Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door twee bedrijven, [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2], tussen 2015 en 2018. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de verdediging van de verdachte. De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend, maar de rechtbank sprak hem vrij van het medeplegen van deze feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij samen met een medeverdachte handelde.
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het indienen van onjuiste belastingaangiften, wat resulteerde in een belastingnadeel van meer dan € 2.000.000. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat hij openheid van zaken had gegeven. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn hartproblemen, en besloot om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan werd een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank benadrukte het belang van correcte belastingaangiften en de schade die de samenleving lijdt door belastingfraude. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.