ECLI:NL:RBAMS:2025:989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
81/089472-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door twee bedrijven, [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2], tussen 2015 en 2018. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de verdediging van de verdachte. De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend, maar de rechtbank sprak hem vrij van het medeplegen van deze feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij samen met een medeverdachte handelde.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste belastingaangiften, wat resulteerde in een belastingnadeel van meer dan € 2.000.000. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat hij openheid van zaken had gegeven. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hartproblemen, en besloot om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan werd een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank benadrukte het belang van correcte belastingaangiften en de schade die de samenleving lijdt door belastingfraude. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/089472-22
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 januari 2025 en 28 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) feitelijke leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door [bedrijfsnaam 1] (feiten 1 en 3) en door [bedrijfsnaam 2] (feiten 2 en 4), tussen 2015 en 2018.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijsoverweging en vrijspraak van medeplegen

Verdachte heeft de ten laste gelegde gedragingen bekend. De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten dan ook bewezen op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte de vier feiten heeft medegepleegd. Uit het dossier volgt allereerst dat verdachte in die periode aandeelhouder en bestuurder van de ondernemingen was. Voormalig werknemers, die als getuige zijn verhoord, wijzen verdachte ook aan als de uiteindelijke baas van deze ondernemingen. Uit het dossier volgt wel dat medeverdachte [medeverdachte] een grote rol heeft gehad binnen in ieder geval [bedrijfsnaam 1] , dat hij manager was, en dat hij ook wetenschap heeft gehad van administratieve onvolkomenheden binnen het bedrijf. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat dit ook zo ver gaat dat hij tezamen en in vereniging, dat wil zeggen in nauwe en bewuste samenwerking, met verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door de ondernemingen. [medeverdachte] is bij vonnis van vandaag van deze rechtbank daarom vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het medeplegen van de tenlastegelegde feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
[bedrijfsnaam 1] op één of meer tijdstippen in de periode 17 februari 2015 tot en met 17 september 2018 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [bedrijfsnaam 1] over
- december 2015 ( [documentnummer] , p.32-33) en,
- mei 2016 ( [documentnummer] , p.43-46) en
- oktober 2017 ( [documentnummer] , p.77) en
- juli 2018 ( [documentnummer] , p.94),
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijfsnaam 1] in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te betalen loonheffingen opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijfsnaam 2] op één of meer tijdstippen in de periode 17 februari 2015 tot en met 11 januari 2017 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [bedrijfsnaam 2] over
- december 2015 ( [documentnummer] , p.83) en,
- mei 2016 ( [documentnummer] , p.88),
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijfsnaam 2] in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te betalen loonheffingen opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[bedrijfsnaam 1] op één of meer tijdstippen in de periode 28 februari 2017 tot en met 28 september 2018 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijfsnaam 1] over
- mei 2017 ( [documentnummer] , p.69-72) en,
- november 2017 ( [documentnummer] , p.45-48) en
- maart 2018 ( [documentnummer] , p.29-33) en
- augustus 2018 ( [documentnummer] , p.9-12),
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijfsnaam 1] in de ingediende aangiften een onjuist bedrag voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[bedrijfsnaam 2] op één of meer tijdstippen in de periode 25 februari 2015 tot en met 31 januari 2017 Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale
aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijfsnaam 2] over
- juli 2015 ( [documentnummer] , p.145-148) en
- december 2015 ( [documentnummer] , p.121-124) en
- maart 2016 ( [documentnummer] , p.109-112) en
- juli 2016 ( [documentnummer] , p.89-92),
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [bedrijfsnaam 2] in de ingediende aangiften een onjuist bedrag voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het benadelingsbedrag, dat de officier van justitie heeft gesteld, niet klopt. Dat is namelijk veel hoger dan het daadwerkelijke benadelingsbedrag. Verdachte heeft de rechtbank daarnaast gevraagd om rekening te houden met zijn gezinssituatie en de problemen die een gevangenisstraf voor zijn gezin op zouden leveren.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door feitelijke leiding te geven aan het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften door twee bedrijven, gedurende meerdere jaren. De aangiften loonbelasting (feiten 1 en 2) waren onjuist, omdat het loon van een aantal werknemers (deels) zwart uitbetaald werd. De inkomsten van deze werknemers waren niet bekend bij de Belastingdienst, en daardoor is hierover geen belasting afgedragen. De aangiften omzetbelasting (feiten 3 en 4) waren onjuist, omdat deze onder andere gebaseerd waren op valse inkoopfacturen. Deze facturen werden namelijk ingediend voor diensten die niet daadwerkelijk werden geleverd. Ook hierdoor is minder belasting afgedragen dan had gemoeten. Uit het onderzoek door de FIOD blijkt dat het totale belastingnadeel meer dan € 2.000.000,- bedraagt. Dit zijn ernstige feiten. De Belastingdienst moet erop kunnen vertrouwen dat de in belastingaangiften opgenomen gegevens juist zijn. Dit vertrouwen is door de gedragingen van verdachte geschaad. Bovendien hebben deze feiten ertoe geleid dat te weinig belasting werd afgedragen, waardoor niet alleen de Belastingdienst, maar feitelijk de hele samenleving is geschaad. Tot slot heeft met name het minder betalen van loonheffing, ervoor gezorgd dat de ondernemingen van verdachte minder kosten hadden en hierdoor hun prijzen lager konden houden dan concurrenten die wel op de juiste manier belastingaangiften deden. Hiermee hadden de ondernemingen dus een oneerlijke voorsprong op concurrenten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Voor belastingfraude met meer dan € 2.000.000,- belastingnadeel worden normaal gesproken langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Echter, in meerdere vonnissen die door de rechtbank geraadpleegd zijn, wordt hier in bijzondere gevallen van afgeweken. In dit geval gaat het om feiten die geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. Verdachte is daarvóór, maar ook daarná, niet voor een strafbaar feit veroordeeld en hij heeft openheid van zaken gegeven. Hij heeft de feiten ter terechtzitting zonder voorbehoud bekend. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de hartproblemen van verdachte. Tot slot overweegt de rechtbank dat het belastingnadeel weliswaar hoog is, maar dat in het dossier geen aanwijzingen zijn gevonden voor handelen uit zelfverrijking. Gezien dit alles ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank legt een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf geldt als stok achter de deur, zodat verdachte, bijvoorbeeld met zijn nieuwe onderneming, niet opnieuw de fout in zal gaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4:
telkens: feitelijke leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) urenmet bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2025.
[...]