ECLI:NL:RBAMS:2025:9480

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
C/13/777674 / KG ZA 25-874 EAM/JD
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen vennoot steakhouse tegen medevennoten in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vennoot van een steakhouse en zijn medevennoten. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kashyap, vorderde onder andere betaling van een restant van de koopprijs van € 10.000,-, een contractuele boete van € 50.000,- wegens schending van een vervreemdingsverbod, en toegang tot de onderneming. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Nix, voerden verweer en stelden dat de eiser niet had gereageerd op eerdere aanbiedingen en dat hij al geruime tijd niet meer in het restaurant was geweest.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De vordering tot betaling van de restant koopprijs werd afgewezen omdat de eiser niet kon aantonen dat de gedaagden een fout hadden gemaakt in de vastlegging van de betalingsafspraken. Ook de vordering tot betaling van de contractuele boete werd afgewezen, omdat het onredelijk zou zijn om de gedaagden te straffen voor een situatie waarin de eiser zelf niet adequaat heeft gereageerd op eerdere aanbiedingen. De vordering tot toegang tot de onderneming werd eveneens afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij recht had op toegang en de gedaagden hadden aangeboden om hem een sleutel te geven.

De eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van € 1.375,- betalen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en afspraken tussen vennoten in een vennootschap.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht, voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/13/777674 / KG ZA 25-874 EAM/JD
Vonnis in kort geding van 2 december 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij bij dagvaarding van 5 november 2025,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Kashyap,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te Almere,
2. [gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. L. Nix.

1.De procedure

Ter zitting van 13 november 2025 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren partijen met hun advocaten aanwezig. Aan de zijde van [eiser] was tevens B. Ghaly, tolk Arabisch, aanwezig.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tot 1 december 2023 exploiteerde [eiser] het restaurant [naam restaurant] aan de [adres] in de (rechts)vorm van een eenmanszaak.
2.2.
[eiser] heeft besloten om zijn onderneming (deels) te verkopen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , en aan [naam] . Op 1 december 2023 hebben zij een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , en [naam] een aandeel in de onderneming kochten. Bij akte van diezelfde dag (‘de VOF overeenkomst’) hebben deze partijen een VOF opgericht ten behoeve van de exploitatie van het restaurant.
In de VOF overeenkomst is (voor zover hier van belang) het volgende bepaald.
“(…)
7.1
Vennoten zijn niet gerechtigd hun respectieve aandelen/belang In de Vennootschap over te dragen aan (een) derde(n) of aan elkaar, zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de andere Vennoten. Onder overdracht in vorenbedoelde zin wordt ook verstaan inbreng in een (kapitaal)vennootschap, al dan niet met die Vennoot als enig of grootaandeelhouder van die vennootschap, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare boete aan de overige Venno(o)t(en) gezamenlijk ten belope van € 50.000,-- (zegge: vijftigduizend euro), alsmede een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, een en ander onverminderd het recht de overige Venno(o)t(en) om volledige schadevergoeding te vorderen.
(…)”
2.3.
Nadat [naam] te kennen had gegeven ontslagen te willen worden uit zijn verplichtingen uit de koop- en VOF overeenkomst, hebben [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 13 februari 2024 een allonge bij de koop- VOF overeenkomst getekend. Daarin staat verder (voor zover hier van belang) het volgende.
“(…)
2. De heer [eiser] wenst een aandeel van 65% in voornoemd horecabedrijf te verkopen gelijk [gedaagde 2] en [gedaagde 1] wensen te kopen tegen een totaalbedrag van € 130.000,- (zegge: honderddertigduizend euro) exclusief BTW in de verhouding 30% aan [gedaagde 2] en 35% aan [gedaagde 1] , zodat [eiser] 's aandeel 35 % bedraagt.
3. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zullen vanwege het (voorlopig) akkoord van Heineken d.d. 29 januari 2024 na ontvangst van de huurallonge van Heineken een bedrag van € 80.000,- (zonder korting, opschorting of verrekening) voldoen op het bankrekeningnummer (…).
4. Het resterende deel van de koopsom zijnde een bedrag groot € 50.000,- zal uiterlijk (en zonder korting, opschorting of verrekening) drie maanden na ontvangst van de huurallonge van Heineken door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aan [eiser] worden voldaan (…).
(…)
7. Artikel 1.7 van de VOF overeenkomst wordt aangepast in die zin dat [eiser] betrokken zal blijven als vennoot in de VOF met een aandeel van 35 %. Dit aandeel zal op eerste verzoek van [eiser] door [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] worden overgenomen tegen een ineens en zonder opschorting of verrekening te betalen bedrag van € 70.000,00 (zegge zeventig duizend euro).
(…)”
2.4.
Op 23 april 2024 hebben [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog een allonge bij de koop- en VOF overeenkomst getekend. Daarin staat (voor zover hier van belang) het volgende.
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT(…)
2. De betaaldata en bedragen als bedoeld in artikel 3, 4 en 7 als volgt wensen te wijzigen:
- Uiterlijk op 26 april 2024 zal een bedrag van € 80.000,00 exclusief/geen BTW (zonder korting, opschorting of verrekening) door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden overgemaakt op de bankrekening van [eiser] (…).
- Uiterlijk 3 maanden na 1 mei 2024 zal een bedrag van € 40.000 worden overgemaakt door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] .
- Het bedrag zal bedoeld in artikel 7 van de allonge d.d. 13 februari 2024 zal worden aangepast naar € 80.000,00, te betalen onder dezelfde voorwaarden als daar overeengekomen.
3. Voor het overige blijven de bepalingen van voornoemde koop- en VOF overeenkomst van kracht voor zover zij niet bij deze overeenkomst zijn aangepast.
(…)”
2.5.
Bij brief van 2 oktober 2025 heeft [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (samengevat) gesommeerd om te betalen: een restant van de koopsom van € 10.000,- op straffe van een contractuele boete, een boete op grond van het vervreemdingsverbod van € 50.000,- per persoon, en een achterstand van het maandelijkse voorschot van € 16.000,- en daarna een voorschot van € 2.500,- per maand. Verder heeft [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd om hem per direct te bevestigen dat hij toegang krijgt tot de horecazaak.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten:
I [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan eiser te betalen € 10.000,- als
restant van de koopprijs, te vermeerderen met de contractuele boete van 2 promille per dag over de koopprijs (€ 130.000,-) vanaf 10 oktober 2025, tot de dag van algehele voldoening,
II [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder afzonderlijk, te veroordelen tot betaling van € 50.000,-
aan [eiser] , wegens schending van artikel 7.1 van de VOF-akte, vermeerderd met een bedrag van € 5.000,- per dag vanaf 10 oktober 2025, tot de dag van ongedaan making,
III [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 18.500,- aan [eiser] wegens achterstallige voorschotten tot en met oktober 2025, en hen te veroordelen vanaf november 2025 maandelijks een voorschot van € 2.500,- aan eiser te betalen;
IV [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te bevelen [eiser] per direct toegang te verschaffen tot de onderneming, inclusief sleutels, inzage in de administratie en toegang tot het kassasysteem, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
[eiser] vordert in dit kort geding betaling van geldsommen. Voor toewijzing van dergelijke vorderingen is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vorderingen voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
Restant koopprijs en boete
4.2.
In de eerste plaats vordert [eiser] betaling van een restant van € 10.000,- van de in artikel 2 van de allonge van 13 februari 2024 overeengekomen koopprijs van € 130.000,-. Hij heeft deze vordering als volgt toegelicht.
4.3.
Betaling van de koopprijs van € 130.000,- zou plaatsvinden door betaling van een bedrag van € 80.000,- na ontvangst van de huurallonge van Heineken (artikel 2 van de allonge van 13 februari 2024) en een bedrag van € 50.000,- drie maanden daarna.
In de volgende allonge van 23 april 2025 is per abuis bepaald dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uiterlijk op 26 april 2024 zal een bedrag van € 80.000,- overmaken aan [eiser] , en drie maanden later een bedrag van € 40.000,- in plaats van € 50.000,-. Op september 2024 is weliswaar € 40.000,- aan [eiser] overgemaakt, maar gelet op het voorgaande, had dit € 50.000,- moeten zijn.
4.4.
Geoordeeld wordt als volgt. [eiser] vordert iets anders dan wat partijen schriftelijk hebben vastgelegd. De enkele stelling dat partijen “per abuis” € 40.000,- hebben vastgelegd, terwijl dit € 50.000,- moet zijn is onvoldoende om die geldvordering aannemelijk te maken. De vermindering van € 10.000,- komt ook niet vreemd voor. Op grond van de eerste allonge zou worden betaald: € 80.000,- aanbetaling, € 50.000,- na ontvangst van de huurallonge van Heineken, en € 70.000,- voor de overname van het aandeel van [eiser] . Op grond van de allonge van 13 februari 2024 zijn die bedragen veranderd in € 80.000,- aanbetaling, € 40.000,- na ontvangst huurallonge, en € 80.000,- voor overname van het aandeel van [eiser] . De betalingen onder beide allonges tellen op tot € 200.000,-. Aannemelijk is dus dat partijen iets geschoven hebben met de verschuldigde bedragen op verschillende momenten, niet dat zij een fout hebben gemaakt bij het vastleggen van hun afspraak in de allonge van 23 april 2025.
Voorschot op winstdeling
4.5.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat maandelijks een bedrag van € 2.500,- aan hem zou worden overgemaakt als voorschot op de winstdeling, maar dat dit in 2025 slechts twee keer is gebeurd. Deze afspraak blijkt echter nergens uit. Tegenover de betwisting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] houdt deze stelling van [eiser] geen stand.
Boete vervreemdingsverbod
4.6.
Voorts maakt [eiser] aanspraak op de contractuele boete van € 50.000,- ineens, en € 5.000 per dag, zoals bepaald in artikel 7.1 van de VOF overeenkomst, nu [gedaagde 1] het aandeel van [gedaagde 2] heeft overgenomen, zonder daarvoor goedkeuring te vragen van [eiser] .
4.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat [gedaagde 2] bij brief en bij e-mail van 15 mei 2025 zijn aandeel aan [eiser] heeft aangeboden, omdat hij genoeg had van het horeca-ondernemerschap. [eiser] heeft daarop niet gereageerd. Sterker nog: [eiser] is volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – in weerwil van de VOF overeenkomst – al 2,5 jaar niet meer in het restaurant geweest, en heeft zijn compagnons ‘ge-ghost’ door hen te blokkeren op Whatsapp. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is aannemelijk dat [eiser] ondertussen wel op de hoogte was dat [gedaagde 2] zijn aandeel wilde overdragen aan [gedaagde 1] , nu [eiser] in contact stond met Barsi (die ook de koopovereenkomst tussen [gedaagde 2] en Bikhail heeft opgesteld), die aan [gedaagde 2] liet weten dat [eiser] geen geld had voor de overname van zijn aandeel.
4.8.
Hoe een en ander feitelijk precies is verlopen kan in dit kort geding (dat zich niet leent voor nader feitenonderzoek) niet worden uitgezocht. Wel is voldoende aannemelijk dat [gedaagde 2] zich heeft ingespannen om zijn aandeel in de onderneming aan te bieden aan [eiser] , die daarop niet thuis heeft gegeven. De uitkomst dat het overdragen van het aandeel van [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] onder deze omstandigheden nu (bijna) zeven maanden later zou leiden tot de verbeurte van de contractuele boete is in ieder geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat de in dit kort geding gevorderde boete niet zal worden toegewezen.
Toegang tot de zaak
4.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben toegelicht dat de sloten van het restaurant tien maanden geleden zijn vervangen (omdat in een van de sloten een sleutel was afgebroken) en dat [eiser] sinds die tijd nooit heeft gevraagd om een sleutel. [eiser] zegt van wel, maar dit blijkt nergens uit. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegezegd dat [eiser] een sleutel zal krijgen. [eiser] heeft niet weersproken dat hij lange tijd niet in het restaurant is geweest en dat er geen contact is geweest tussen partijen. Onder deze omstandigheden voert toewijzing van het gevorderde bevel om toegang te verschaffen tot de onderneming, inzage in de administratie en toegang tot het kassasysteem op straffe van een dwangsom te ver. Aan partijen wordt in overweging gegeven om goede afspraken met elkaar te maken over hoe zij de samenwerking in het vervolg wensen vorm te geven, op een manier die ten goede komt aan ieders eigen belang, en het belang van de onderneming.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.375,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de gevraagde voorzieningen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.375,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025.