ECLI:NL:RBAMS:2025:9494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
1339548324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, met bijzondere voorwaarden voor reclassering

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 december 2024 in Uithoorn met een zwaard had gezwaaid naar twee politieagenten, wat leidde tot een bedreigende situatie. De rechtbank erkende dat het zwaard een sierzwaard was zonder scherpe snijkant, waardoor de kans op zwaar lichamelijk letsel niet voldoende kon worden vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar de bedreiging met het zwaard werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies, om de verdachte te helpen bij zijn problematiek. De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en andere psychische stoornissen, en achtte het van belang dat hij passende hulp zou ontvangen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/395483-24
Datum uitspraak: 19 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1970,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de terechtzitting als deskundigen gehoord F.S. van Huis en
B. van den Berg (beiden GZ-psycholoog).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 december 2024 te Uithoorn heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: een poging tot zware mishandeling van [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant 2] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam, en/of een of meerdere politieambtenaren bij de Eenheid Amsterdam;
Feit 2: een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant 2] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. Op basis van diverse verklaringen van de verbalisanten is duidelijk dat verdachte met een zwaard heeft geslagen richting het hoofd van genoemde agenten. Hoewel het zwaard waarmee verdachte sloeg een sierzwaard was met een bot snijvlak, valt de aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan, te bewijzen. Het is een groot ijzeren voorwerp waarmee met kracht is geslagen richting het hoofd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dacht dat het inbrekers waren, maar hij heeft ook verklaard dat hij heeft gezien dat het politie was.
Het voorwaardelijk opzet is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op basis van de verklaringen van de verbalisanten kan ook feit 2 worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 geldt dat verdachte dacht dat het neppolitie was.
Het opzet van verdachte is nooit gericht geweest op het daadwerkelijk zwaar verwonden van enig persoon laat staan de politie, als hij op dat moment zich had gerealiseerd dat hij met de politie van doen had. Verdachte heeft alleen het schild van de politie geraakt en nergens kan uit worden afgeleid dat verdachte doelbewust het lichaam van een agent trachtte te raken. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake geweest, nu het wapen niet gevaarzettend was. Hierdoor was er geen aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt. Uit onderzoek naar het zwaard blijkt dat het gaat om een sierzwaard en dat er met dit zwaard niet ‘gesneden’ kan worden. Uit het slaan met een dergelijk voorwerp kan geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel worden afgeleid.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat er reden is om te twijfelen aan de juistheid van de waarnemingen van de verbalisanten. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt namelijk niet dat verdachte heeft geroepen “Allahu Akbar!” en “Ik ga jullie doodmaken”. Deze verbale uitlatingen kunnen dan ook niet bewezen worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in
bijlage IIvan de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de aangifte van [verbalisant 1] blijkt dat er op 12 december 2024 meerdere verbalisanten bij de woning van verdachte in Uithoorn zijn om zijn zoon aan te houden. Na het verbreken van de voordeur van de woning hoort [verbalisant 1] verdachte schreeuwen: “Allahu Akbar” en “Ik ga jullie dood maken”. Hij ziet dat verdachte en zijn zoon op 1,5 meter afstand van hem staan en dat verdachte een zwaard in zijn handen vast heeft. Verdachte loopt vervolgens naar hem en zijn collega's toe. [verbalisant 1] ziet dat verdachte het zwaard met twee handen boven zijn hoofd vasthoudt en dat hij een stap naar voren zet. Verdachte zwaait vervolgens met kracht en snelheid zijn zwaard naar beneden, richting hem en zijn collega. [verbalisant 1] – die bewapend is met een ballistisch schild – stapt op dat moment met het ballistisch schild voor zijn collega en houdt het schild omhoog. Hij hoort en ziet dat het zwaard met een harde bonk, boven zijn hoofd op het schild terechtkomt. Vervolgens ziet hij dat verdachte met het zwaard naar de verbalisanten blijft slaan en hoort hij verdachte roepen dat hij hen dood wilde maken.
Ook uit de aangifte van [verbalisant 2] volgt dat verdachte met het zwaard dat hij met twee handen boven zijn hoofd vasthield, op [verbalisant 2] af kwam lopen. [verbalisant 2] bevond zich in een klein halletje waaruit hij niet weg kon stappen of achteruit kon lopen omdat achter hem meerdere collega's stonden. [verbalisant 2] verklaart dat verdachte meerdere malen met het zwaard met kracht naar hem en zijn collega's uithaalde, waarbij verdachte ook het ballistische schild van [verbalisant 1] raakte. Verdachte riep daarbij meerdere malen “Allahu Akbar”.
3.3.2.
Vrijspraak feit 1
Uit de aangiften van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat verdachte het zwaard boven zijn hoofd hield en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en hun collega’s. Doordat [verbalisant 1] met het ballistische schild voor [verbalisant 2] , die als eerste de woonkamer inliep, kwam staan heeft het zwaard niet de verbalisanten maar het schild geraakt. De vraag die de rechtbank moet worden beantwoorden is of de gedragingen van verdachte een poging tot zware mishandeling opleveren. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het zwaard dat verdachte heeft gebruikt is nader onderzocht door de politie. Uit het wapenrapport blijkt dat het zwaard een replica is van een Japans
katanazwaard en is bestemd als siervoorwerp. Het heeft geen (geslepen) scherpe snijkant, maar is bot. In het rapport staat beschreven dat met het sierzwaard – zoals met elk ander voorwerp – wel geslagen kan worden. Ook staat beschreven dat door het gewicht van het zwaard, het met twee handen vasthouden en een lange zwaaiende slaande beweging te maken, een bepaalde kracht kan worden overgebracht. Onduidelijk is echter wat de letselpotentie is omdat daar dan een nader definitief onderzoek naar zou moeten plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de foto’s van het zwaard in het dossier en de aangiften van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat het zwaard er op het eerste gezicht gevaarlijk en echt uitziet.
De rechtbank begrijpt dan ook dat de verbalisanten – mede gelet op de hectische situatie in de woning – ervan uitgingen dat verdachte een echt zwaard vasthad en dat dit voor hen een dreigende en beangstigende situatie is geweest. Op grond van het wapenrapport kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat met het sierzwaard dat verdachte heeft gebruikt zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht. Het zwaard was namelijk bot en had geen scherpe snijkant. Daarmee komt de rechtbank dan ook niet tot een bewezenverklaring van feit 1 en zal verdachte vrijspreken van dit feit. De rechtbank overweegt ten overvloede dat dit anders was geweest als het om een zwaard met een scherpe snijkant zou gaan.
3.3.3.
Beoordeling feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Zoals hiervoor onder 3.3.1.is besproken is verdachte met een zwaard op [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelopen waarbij hij het zwaard boven zijn hoofd hield en met kracht slaande bewegingen heeft gemaakt. Uit de aangifte van [verbalisant 1] volgt dat hij daarbij heeft geroepen “Allahu Akbar” en “Ik ga jullie doodmaken”. Zoals volgt uit de aangifte roept verdachte dit direct na het openbreken van de deur en voordat hij met het zwaard richting de verbalisanten zwaait. Hoewel uit de beschrijving van de bodycambeelden niet blijkt dat verdachte roept “Ik ga jullie doodmaken”, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [verbalisant 1] nu hij proces-verbaal op ambtseed heeft opgemaakt en ondertekend. De rechtbank weegt hierbij mee dat de verbalisant met de bodycam niet als eerste de woning betrad en op afstand – namelijk op de trap naar beneden – achteraan in de rij stond.
De omstandigheid dat het niet op de beelden van de bodycam te horen is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het niet geroepen zou zijn.
De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating van verdachte “Ik ga jullie doodmaken” en zijn gedragingen met het zwaard in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van de verbalisanten oplevert.
Partiële vrijspraak
Voor de door verdachte gebezigde woorden “Allahu Akbar”, geldt dat niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor een bewezenverklaring van een ten laste gelegde bedreiging. De wet stelt namelijk voor strafbaarheid als eis dat de gekozen bewoordingen of non-verbale uitingen gericht moeten zijn op dreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. Daarvan is in de door verdachte gebezigde woorden van “Allahu Akbar”, die vrij vertaald “God is groot” betekenen, geen sprake. Verdachte dient om die reden van dit onderdeel te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:op 12 december 2024 te Uithoorn, [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam en [verbalisant 2] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling, door met een zwaard, op voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] af te lopen, en voornoemd zwaard aan die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] te tonen en voornoemd zwaard boven verdachtes hoofd te houden en met voornoemd zwaard (en met kracht) slaande bewegingen te maken en (daarbij) de dreigende woorden toe te voegen: "ik ga jullie allemaal dood maken".

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Putatief noodweer(exces)
Beroep op putatief noodweer(exces)
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) toekomt en dat dit dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat hij dacht dat het ging om neppolitie en dat hij zichzelf hiertegen moest verdedigen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie moet het verweer worden verworpen. Zij gaat uit van de verklaring van verdachte bij de politie dat hij zag dat het politie was en dat hij ze weg wilde sturen. Hij pakt vervolgens een ijzeren voorwerp waar schade mee kan worden veroorzaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van het beroep dat is gedaan op putatief noodweer(exces) onderzocht moet worden of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Daarbij gaat het om hetgeen de gemiddelde persoon in de gegeven omstandigheden zal hebben ervaren, niet om de puur subjectieve beleving van de verdachte ten tijde van het gebeuren. Ook voor derden moet in de gegeven omstandigheden de onmiddellijke dreiging van een aanranding aannemelijk zijn geweest.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat er “politie, politie” werd geroepen, maar dat hij dacht dat het inbrekers waren die zich voordeden als politie. Uit het dossier volgt dat de verbalisanten volledig waren gekleed in een inzettenue dat voorzien is van een opdruk met hierop grote letters de tekst ‘POLITIE’. Verder had een van de verbalisanten een ballistisch schild dat eveneens voorzien was van een opdruk met hierop met grote letters de tekst 'POLITIE'. Verdachte heeft tijdens het verhoor ook verklaard gezien te hebben dat ‘POLITIE’ op de pakken stond, maar dat hij dacht dat het een nep politiepak was.
De hiervoor beschreven gang van zaken biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een gemiddeld persoon, te menen dat de verbalisanten neppolitie zouden zijn die bij hem zouden inbreken en waartegen hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Ook verdachte kon dus niet redelijkerwijs menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Dit betekent dat het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 en 2 zal worden
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, op te leggen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om in deze situatie te belanden en de politieagenten vrees aan te jagen. Het incident waarbij op verdachte is geschoten, heeft op hem ontzettend veel indruk gemaakt en hij is dan ook gediagnostiseerd met PTSS. Daarnaast is sprake van LVB-problematiek en een subklinisch psychotisch syndroom. De psychologen die het Pro Justitia rapport hebben opgesteld, adviseren het ten laste gelegde aan verdachte sterk verminderd toe te rekenen. Verdachte heeft al twee maanden in voorarrest gezeten en daarmee is hij – gelet op het rapport – al te steng gestraft. De raadsman verzoekt een lagere straf op te leggen, dan wel maximaal gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bovendien is in strijd gehandeld met artikel 10a lid 1 van de Ambtsinstructie doordat de verbalisanten niet eerst een waarschuwing hebben gegeven voordat het eerste -gerichte- schot werd gelost. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en zou tot strafvermindering moeten leiden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van twee verbalisanten door een sierzwaard op hen te richten en daarmee te slaan en de woorden te roepen “ik ga jullie doodmaken”. Dit heeft geleid tot hevige gevoelens van angst en onveiligheid bij de verbalisanten, zoals blijkt uit hun verklaringen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 oktober 2025. Hieruit blijkt dat hij eenmaal eerder voor mishandeling is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia van 11 april 2025 betreffende verdachte, opgemaakt door psychologen F.S. van Huis en B. van den Berg. In het rapport staat - onder meer - het volgende:
Betrokkene heeft een licht verstandelijke beperking en andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, subklinisch psychotisch syndroom. Hierdoor werden de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde deels beïnvloed. Vanuit zijn verstandelijke beperking is betrokkene in stressvolle situaties geneigd om op agressieve, impulsieve en ondoordachte wijze te handelen. Ook ontwikkelt hij in zeer stressvolle situaties (rand)psychotische klachten. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de handelings- en keuzevrijheid fors beperkt. De mate van ontregeling was dusdanig, dat geadviseerd wordt betrokkene het ten laste gelegde sterk verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt net als de officier van justitie en de verdediging de conclusies over van
de psychiater over de bij verdachte geconstateerde ziekte, stoornis en toerekenbaarheid en volgt het advies. De rechtbank zal daarom verdachte het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate toerekenen.
Verder wordt in voormeld rapport geadviseerd om een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen, onder toezicht van de reclassering. Geadviseerd wordt om uitgebreide professionele ondersteuning te bieden aan verdachte, gericht op financiën, administratie en zijn woonsituatie. Hierdoor kan de chronische stress die verdachte door zijn licht verstandelijke beperking ervaart, worden verminderd. Ook wordt een specifieke behandeling voor mensen met een licht verstandelijke beperking gericht op het versterken van de coping vaardigheden en emotieregulatie, geïndiceerd. Hierdoor kan verdachte leren om zijn agressie beter te beheersen en risicosituaties te herkennen. Daarnaast dient het gebruik en effect van zijn medicatie geëvalueerd te worden en moet tijdens de behandeling aandacht bestaan voor het sociaal netwerk en voor het middelengebruik. Ten slotte wordt geadviseerd om de behandeling uit te laten voeren door een forensisch FACT team.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt op 25 april 2025 door [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. De reclassering adviseert om in geval van een veroordeling verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa+ of Solo en meewerken met het FACT team.
Vormverzuim?
De rechtbank overweegt dat zij op basis van het voorliggende dossier onvoldoende kan vaststellen of de verbalisanten hebben gehandeld in strijd met de Ambtsinstructie en er dus sprake is van een vormverzuim. Uit het dossier volgt weliswaar dat de verbalisanten zonder waarschuwing hebben geschoten, maar dit betekent niet automatisch dat zij daarmee in strijd hebben gehandeld met de Ambtsinstructie. Vastgesteld zal moeten worden of de verbalisant gelet op de dreigende situatie in de woning, voldoende gelegenheid had om verdachte te waarschuwen dat hij zou gaan schieten. Op dit punt zou dan ook nader onderzoek gedaan moeten worden. Voor zover verbalisanten gehandeld zouden hebben in strijd met de Ambtsinstructie, dan is het vormverzuim naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat dit zou moeten leiden tot strafvermindering.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 weken waarvan 10 weken voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend is. De rechtbank realiseert zich dat verdachte een groot deel van het voorwaardelijk deel al in voorarrest heeft uitgezeten maar acht het van belang een aanvullend voorwaardelijk strafdeel op te leggen zodat de reclassering verdachte passende hulp kan bieden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de psychologen en reclassering, verbonden.

8.Beslag

Onder verdachte is een zwaard in beslag genomen (zie beslaglijst,
bijlage III).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het zwaard onttrokken moet worden aan het verkeer.
Onttrekken aan het verkeer
Het in beslag genomen zwaard behoort aan de verdachte toe. Dit is een voorwerp met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit 2 is begaan. Het zwaard zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien deze van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit ervan – mede gelet op het feitelijke gebruik dat ervan is gemaakt – in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
Benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert € 6.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat er gehoorschade (tinnitus) is ontstaan door het geloste schot. Subsidiair vordert [verbalisant 1] op grond van artikel 6:106 onder b BW een bedrag van € 500,00 nu hij gezien de aard en de impact van het geweldsincident op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Ook wordt € 339,00 gevorderd aan proceskosten.
9.2.
Benadeelde partij [verbalisant 3]
De benadeelde partij [verbalisant 3] vordert primair € 6.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat er gehoorschade (tinnitus) is ontstaan door het geloste schot. Subsidiair vordert [verbalisant 3] op grond van artikel 6:106 onder b BW een bedrag van € 500,00 nu hij gezien de aard en de impact van het geweldsincident op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Ook wordt € 339,00 gevorderd aan proceskosten.
9.3.
Benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] vordert op grond van artikel 6:106 onder b BW € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat hij gezien de aard en de impact van de geweldshandelingen van de verdachte op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Ook wordt € 82,00 gevorderd aan proceskosten.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie is het primaire verzoek tot schadevergoeding van [verbalisant 1] en [verbalisant 3] ten aanzien van de gehoorschade niet toewijsbaar, omdat het geloste schot geen handeling van verdachte geweest. Er is dan ook geen sprake van een causaal verband tussen de gedraging van verdachte en de ontstane schade.
De gevorderde schadevergoeding voor de ontstane schrik is ten aanzien van de vorderingen van [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] toewijsbaar. Hoewel [verbalisant 3] niet in de tenlastelegging staat vermeld, staat dit een toewijzing van de vordering niet in de weg.
Uit het dossier blijkt immers dat ook hij betrokken is geweest bij het incident met verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het gevoerde vrijspraakverweer dan wel het verweer dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 3] niet-ontvankelijk te verklaren in hun primaire vordering, omdat er geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het handelen van verdachte en de opgetreden gehoorschade van beide agenten. Verdachte heeft namelijk niet het letsel veroorzaakt. Het letsel is veroorzaakt door [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] zelf door in een kleine ruimte tweemaal te schieten. Daarnaast geldt dat [verbalisant 2] in strijd heeft gehandeld met de Ambtsinstructie. Ook de (subsidiaire) vordering van [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] die ziet op het geestelijk letsel kan niet worden toegewezen, nu uit de feiten en omstandigheden in deze zaak niet volgt dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte is vrijgesproken van feit 1, zal de rechtbank alleen beoordelen of de benadeelde partijen ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding toekomt.
Ten aanzien van [verbalisant 3]
De rechtbank is van oordeel dat [verbalisant 3] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij niet is opgenomen in de tenlastelegging onder feit 2. De bedreiging was niet tegen hem gericht. Gelet hierop kan hij dan ook geen rechtstreekse schade door de bedreiging hebben geleden.
Ten aanzien van [verbalisant 1]
Uit het dossier volgt dat verbalisant [verbalisant 1] tinnitus heeft opgelopen door het schot dat is gelost door [verbalisant 2] tijdens het betreden van de woning van verdachte. Hoewel het schot is gelost naar aanleiding van het gedrag van verdachte, heeft verdachte niet geschoten en heeft hij dus ook niet direct zelf de schade veroorzaakt. Of zoals de advocaat van [verbalisant 1] heeft betoogd, verdachte een gevaarzettende situatie heeft doen laten ontstaan, waardoor de ontstane gehoorschade aan verdachte moet worden toegerekend, kan de rechtbank op basis van het voorliggende dossier onvoldoende vaststellen. Om te kunnen vaststellen of tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de gehoorschade van [verbalisant 1] rechtstreeks causaal verband bestaat, zou dus nader onderzoek moeten worden gedaan. Dit onderzoek levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de primaire vordering van [verbalisant 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partijen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben (subsidiair) immateriële schadevergoeding gevorderd op grond van artikel 6:106 onder b van het BW (schade door aantasting in de persoon op andere wijze).
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen en de toelichting op de vorderingen van de verbalisanten dat het incident veel indruk op hen heeft gemaakt en dat zij hiervan nadelige gevolgen hebben ondervonden. Verdachte heeft de verbalisanten bedreigd, terwijl zij zich in een kleine ruimte bevonden. De door de verdachte gepleegde bedreiging levert echter geen situatie op waarin de nadelige gevolgen voor de verbalisanten zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Dit heeft tot gevolg dat de immateriële schade moet worden onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de gestelde immateriële schade – behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet is onderbouwd met stukken waaruit een en ander blijkt. Nu deze onderbouwing ontbreekt, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 10 (tien) weken, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie CoVa+/Solo
Indien de reclassering dit nodig acht neemt veroordeelde actief deel aan de gedragsinterventie CoVa+ of Solo (individuele training) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Meewerken met het FACT team ook als dit inhoudt ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee met het Forensisch-ACT team van Inforsa voor praktische ambulante ondersteuning en/of trainingen voor het gedrag. Indien geïndiceerd laat hij zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Zwaard (Omschrijving: PL1300-2024296380-G6593858, Meerkleurig, merk: Steekwapen)
Verklaart [verbalisant 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [verbalisant 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [verbalisant 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2025.
[(...)]