4.3.Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is de dader
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 maart 2025, 3 april 2025, 10 april 2025 en 17 april 2025 vonden in Amsterdam bedrijfsinbraken plaats bij respectievelijk: [bedrijf 1] [bedrijf 2] [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Bij alle inbraken is een gelijke modus operandi gebruikt. De dader is telkens met een fiets aangekomen bij de plaats delict, krijgt toegang tot de bedrijfspanden door het openbreken van sleutelkastjes en maakt gebruik van de daarbij buit gemaakte sleutel(s) en steelt sleutels en kleine elektronische apparaten.
In al deze zaken bevat het dossier camerabeelden van de dader. Verschillende verbalisanten hebben verdachte op deze beelden herkend.
De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat de verdachte deze vier bedrijfsinbraken heeft gepleegd.
Periode bedrijfsinbraken
Nu uit het dossier blijkt dat de laatste inbraak op 17 april 2025 heeft plaatsgevonden zal de rechtbank de periode inkorten en uitgaan van een einddatum van 17 april 2025.
Vrijspraak primair tenlastegelegde bedrijfsinbraak
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – de onder 2 primair ten laste gelegde voltooide diefstal niet bewezen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat op 4 april 2025 daadwerkelijk goederen zijn weggenomen bij [bedrijf 5] , gevestigd aan [adres 2] . Verdachte dient dan ook daarvan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde poging bedrijfsinbraak
De rechtbank komt wel tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde poging bedrijfsinbraak op 4 april 2025 bij [bedrijf 5] heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat hier sprake was van een nagenoeg gelijke modus operandi als onder feit 1, waarbij de dader met een fiets arriveert en toegang tot het gebouw krijgt door middel van een valse sleutel – in dit geval de toegangstag van [bedrijf 2] bij welk bedrijf verdachte op 3 april 2025 heeft ingebroken en waarvan hij toen de toegangstag heeft gestolen. Er zijn camerabeelden van de dader en verdachte is op die beelden herkend door meer verbalisanten.
De rechtbank baseert haar oordeel op de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen.
Op 16 en 17 april 2025 vonden er bedrijfsinbraken plaats bij [bedrijf 6] te Amsterdam.
De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat verdachte de op 16 april 2025 gepleegde inbraak alleen heeft gepleegd en de op 17 april 2025 gepleegde inbraak met anderen heeft gepleegd. Het volgende is hiervoor redengevend.
Op 16 april 2025 is bij deze bedrijfsinbraak dezelfde modus operandi toegepast als onder 1 ten laste is gelegd: het op de fiets aankomen, het openbreken van de sleutelkastjes bij het pand en het gebruik maken van buit gemaakte sleutels en het stelen van goederen. Meer verbalisanten hebben verdachte op de camerabeelden van deze inbraken op 16 april 2025 herkend als degene die de sleutelkastjes openbreekt, het bedrijfspand binnengaat en met een grijze laptop verlaat.
Uit de camerabeelden en de herkenning door verbalisanten, blijkt dat verdachte enkele uren later in de nacht van 16 op 17 april 2025 met twee mededaders het pand van [bedrijf 6] binnengaat door middel van een valse sleutel. Naast verdachte is ook [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) herkend door verbalisanten. Enkele dagen hierna zijn bovendien bij een doorzoeking van het voertuig van [medeverdachte] in een jas het paspoort van verdachte en een aantal van de bij van [bedrijf 6] gestolen goederen gevonden. Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] in deze auto is geweest en zijn jas daarin heeft achtergelaten. Gelet op hetgeen door de verbalisanten op de beelden is gezien en de herkenning van verdachte en [medeverdachte] op de camerabeelden, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte] en de onbekend gebleven persoon bij de inbraak van 17 april 2025 en dat hierom sprake is van medeplegen van de op 17 april 2025 gepleegde bedrijfsinbraak.
Op 16 mei 2025 vond een bedrijfsinbraak plaats bij [bedrijf 7] in Amsterdam. De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat verdachte de hier ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat sprake is van een dader die komt aanfietsen en na het forceren van een schuifdeur het pand betreedt met een tas en met een tas het pand weer verlaat, waarna het bedrijf IT hardware mist. Verdachte is door verbalisanten herkend op camerabeelden.
Op 12 juli 2025 vond een diefstal plaats uit de centrale hal van een wooncomplex in Amsterdam. Het betroffen JBL oordopjes die [slachtoffer] had gekocht en die op 11 juli 2025 om 22:00 uur waren bezorgd in het wooncomplex.
De rechtbank oordeelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen dat verdachte deze onder 5 ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat er camerabeelden van de hal van het wooncomplex zijn van 12 juli 2025 omstreeks 00:58 uur, waarop verdachte door meer verbalisanten is als degene die komt aangefietst, die zich de toegang verschaft tot de hal en uit een pakketje dat daar op een bank ligt een wit doosje wegneemt.
De rechtbank komt op basis van het dossier niet tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde element van braak, omdat niet is gebleken hoe de deur tot het wooncomplex is geopend.