ECLI:NL:RBAMS:2025:966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11386797 \ CV EXPL 24-14111
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar kamer voor andere zaken dan kantonzaken in civiele procedure tussen eiser en TAXICENTRALE AMSTERDAM BV

In deze civiele procedure, aangespannen door eiser, vertegenwoordigd door mr. M.W. Fakiri, tegen de besloten vennootschap TAXICENTRALE AMSTERDAM BV (TCA), vertegenwoordigd door mr. L.F. Jagtenberg, heeft de kantonrechter op 11 maart 2025 een verwijzingsvonnis uitgesproken. De procedure is gestart met een dagvaarding op 23 oktober 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en diverse akten van beide partijen. Eiser vordert dat TCA wordt bevolen om een samenwerkingsovereenkomst voort te zetten en dat TCA aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die eiser heeft geleden door de onterechte beëindiging van deze overeenkomst. De kantonrechter heeft in een rolmededeling van 28 januari 2025 aangegeven dat de zaak moet worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, omdat de vorderingen van eiser niet op geld waardeerbaar zijn en van onbepaalde waarde zijn. Eiser heeft zijn vorderingen beperkt tot € 25.000,00, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet voldoende is om de zaak in de huidige stand te behandelen. De beslissing om de zaak te verwijzen is genomen met inachtneming van de proceskosten en de verplichting voor beide partijen om griffierechten te voldoen na verwijzing. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling in de nieuwe kamer.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11386797 \ CV EXPL 24-14111
Vonnis van 11 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.W. Fakiri,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXICENTRALE AMSTERDAM BV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: TCA,
gemachtigde: mr. L.F. Jagtenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 oktober 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de rolmededeling van 28 januari 2025,
- de akte uitlating van [eiser] ,
- de akte uitlating van TCA.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De vordering

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
TCA beveelt om de overeenkomst binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis voort te zetten,
voor recht verklaart dat TCA aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [eiser] als gevolg de onterechte beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst,
TCA veroordeelt in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
In de rolmededeling van 28 januari 2025 heeft de kantonrechter het voornemen uitgesproken om de zaak te verwijzen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, omdat de vordering van [eiser] onder 1) een bevel aan TCA betreft om een samenwerkingsovereenkomst voort te zetten en de vordering van [eiser] onder 2) een verklaring voor recht betreft dat TCA aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [eiser] als gevolg van de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst en beide vorderingen van onbepaalde waarde en niet op geld waardeerbaar zijn. Bij voornoemde rolmededeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voornemen van de kantonrechter.
3.2.
[eiser] heeft toegelicht dat hij zijn vorderingen beperkt tot € 25.000,00 en afstand doet van het meerdere, zodat – volgens hem – sprake is van duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00.
3.3.
TCA heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
3.4.
De kantonrechter oordeelt dat de zaak moet worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank. De vorderingen van [eiser] onder 1) en 2) zijn namelijk van onbepaalde waarde en niet op geld waardeerbaar. De enkele toelichting van [eiser] dat hij zijn vorderingen beperkt tot € 25.000,00 en afstand doet van het meerdere, maakt dat niet anders.
3.5.
De kantonrechter zal de zaak in de stand van het geding naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank verwijzen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar een kamer van deze rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken, en wel naar de rolzitting van
woensdag 26 maart 2025 om 10:00 uur, alwaar partijen bij advocaat dienen te verschijnen,
4.2.
bepaalt dat [eiser] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR),
4.3.
bepaalt dat TCA na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR),
4.4.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.