ECLI:NL:RBAMS:2025:933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
10344239 CV EXPL 23-2414
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de transparantie en eerlijkheid van kostenbedingen in consumentenovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, die procedeert onder de handelsnaam [handelsnaam], en een gedaagde, die niet is verschenen. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 377,08 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van een overeenkomst die op 6 juli 2021 tot stand kwam. De overeenkomst betrof juridische werkzaamheden die de eiser voor de gedaagde heeft verricht. De gedaagde is als consument aangemerkt, wat betekent dat de informatieplichten van toepassing zijn volgens het Burgerlijk Wetboek en de Europese richtlijn inzake oneerlijke bedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt over de kosten, waardoor het kostenbeding niet transparant is. Dit leidt tot de conclusie dat het beding mogelijk oneerlijk is, wat kan resulteren in de vernietiging ervan. De kantonrechter heeft het voornemen uitgesproken om het kostenbeding te vernietigen, wat zou betekenen dat de overeenkomst als geheel zou vervallen. De eiser krijgt de gelegenheid om zich hierover uit te laten, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot de rolzitting op 25 februari 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10344239 CV EXPL 23-2414
vonnis van: 28 januari 2025
fno.: 364

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam]

wonende te [woonplaats 1]
eiser, nader te noemen: [eiser]
procederende in persoon
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats 2]
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde]
niet verschenen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 13 februari 2023, met producties, heeft [eiser] tegen [gedaagde] een vordering ingesteld.
[gedaagde] heeft geen uitstel verzocht en evenmin op de dagvaarding geantwoord. Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 377,08 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, € 34,23 aan rente en € 56,56 aan buitengerechtelijke kosten, alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiser] stelt dat hij in opdracht en voorrekening van [gedaagde] diverse werkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij [gedaagde] een nota heeft gezonden. Op 6 juli 2021 is op het kantoor van [eiser] een overeenkomst tot stand gekomen, wat [eiser] op 7 juli 2021 schriftelijk heeft bevestigd. [gedaagde] is voorafgaand aan de overeenkomst zeer nadrukkelijk in duidelijke bewoordingen voorgehouden hoe het stelsel van gefinancierde rechtshulp werkt en wat hiertoe de eigen financiële voorwaarden zijn. [gedaagde] heeft dan ook weloverwogen de beslissing genomen om [eiser] de opdracht te gunnen en de overeenkomst aan te gaan. Ondanks sommaties is [gedaagde] volgens [eiser] in gebreke gebleven met betaling van een declaratie voor gewerkte uren op basis van een uurtarief.
Uit de bevestiging van de opdracht blijkt dat [eiser] [gedaagde] heeft bijgestaan in een geschil met haar verhuurder. Nu niets is gesteld over de hoedanigheid van [gedaagde] , wordt ervan uitgegaan dat zij de overeenkomst heeft gesloten als consument. De overeenkomst tussen partijen wordt daarom aangemerkt als een consumentenovereenkomst, zodat ambtshalve moet worden onderzocht of [eiser] heeft voldaan aan de informatieplichten van afdeling 2b van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en of in de overeenkomst die tussen partijen is gesloten oneerlijke bedingen zijn opgenomen in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). In dat kader is ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 van belang (ECLI:EU:C:2023:14).
Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat [eiser] slechts een uurtarief (en dan nog alleen voor het geval de aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand werd afgewezen) en kostenposten die niet onder een toevoeging vallen (zonder bedragen) heeft genoemd en verder dat de verrichte werkzaamheden werden genoteerd in eenheden van zes minuten. Er is daarbij geen indicatie gegeven van de uiteindelijke of te verwachten hoogte van die bedragen. Hoewel begrijpelijk is dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht geen exact totaalbedrag kon geven, had hij [gedaagde] wel meer informatie kunnen geven dan hij heeft gedaan en had hij tenminste een (voorlopige) inschatting van het aantal uren of bedrag kunnen geven, te meer nu het een overzichtelijke, redelijk afgebakende opdracht lijkt te zijn (volgens de bevestiging van 7 juli 2021 gaat het om een ontruimingsvonnis na een huurachterstand). Nergens blijkt uit dat [gedaagde] voor het sluiten van de overeenkomst erover is geïnformeerd dat zij rekening moest houden met een bedrag in deze orde van grootte. Het prijsbeding is dan ook onvoldoende transparant.
Dat leidt nog niet direct tot het oordeel dat het beding ook oneerlijk is, maar het is een (belangrijk) element binnen die toets. Het gaat om de vraag of het beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort of kan verstoren.
Door geen inschatting te geven van het aantal uur dat met de zaak gemoeid zou (kunnen) zijn heeft [eiser] niet alleen geen inzicht gegeven in de financiële verplichting die [gedaagde] aanging, ook is zij hierdoor onthouden om daarop enige controle uit te voeren. [gedaagde] zal als gemiddelde consument zelf weinig idee hebben van de werkzaamheden die moeten worden verricht ter uitvoering van de opdracht en hoeveel tijd daarmee normaliter gemoeid zou zijn. [eiser] heeft daar als handelaar en professional juist wel zicht op en had die uitleg en het aantal uren dat hij waarschijnlijk bezig was aan [gedaagde] moeten verstrekken. Door vooraf een inschatting te geven verplicht [eiser] zichzelf voorts om rekening en verantwoording aan [gedaagde] af te leggen, zonder welke hij in wezen de mogelijkheid creëert om onbeperkt uren te declareren en kosten in rekening te brengen. De hoogte van het uurtarief is daarbij niet relevant, zodat dat niet wordt meegewogen bij deze beoordeling. Het beding wordt gezien het voorgaande oneerlijk bevonden.
De kantonrechter heeft dan ook het voornemen om het kostenbeding te vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat het kostenbeding wordt geacht nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf op grond van het bepaalde in artikel 7:405 BW niet kan bestaan zonder loon, zou dit inhouden dat de hele overeenkomst tussen partijen vervalt. [eiser] mag zich hierover eerst nog uitlaten.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
25 februari 2025 om 10.00 uurvoor het nemen van akte door [eiser] , waarin hij zich kan uitlaten als onder
rov. 7 is omschreven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. T.C. van Andel, griffier.