ECLI:NL:RBAMS:2025:913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
81.056885.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor standbouwer na dodelijk arbeidsongeval op VT Wonenbeurs

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een standbouwer, die werd beschuldigd van schuld aan de dood van een werknemer tijdens de VT Wonenbeurs in 2018. Het ongeval vond plaats op 7 oktober 2018, toen een achterwand van een stand omviel terwijl het slachtoffer, een ingehuurde werknemer, bezig was met het verwijderen van verlichting. De standbouwer, destijds bekend onder een oude bedrijfsnaam, werd verweten dat de stand instabiel was en dat er onvoldoende maatregelen waren genomen na een melding van instabiliteit. Tijdens de rechtszittingen op 23 januari en 13 februari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. E. Visser, gehoord, die een geldboete van € 45.000,- eiste. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.H. Tonino, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen normen waren voor de stabiliteit van de stand en dat er geen causaal verband was tussen de gedragingen van de standbouwer en het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de standbouwer verantwoordelijk was voor de instabiliteit van de stand, vooral omdat de koppeling met de achterliggende stand was verwijderd zonder dat de standbouwer hiervan op de hoogte was. De rechtbank concludeerde dat de standbouwer niet kon worden verweten dat er geen maatregelen waren genomen na de melding van instabiliteit, aangezien er geen aanwijzingen waren dat de stand instabiel was. Daarom sprak de rechtbank de standbouwer vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 81.056885.21
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.056885.21
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 23 januari en 13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Visser, en van wat de vertegenwoordigers van verdachte, [naam 1] en [naam 2] , en haar raadsman, mr. J.H. Tonino, naar voren hebben gebracht.

2.De verdenking

Tijdens de afbouw van de VT wonen&design beurs 2018 (hierna: de beurs) is op 7 oktober 2018 een achterwand van stand 11.020-11.021 omgevallen. Op het moment dat deze achterwand omviel was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) vanaf een trap bezig met het verwijderen van de verlichting van de achterwand. [slachtoffer] is als gevolg van het omvallen van de stand op de vloer gevallen en aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte, toen nog [oude bedrijfsnaam verdachte] geheten, was het bedrijf dat stand 11.020-11.021 op de beurs heeft gebouwd. Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden (overtreding van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en vordert dat aan verdachte een geldboete van € 45.000,- wordt opgelegd. Voor een bewezenverklaring heeft de officier van justitie aangevoerd dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ; de organisator van de beurs) nauw en bewust heeft samengewerkt met [oude bedrijfsnaam verdachte] . [oude bedrijfsnaam verdachte] heeft geen zorg gedragen voor een op correcte wijze gebouwde stand en [oude bedrijfsnaam verdachte] en [medeverdachte] hebben in onderling overleg besloten dat bij de bouw van de stand afgeweken zou worden van de voorgeschreven werkwijze. [oude bedrijfsnaam verdachte] en [medeverdachte] hebben na afloop van de beurs, en nadat is gemeld dat de stand instabiel was, onvoldoende maatregelen en/of toezicht gehouden op de stand.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het tenlastegelegde feit niet is bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen normen zijn waaraan een te bouwen stand moet voldoen. De specifieke gedragingen die in de tenlastelegging staan, kunnen verdachte niet worden verweten en deze staan ook niet in een relevant verband met het uiteindelijke ongeval. Evenmin is sprake van een causaal verband tussen de verweten gedragingen en het overlijden van [slachtoffer] .
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Het ongeval
(Ingehuurde) werknemers van verdachte hebben in opdracht van [medeverdachte] stand 11.02011.021 gebouwd. Tijdens de opbouw van deze stand is de achterwand van de stand gekoppeld aan de achterwand van de achterliggende stand (11.041-11.042) om de stabiliteit van de door verdachte gebouwde stand te vergroten. Na afloop van de beurs heeft de standhouder van stand 11.041-11.042 zijn stand afgebroken. Daarbij is deze stand losgekoppeld van stand 11.020-11.021. Zonder de koppeling met de achterliggende stand was stand 11.020-11.021 instabiel. De standhouder van de achterliggende stand heeft de standhouder van de door verdachte gebouwde stand, [naam 3] , hiervoor gewaarschuwd. [naam 3] heeft dit gemeld bij [medeverdachte] als organisator van de beurs, maar vervolgens zijn er geen maatregelen genomen.
Later die avond is [slachtoffer] begonnen met het verwijderen van de verlichtingsarmaturen van de achterwand van stand 11.020-11.021. [slachtoffer] was ingehuurd door [bedrijf] , de partij die door [medeverdachte] ingeschakeld was voor de elektra op de beurs. Tijdens het verrichten van deze werkzaamheden is een gedeelte van de wand omgevallen waarbij deze tegen de trap aankwam waarop [slachtoffer] stond. Hierdoor viel [slachtoffer] met trap en al om en kwam hij op de vloer van de hal terecht. Ten gevolge van de val heeft [slachtoffer] ernstig hoofd- en hersenletsel opgelopen. Op 15 oktober 2018 is hij als gevolg van dit letsel overleden.
De beoordeling
Op verdachte als standbouwer rust de verplichting om een veilige stand te bouwen. Dat deze verplichting op verdachte rust, wordt ook door de vertegenwoordigers van verdachte onderschreven. De verwijten die verdachte in de tenlastelegging gemaakt worden zien enerzijds op het bouwen van een instabiele constructie en anderzijds op het niet adequaat reageren nadat duidelijk was gemaakt dat de stand instabiel was.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de stand zoals die door verdachte is opgeleverd (inclusief koppeling aan de achterliggende stand) onvoldoende stabiel was. Daarvoor is van belang dat er tijdens de beurs geen aanwijzingen of signalen zijn geweest dat de stand instabiel was. In zijn rapport plaatst de door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingeschakelde deskundige W.F. Dantuma weliswaar vraagtekens bij de stabiliteit in het scenario dat de stand gekoppeld was aan de achterliggende stand, maar uit het rapport en het verhoor van Dantuma bij de rechter-commissaris blijkt ook dat hij niet volledig is geïnformeerd over de precieze feitelijke situatie. Om die reden zijn de bevindingen van Dantuma in het scenario dat de stands gekoppeld waren, niet redengevend voor de vraag of verdachte een veilige stand heeft gebouwd. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de stand in gekoppelde staat voldoende stabiel was.
Nadat de koppeling tussen de door verdachte gebouwde stand en de achterliggende stand verwijderd was, in verband met de afbouw van de achterliggende stand, was de stand niet langer stabiel. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte dit op dat moment wist of had moeten weten. Die koppeling is immers in de avond van 7 oktober 2018 verwijderd en op dat moment was er namens verdachte niemand aanwezig op de beurslocatie. Het afbreken van de door verdachte gebouwde stands zou namelijk op 8 oktober 2018 plaatsvinden. Verdachte is op 7 oktober 2018 ook niet door [medeverdachte] op de hoogte gebracht dat de koppeling was verwijderd en/of dat de stand instabiel was geworden. Dat verdachte na een melding over een instabiele wand geen maatregelen zou hebben genomen, kan haar dan ook niet worden verweten.
De rechtbank kan evenmin vaststellen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een andere (rechts)persoon. Het verwijt dat medeverdachte [medeverdachte] gemaakt kan worden is specifiek gekoppeld aan diens verantwoordelijkheid als organisator van de beurs. De verantwoordelijkheid van verdachte was een andere.
De rechtbank komt tot de conclusie dat aan verdachte de in de tenlastelegging genoemde verwijten niet gemaakt kunnen worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.