woning aan de [adres] te [plaats] afgelegd en werden er nadere plannen gesmeed. Zo kregen mededaders een specifieke rol toebedeeld en werd zelfs afgesproken wie (welke vorm van) geweld zou toepassen indien dat nodig zou blijken. Verdachte is hierbij steeds aanwezig geweest. Verdachtes rol bestond erin dat hij als chauffeur optrad voor zijn mededaders en hen aldus naar en van de bewuste woning aan de [adres] heeft gereden.
De rechtbank acht voor dit feit, waarbij een woning na grondige voorbereidingen door een grote groep gewapende mannen wordt overvallen en waarbij de aanwezige vrouwen - mogelijk uit frustratie over het niet kunnen vinden van een kluis of om eventuele latere herkenning te voorkomen - in koelen bloede werden neergeschoten, en welk feit grote verontwaardiging en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg heeft gebracht, een forse gevangenisstraf op zijn plaats.
Verdachte heeft als enige in deze zaak en ook ten nadele van zichzelf openheid van zaken gegeven. De rechtbank vindt in die omstandigheid aanleiding om de op te leggen straf enigszins te matigen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert onder meer vergoeding van immateriële schade. In vergoeding van deze schade voorziet de wet (BW 6:106 jo. 108) niet. De rechtbank zal haar voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor tot een bedrag van fl. 19.262,--. De recht­ bank zal de vordering voor dit deel toewijzen, met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat verdachte en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk zijn. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Voor het toe te wijzen deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadever­ goedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus de verdachte de verplichting zal opleggen bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

7.Toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 27 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, recht doende:
Verklaart
nietbewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1 primair en 2 heeft begaan en
spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat het tenlastegelegde feit 1 subsidiair, voor zover niet doorgestreept in bijlage II, door verdachte is begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt hem daarvoor tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE TIJD VAN VDF (5) JAREN.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht moet de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet­ ontvankelijk in haar vordering. Verstaat dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijk toe.
Veroordeelt de verdachte - met dien verstande dat indien en voor zover een van de mede­ daders betaalt ook verdachte daardoor zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde], wonende te [woonplaats], te betalen (door storting op bankrekeningnummer [rekeningnummer]) ter zake van materiële schade een bedrag van
f19.262,-- (negentienduizend twee­honderd en tweeënzestig gulden).
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van [benadeelde] voor­ noemd te betalen een bedrag van/ 19.262,--, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 110 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte - of een ander - heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van genoemd bedrag ten behoeve van [benadeelde] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en dat indien verdachte - of een ander - aan de benadeelde partij genoemd bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van [benadeelde] komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in zijn vordering. Verstaat dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.D.A. den Tonkelaar, als voorzitter
mrs. J.P. Bordes en M.E. Snijders, rechters
in aanwezigheid van A.C. Wormgoor en mr. S.G.M. Schellekens, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 1999.