ECLI:NL:RBAMS:2025:9361

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
71/211040-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesafspraken en veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar grootschalige drugstransporten, waarbij op 3 september 2024 een observatie plaatsvond van de verdachte en medeverdachten. Tijdens deze observatie werd de verdachte gezien met een boodschappentas die later bleek te zijn gebruikt voor het vervoeren van 10 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk deze verdovende middelen heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze rechtsgeldig zijn. De verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd en heeft ingestemd met de strafeis van 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de strafeis gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 3 jaren voor het voorwaardelijke deel van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/211040-25
Datum uitspraak: 5 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2025. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. M. Jonk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. ten Brink, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en verdachte en zijn raadsman gesloten overeenkomst, waarin door hen gemaakte procesafspraken zijn neergelegd. Deze houden – kort gezegd – in dat verdachte geen onderzoekswensen zal indienen en geen bewijsverweren zal voeren en dat de officier van justitie, voor de door hem ten laste gelegde en bewezen geachte feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren zal vorderen. De overeenkomst is op 14 augustus 2025 door de officier van justitie ondertekend en op 15 augustus 2025 door verdachte en zijn raadsman.
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de rechtbank en verdachte en zijn raadsman kennis hebben genomen van het gehele strafrechtelijke dossier.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 3 september 2024 in Nederland, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan:
het buiten het grondgebied van Nederland brengen van 10 kilogram cocaïne;
het vervoeren, dan wel aanwezig hebben van 10 kilogram cocaïne.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Nadat op basis van informatie over grootschalige drugstransporten door de Italiaanse autoriteiten een grote hoeveelheid cocaïne wordt aangetroffen op een schip wordt in 2023 het onderzoek 26Colmar gestart. Uit opvolgend onderzoek, waarbij gesprekken via de versleutelde berichtendienst Exclu zijn geanalyseerd, blijkt dat één van de hoofdverdachten van die drugstransporten contact onderhoudt met een persoon in Nederland die gebruik maakt van het Exclu account ‘ [naam account] ’. [naam account] wordt begin 2024 door de opsporingsdiensten geïdentificeerd als medeverdachte (inmiddels veroordeelde) [medeveroordeelde 1] . Vanaf dat moment richt het onderzoek zich op [medeveroordeelde 1] en worden er bakens aan zijn auto’s bevestigd, telefoongesprekken getapt, vertrouwelijke communicatie opgenomen en wordt hij stelselmatig geobserveerd. Daarbij komen ook verdachte en de medeverdachten (eveneens reeds veroordeeld) [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] in beeld bij de opsporingsdiensten.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de procesafspraken, op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden.
3.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat de ten laste gelegde feiten handelingen betreffen die elkaar in tijd opvolgen. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Observatie
Op 3 september 2024 wordt tijdens een observatie van [medeveroordeelde 1] waargenomen dat [medeveroordeelde 1] het portiek van het woningencomplex aan [adres 1] verlaat. Op hetzelfde moment verlaat ook een andere man (hierna: NN1) het portiek. NN1 draagt een gevulde Albert Heijn bigshopper boodschappentas en maakt oogcontact met [medeveroordeelde 1] . NN1 loopt met de boodschappentas richting een Mercedes Vito bus, voorzien van een Duits kenteken, die geparkeerd staat op een parkeerterrein. Verbalisanten nemen waar dat een man (hierna: NN2) bij de bijrijderszijde van de bus staat. NN1 en NN2 begroeten elkaar, waarna NN1 richting de bestuurderszijde van de bus loopt. [2] Vervolgens loopt NN1, zonder boodschappentas, terug richting [straatnaam 1] . [3]
De persoon die is waargenomen bij de observatie en is aangeduid als NN1 is door een verbalisant herkend als verdachte. [4] Verdachte heeft tijdens zijn verhoor ook verklaard dat hij de persoon is die is aangeduid als NN1. [5] Verder heeft hij verklaard dat hij de boodschappentas heeft weggegooid in een afvalcontainer.
Mercedes Vito bus
Naar aanleiding van de observatie wordt de bus op dezelfde dag op de A2 ter hoogte van Abcoude staande gehouden en aan een controle onderworpen. [medeveroordeelde 3] is de bestuurder en enige inzittende van de bus. Tijdens de doorzoeking worden in een verborgen ruimte onder de bijrijdersstoel drie pakketten omwikkeld met tape aangetroffen. [6]
[medeveroordeelde 3] verklaart tegen de verbalisanten dat hij eerder op de dag naar het adres [adres 2] is gereden en dat hij onderweg is naar Düsseldorf in Duitsland. [7] In de telefoon die onder hem in beslag wordt genomen, wordt een opgeslagen Google Maps route aangetroffen. Het beginpunt van de route is [adres 3] en het eindpunt betreft [straatnaam 2] , bij de grensovergang met Duitsland. [8] In het vonnis van deze rechtbank inzake [medeveroordeelde 3] is vastgesteld dat [medeveroordeelde 3] de gebruiker is van de telefoon. [9]
Onderzoek aan de pakketten
De drie aangetroffen pakketten bestonden uit tien in tape gewikkelde blokken met een totaal nettogewicht van 10,04 kilogram. De blokken hadden aan de zijde een indruk met de cijfercombinatie ‘ [nummer] ’. [10] De blokken zijn door het Nederlands Forensisch Instituut bemonsterd en onderzocht. Uit het rapport volgt dat het gaat om (materiaal bevattende) cocaïne. [11]
Onderzoek aan de boodschappentas
De boodschappentas die verdachte in Zaandam droeg, is leeg aangetroffen in een afvalcontainer nabij het parkeerterrein. Op de tas is een dactyloscopisch spoor aangetroffen dat heeft geleid tot individualisatie van [medeveroordeelde 3] . [12]
Vaststellen identiteit [naam 1]
Tijdens het onderzoek naar [medeveroordeelde 1] is zijn telefoon onderzocht. Op de telefoon is de applicatie van berichtendienst Signal geïnstalleerd. Er worden gesprekken aangetroffen tussen de gebruikers ‘ [naam 2] ’, geïdentificeerd als [medeveroordeelde 1] , en ‘ [naam 1] ’. Op grond van het proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie [naam 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte de gebruiker is van het Signal-account [naam 1] . [13] Uit de gesprekken blijkt dat verdachte en [medeveroordeelde 1] op 5 juni 2024 met elkaar zouden afspreken. Op diezelfde dag stuurt verdachte foto’s van een blok gelijkend op cocaïne, een weegschaal met daarop een bakje met wit poeder en een stempel met de cijfercombinatie ‘ [nummer] ’. Deze cijfercombinatie komt overeen met de cijfercombinatie op de pakketten die zijn aangetroffen in de bus van [medeveroordeelde 3] . [14]
3.4.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2
Aanwezigheid en vervoeren
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 10 kilogram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad.
Extensieve interpretatie buiten het grondgebied brengen
Op grond van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet wordt onder ‘buiten het grondgebied’ van Nederland brengen van verdovende middelen ook begrepen het met bestemming naar het buitenland vervoeren daarvan. Met inachtneming van voornoemde definitie is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van de medeverdachte [medeveroordeelde 3] kunnen worden aangemerkt als ‘buiten het grondgebied’ van Nederland brengen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat sprake is van medeplegen. Verdachte heeft een boodschappentas met inhoud naar de bus gebracht. Op deze tas is een dactyloscopisch spoor aangetroffen van [medeveroordeelde 3] , wat erop duidt dat zowel verdachte als [medeveroordeelde 3] de tas met de blokken cocaïne hebben vastgehouden. Vervolgens zijn in de bus, die door [medeveroordeelde 3] werd bestuurd, de blokken cocaïne aangetroffen. Ten slotte heeft verdachte met een andere medeverdachte contact gehad over verdovende middelen, waarbij één van de verzonden foto’s een cijfercombinatie is die overeenkomt met de merktekens op de aangetroffen blokken cocaïne. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Conclusie
Op grond van de onder 3.4.1 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 5 september 2024, samen met anderen, ongeveer 10 kilogram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, zal de rechtbank het feit enkelvoudig kwalificeren als vermeld in rubriek 9.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 3 september 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2:
op 3 september 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie en verdachte en zijn raadsman zijn afspraken overeengekomen over de afdoening. De officier van justitie heeft de overeenkomst op 14 augustus 2025 ondertekend en verdachte en zijn raadsman op 15 augustus 2025. De rechtbank heeft de definitieve, getekende overeenkomst op 25 augustus 2025 ontvangen. Voornoemde overeenkomst is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht.
7.1
Inhoud procesafspraken
Het Openbaar Ministerie heeft, zo blijkt uit de overeenkomst, beoogd de behandeling van deze strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken door het maken van procesafspraken. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven in de aanloop naar deze afspraken nadrukkelijk acht te hebben geslagen op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Beoogd is om efficiency en juridische kwaliteit bijeen te brengen. De afdoeningsovereenkomst bevat onder meer procesafspraken over de door de officier van justitie te rekwireren bewezenverklaring, strafeis en afhandeling van inbeslaggenomen goederen.
Het Openbaar Ministerie, verdachte en zijn raadsman zijn in de procesafspraken, zakelijk weergegeven, overeengekomen dat:
het Openbaar Ministerie:
- ter terechtzitting een gevangenisstraf zal eisen van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar;
verdachte:
  • afziet van het indienen van onderzoekswensen;
  • geen bewijsverweren zal voeren;
  • afstand doet van het beslag, behoudens een onder hem in beslag genomen telefoon, die aan hem is teruggegeven;
  • geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
7.2
Beoordeling procesafspraken door de rechtbank
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang, omdat in het afdoeningsvoorstel verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
De rechtbank heeft op de zitting van 22 oktober 2025 de procesafspraken besproken met verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de procesafspraken met zijn raadsman heeft doorgesproken en dat hij begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van verdachte concreet aan de orde gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij zich bewust is van de procesafspraken en de gevolgen hiervan en dat hij nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. De rechtbank heeft begrepen dat verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken te maken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte – die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door een advocaat – vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen verdachte en zijn raadsman en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de procesafspraken, gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging de procesafspraken te volgen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben, het vervoeren en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 10 kilogram cocaïne. De handel in harddrugs is zowel direct als indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit en vormt daarmee een direct gevaar voor de maatschappij. Daarnaast vormen verdovende middelen een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is schadelijk voor de gezondheid van gebruikers en kan leiden tot ernstige psychotische stoornissen en verslavingen. Verdachte heeft daar met zijn handelen een bijdrage aan geleverd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 september 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld in Nederland.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de gemaakte procesafspraken. De rechtbank is met inachtneming van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat de daarin opgenomen strafeis niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit de processtukken en verhandelde op de terechtzitting. De rechtbank zal dan ook conform de procesafspraken aan verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en D.G. Bertsch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2024, met nummer LEFCM23005-1794, midden doorgenummerde pagina 7 (26COLMAR bijlagen).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2024, met nummer LEFCM23005-1794, midden doorgenummerde pagina 8 (26COLMAR bijlagen).
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2024, met nummer LEFCM23005-2195, onderaan doorgenummerde pagina 3 (26COLMAR bijlagen).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlagen d.d. 11 juli 2025, met nummer LEFCM23005-2175, onderaan doorgenummerde pagina 32 (persoonsdossier [verdachte] ).
6.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 4 september 2024, met nummer PL1300-2024209366-5, onderaan doorgenummerde pagina 11 (26COLMAR bijlagen).
7.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 4 september 2024, met nummer PL1300-2024209366-5, bovenaan doorgenummerde pagina 11 (26COLMAR bijlagen).
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2024, met nummer LEFCM23005-1911, midden doorgenummerde pagina 47 (26COLMAR bijlagen).
9.Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake [medeveroordeelde 3] , van 4 juni 2025, onderaan pagina 2.
10.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 11 oktober 2024, met nummer PL2600-2023025597-16, onderaan doorgenummerde pagina 40 en bovenaan doorgenummerde pagina 41 (26COLMAR bijlagen).
11.Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, op 5 november 2024 opgemaakt en ondertekend door ing. [naam 3] , bovenaan doorgenummerde pagina 45 (26COLMAR bijlagen).
12.Een geschrift, zijnde een rapport dactyloscopisch sporenonderzoek, met bijlagen, op 1 november 2024 opgemaakt en ondertekend door [naam 4] , onderaan doorgenummerde pagina 77 (26COLMAR bijlagen).
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2024, met nummer LEFCM23005-2278, midden doorgenummerde pagina 71 (26COLMAR bijlagen).
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2024, met nummer LEFCM23005-2278, onderaan doorgenummerde pagina 70 (26COLMAR bijlagen).