ECLI:NL:RBAMS:2025:9394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
13/135024-25; 13/026173-23 (TUL) en 13/038075-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben vuurwapen en munitie met vrijspraak mishandeling

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 mei 2025 te Amsterdam werd beschuldigd van mishandeling, het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van munitie. Tijdens de zitting op 13 november 2025 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van de mishandeling, omdat deze handeling volgens hem onder noodweer viel. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Ettalhaoui, steunde deze vrijspraak en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen met betrekking tot het vuurwapen en de munitie. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. Dit oordeel was gebaseerd op bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die aantoonden dat de verdachte betrokken was bij het voorhanden hebben van het vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van voorarrest, en sprak de verdachte vrij van de mishandeling. Daarnaast werd de proeftijd van eerdere voorwaardelijke straffen verlengd en werd een gedeelte van een eerdere voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/135024-25; 13/026173-23 (TUL) en 13/038075-22 (TUL)
Datum uitspraak: 27 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Ettalhaoui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 mei 2025 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [persoon 1] (onder 1), het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen (onder 2) en het voorhanden hebben van munitie (onder 3).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mishandeling. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte beveiliger [persoon 1] heeft geslagen en gebeten, maar uit camerabeelden volgt dat hij daarbij uit noodweer handelde. Verdachte moet wel worden veroordeeld voor het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van de munitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is het met het Openbaar Ministerie eens dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het onder 1 tenlastegelegde omdat sprake is van noodweer. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat sprake is van noodweer.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van de munitie die in het vuurwapen zat.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een werknemer van coffeeshop [bedrijf] op het [locatie] op de dames-wc in die coffeeshop een vrouw zag vallen, daarbij ook iets hards op de grond hoorde vallen en toen een vuurwapen naast haar zag liggen. De vrouw pakte het vuurwapen op en stopte dat weg. Deze vrouw was [medeverdachte] en verdachte was die avond met haar op stap. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het vuurwapen toen ook heeft gezien. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de medewerker van [bedrijf] probeerde tegen te houden toen hij naar de vrouw en het wapen wilde kijken. Ook als de beveiliger [persoon 1] wordt geroepen en naar de vrouw toe gaat begint verdachte zich ermee te bemoeien. De vrouw wordt vervolgens met dit vuurwapen aangehouden in de nabije omgeving van het [locatie] . Uit technisch onderzoek blijkt dat het om een categorie III vuurwapen en munitie gaat en dat het DNA van verdachte zat op de vulopening van het patroonmagazijn.
Uit de omstandigheden dat verdachte wist dat het om een vuurwapen ging toen hij de medewerker en beveiliger hiervan probeerde weg te houden en de plek op het wapen waar zijn DNA is aangetroffen – op de vulopening van het patroonmagazijn, waar het alleen kan komen door dit patroonmagazijn uit het wapen te halen - leidt de rechtbank af dat verdachte dit vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het vuurwapen is medeplegen tenlastegelegd en ook dit is bewezen, aangezien uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het vuurwapen samen met [medeverdachte] voorhanden heeft gehad. Dat verdachte geen logische verklaring heeft gegeven voor het feit dat zijn DNA op de vulopening van het patroonmagazijn is aangetroffen, een plek waar DNA niet zomaar terechtkomt, legt de rechtbank daarbij in zijn nadeel uit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
op 1 mei 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FEG, type PA-63, kaliber 7.65mm Browning (synoniem voor .32 ACP), zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
3.
op 1 mei 2025 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, van het merk Geco van het kaliber 7.65mm Browning (synoniem voor 32 AUTO) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke straf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte is samen met zijn mededader met een geladen pistool op het [locatie] uit gegaan. Vuurwapens vormen een groot gevaar voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het meenemen van een geladen pistool brengt het risico met zich mee dat hiermee gedreigd of geschoten gaat worden, wat een dodelijke afloop kan hebben. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte en zijn mededader het geladen pistool hebben meegenomen naar een drukke uitgaansgelegenheid midden in het centrum van Amsterdam.
Oriëntatiepunten voor deze feiten
De oriëntatiepunten die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken geven voor het voorhanden hebben van een pistool in de openbare ruimte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank overweegt wel dat verdachte een lang strafblad heeft waarop veel feiten staan. Verdachte is tot en met 2022 veelvuldig veroordeeld voor vermogensdelicten. Vanaf 2023 is verdachte niet meer veroordeeld voor vermogensdelicten, maar wel voor onder andere een geweldsdelict. Verdachte heeft de thans bewezenverklaarde feiten gepleegd gedurende de proeftijden van twee aan hem (deels) voorwaardelijk opgelegde straffen, waaronder een straf met een voorwaardelijk strafdeel van 24 maanden. Oplegging van een dergelijk groot voorwaardelijk strafdeel is ongebruikelijk en de rechtbank maakt hieruit op dat de rechtbank die deze beslissing heeft genomen, verdachte ondanks de ernst van de feiten in die zaak nog een kans wilde geven om op het rechte pad te komen en te blijven. Desondanks is verdachte met een geladen vuurwapen het uitgaansleven in gegaan. Dit baart de rechtbank veel zorg.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 4 november 2025. Hieruit blijkt dat verdachte een positieve draai lijkt te hebben gemaakt en meewerkt aan de bijzondere voorwaarden die aan hem in het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis in deze zaak en een eerder opgelegde voorwaardelijke straf zijn opgelegd. Eerder ging dat minder goed. De reclassering adviseert het huidige toezicht voort te zetten en adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Conclusie
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen reden meer om een voorwaardelijke straf op te leggen, zoals de verdediging heeft verzocht en oordeelt dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment passend is. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

13/026173-23 (TUL A)
Bij de stukken bevindt zich de op 3 oktober 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 13/026173-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 april 2023 van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
13/038075-22 (TUL B)
Bij de stukken bevindt zich daarnaast de op 3 oktober 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie, in de zaak met parketnummer 13/038075-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 14 juli 2022 van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 24 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering voor deze vordering aan verdachte per post is toegezonden.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt in dit vonnis veroordeeld voor twee strafbare feiten, die zijn gepleegd terwijl de proeftijden van deze voorwaardelijke strafdelen nog liepen. De rechtbank wijst van een gedeelte van het tweede genoemde strafdeel (TUL B) de tenuitvoerlegging toe, namelijk 6 van de 24 maanden. De rechtbank ziet aanleiding om de vordering voor het overige af te wijzen, omdat er thans sprake is van andersoortige feiten die zijn gepleegd tegen het einde van de proeftijd en verdachte nog zeer jong was tijdens het plegen van de strafbare feiten van TUL B. Omdat de rechtbank deze vordering gedeeltelijk toewijst, zij geen aanleiding heeft gezien om in onderhavige zaak een voorwaardelijke straf op te leggen, maar verdachte wel baat heeft bij de bijzondere voorwaarden die bij het eerste voorwaardelijk strafdeel zijn opgelegd (TUL A), verlengt de rechtbank de proeftijd van dat voorwaardelijk strafdeel met een jaar. De rechtbank is het namelijk met de reclassering eens dat het goed is voor verdachte als het reclasseringstoezicht wordt voortgezet voor- of na afloop van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
eendaadse samenloop van
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verlengt de proeftijdvan het vonnis van 18 april 2023 van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/026173-23 (TUL A)
met 1 (één) jaar.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van het vonnis van 14 juli 2022 van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/038075-22 (TUL B) opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
6 (zes) maanden gevangenisstrafen wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. Blok, voorzitter,
mrs. B. Vogel en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2025.
[…]