ECLI:NL:RBAMS:2025:9241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
13-227609-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot ontvoering en afpersing

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Hamburg. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 25 augustus 2025. De opgeëiste persoon, geboren in 1992, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit. Tijdens de zitting op 19 november 2025 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon het klaagschrift ingetrokken, waardoor de rechtbank niet tot een oordeel kon komen over dit klaagschrift. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die ook in Nederland strafbaar zijn, zoals ontvoering en afpersing. De rechtbank heeft de garantie van terugkeer naar Nederland voor de uitvoering van een eventuele straf in Duitsland als voldoende beoordeeld. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat er een strafvervolging in Nederland gaande zou zijn, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon als verdachte in een lopend onderzoek is aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-227609-25
Datum uitspraak: 27 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 19 november 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2025 door het
Amtsgericht Hamburg [Kantongerecht],Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 november 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat in Amsterdam.
Het EAB is gelijktijdig behandeld met het klaagschrift ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van 5 november 2025 met RK nummer 028363-25.
Op de zitting heeft de raadsman medegedeeld dat het klaagschrift niet meer wordt gehandhaafd en derhalve wordt ingetrokken. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een oordeel ten aanzien van het klaagschrift.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft het onderzoek later op de middag (na ontvangst van de vordering van de officier van justitie) gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel ten behoeve van de voorlopige hechtenis uitgevaardigd door het
Amtsgericht Hamburg [Kantongerecht]op 25 augustus 2025 met dossiernummer: 160 Gs 12347/25.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld in bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
racketeering en afpersing.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd. [4]
Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie heeft bij email van 13 oktober 2025 de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“[opgeëiste persoon] is a Dutch national. Pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorised after it can be guaranteed that, in case the wanted person after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).I therefore kindly request this guarantee of return.”
De
Staatsanwaltschaft Hamburgheeft bij emailbericht van 22 oktober 2025 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
"Extradition of the dutch citizen [opgeëiste persoon], d.o.b. [geboortedag] (…)
It is guaranteed that [opgeëiste persoon] will be returned to the Netherlands for the execution of the sentence that he might be convicted to by the competent (High) Court in Hamburg after his extradition to the Netherlands on his demand."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie, gelezen in combinatie met de vraagstelling, voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd voor de ontvoering op
10 augustus 2025 (feit 1 genoemd in het EAB), omdat tegen de opgeëiste persoon voor dit feit een strafvervolging in Nederland gaande is. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman een proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2025 overgelegd waaruit blijkt dat een opsporingsonderzoek is ingesteld naar een ontvoering die op 10 augustus 2025 zou zijn gepleegd in Ede-Wageningen. Volgens de raadsman betreft dit hetzelfde feit als waarvoor nu, onder andere, de overlevering wordt verzocht door Duitsland.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is er geen aanleiding om de overlevering te weigeren op grond van artikel 9 OLW. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2025 blijkt weliswaar dat de politie enig onderzoek verricht naar de gebeurtenissen op 10 augustus 2025, maar niet dat de opgeëiste persoon ook als verdachte in dit onderzoek is aangemerkt. De officier van justitie merkt bovendien op dat de strafzaak niet op de documentatie van opgeëiste persoon staat vermeld en hierover ook niets in de systemen van het openbaar ministerie staat geregistreerd. De officier merkt op dat de opgeëiste persoon thans in Nederland niet vervolgd wordt voor dit strafbare feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, OLW de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd als tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is.
De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2025 weliswaar onderzoek wordt verricht naar een ontvoering op 10 augustus 2025 in Ede-Wageningen, maar dat daarin geen namen van mogelijke verdachten worden genoemd. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat ten aanzien van de opgeëiste persoon een strafvervolging in Nederland is ingesteld. De raadsman, die zelf over het voornoemde proces-verbaal beschikt, heeft ook niet aan de hand van andere stukken aannemelijk gemaakt dat strafvervolging tegen de opgeëiste persoon is aangevangen, terwijl de officier van justitie bovendien heeft verklaard dat dat niet het geval is. De weigeringsgrond van artikel 9 OLW is dan ook niet aan de orde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Inleiding
Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het delict in Nederland heeft plaats gevonden. Weliswaar bevindt één medeverdachte zich in Duitsland en is in Duitsland aangifte gedaan, een andere medeverdachte bevindt zich in Nederland. Bovendien is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek naar de ontvoering gestart, zoals hiervoor al genoemd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is aangifte in Duitsland gedaan, in ieder geval één medeverdachte is in Duitsland is aangehouden, het bewijs bevindt zich in Duitsland en de Nederlandse autoriteiten zijn niet voornemens om de opgeëiste persoon voor dit feit te vervolgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat, in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten, het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding geeft om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Hamburg [Kantongerecht],Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.